ECLI:NL:RBLIM:2023:4908

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/320007 / KG ZA 23-257
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving minderjarige op middelbare school na scheiding ouders

In deze zaak vorderen beide ouders vervangende toestemming om hun minderjarige kind in te schrijven op een middelbare school. De voorzieningenrechter heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om zijn mening te uiten tijdens een kindgesprek. De ouders zijn na hun scheiding in 2015 overeengekomen dat hun kind wekelijks bij hen verblijft, maar zijn het nu oneens over de schoolkeuze. De moeder wil dat het kind naar een school in [vestigingsplaats 1] gaat, terwijl de vader wil dat het kind naar de school in [vestigingsplaats 2] gaat, waar hij al zijn lagere schooltijd heeft doorgebracht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ouders een afspraak hadden gemaakt over de schoolkeuze en dat de moeder onvoldoende zwaarwegende argumenten heeft aangedragen om van deze afspraak af te wijken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is om naar de school in [vestigingsplaats 2] te gaan, waar hij al vrienden heeft en bekend is met het schoolsysteem. De vordering van de moeder is afgewezen en de vordering van de vader is toegewezen, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 18 augustus 2023
Zaaknummer: C/03/320007 / KG ZA 23-257
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het volgende kort gedingvonnis gewezen in de zaak van:
inzake:
[de moeder],wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres, hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.A.C. Snel, kantoorhoudend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen:
[de vader],wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde, hierna te noemen: de vader,
mr. C.J.M. Dreessen, kantoorhoudend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 17 juli 2023 aan de vader betekende dagvaarding, met bijlagen;
- de brief van de vader, ingekomen op 1 augustus 2023;
- de e-mail van de griffier aan partijen van 1 augustus 2023;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie met bijlagen van de vader, ingekomen op 4 augustus 2023.
1.2.
Op 8 augustus 2023 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader bijgestaan door mr. M.M. Hoelbeek, kantoorhoudend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, waarnemend voor mr. C.J.M. Dreessen.
1.3.
Op 11 augustus 2023 heeft de minderjarige [minderjarige] , verder te noemen: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] zijn mening kenbaar gemaakt tijdens een kindgesprek.
1.4.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de ouders is op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ). De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders zijn (conform Belgisch recht) gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.3.
De ouders zijn na de verbreking van de relatie in 2015 een verdeling van de zorg- en opvoedtaken overeengekomen inhoudende dat [minderjarige] wekelijks op maandag, dinsdag en woensdag bij de moeder en op donderdag en vrijdag bij de vader verblijft. In de weekenden verblijft [minderjarige] het ene weekend bij de moeder en het andere weekend bij de vader.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De moeder vordert, bij vonnis en uitvoerbaar bij voorraad:
- aan haar vervangende toestemming te verlenen, welke toestemming die van de vader vervangt, om [minderjarige] in te schrijven op het [naam school 1] in [vestigingsplaats 1] .
3.2.
De vader heeft tegen toewijzing verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vordering van de moeder, met veroordeling van de moeder in de proceskosten en de nakosten.
In reconventie
3.3.
De vader vordert in reconventie, bij vonnis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- aan hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] voor het komende schooljaar 2023-2024 in te schrijven op de middelbare school [naam school 2] te [vestigingsplaats 2] , welke toestemming die van de moeder vervangt.
3.4.
De moeder heeft tegen toewijzing van de vordering verweer gevoerd.
3.5.
De voorzieningenrechter zal hierna, voor zover noodzakelijk, ingaan op de door partijen ingenomen stellingen.

4.De mening van [minderjarige]

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat [minderjarige] op een later tijdstip, namelijk op 11 augustus 2023, zijn mening kenbaar kan maken aan de voorzieningenrechter. De ouders hebben ermee ingestemd dat de mening van [minderjarige] in het vonnis zal worden weergegeven, zonder dat zij voorafgaand nog in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op het standpunt van [minderjarige] .
4.2.
Tijdens het kindgesprek op 11 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter met [minderjarige] gesproken. [minderjarige] heeft toen verklaard dat als hij zou mogen kiezen hij naar [naam school 2] in [vestigingsplaats 2] zou willen gaan en graag daar de studierichting STEM wil volgen. Al zijn vrienden gaan ook naar die school en die school sluit ook goed aan bij de lagere school waar hij heeft gezeten.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
5.1.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat de vader in België woont en [minderjarige] in België is geboren. De voorzieningenrechter zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, en zo ja, welk recht van toepassing is.
5.3.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op de vorderingen van de moeder (artikel 7 Brussel II-ter en artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
5.4.
Op grond van artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996) is Nederlands recht van toepassing, gelet op de gewone verblijfplaats van [minderjarige] .
5.5.
De voorzieningenrechter in het arrondissement Limburg is gelet op het bepaalde in artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd van het verzoek kennis te nemen, omdat de van de woonplaats van [minderjarige] binnen het arrondissement Limburg is gelegen.
Spoedeisend belang
5.6.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting van partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vordering vast. Partijen kunnen het niet eens worden over de middelbare school voor [minderjarige] . Nu het schooljaar in Nederland (regio Zuid) op 28 augustus 2023 en het schooljaar in België (Vlaanderen) op 1 september 2023 start is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een spoedeisend belang is.
Vervangende toestemming
5.7.
Partijen verschillen van mening of [minderjarige] moet worden ingeschreven bij de middelbare school [naam school 1] in [vestigingsplaats 1] of bij de middelbare school [naam school 2] in [vestigingsplaats 2] .
5.8.
Volgens het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hierover op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. In spoedeisende zaken kan de voorzieningenrechter in kort geding een ordemaatregel geven.
5.9.
De vader heeft onweersproken gesteld dat de ouders na de beëindiging van de relatie zijn overeengekomen dat [minderjarige] zowel naar de lagere als de middelbare school in [vestigingsplaats 2] zal (blijven) gaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze afspraak dan ook als uitgangspunt heeft te gelden, mede nu de ouders het destijds kennelijk eens waren dat dit ook in het belang van [minderjarige] was. Niet gesteld of gebleken is dat de ouders deze afspraak hebben herzien bij gelegenheid van de verhuizing (april 2021) van de moeder (met [minderjarige] ) naar [woonplaats 1] , Nederland. [minderjarige] is na die verhuizing ook op de school in [vestigingsplaats 2] gebleven en heeft die school helemaal afgemaakt. Om van dit uitgangspunt af te wijken dienen, in dit geval door de moeder, voldoende zwaarwegende argumenten te worden aangevoerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de moeder hierin, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader, niet is geslaagd.
5.10.
De moeder heeft ter zitting aangevoerd dat het doorslaggevende argument voor de school in [vestigingsplaats 1] een praktisch punt is, namelijk de reistijd. De reistijd van [woonplaats 1] naar [vestigingsplaats 2] is volgens de moeder 30 minuten met de auto en 1 uur en 16 minuten met de fiets en van [woonplaats 1] naar [vestigingsplaats 1] 6 minuten met de auto en 13 minuten met de fiets. Indien [minderjarige] in [vestigingsplaats 2] naar de middelbare school zou gaan, kan niet van hem worden verwacht dat hij met de fiets gaat en zullen de moeder en/of haar partner [minderjarige] op de dagen dat hij bij hen verblijft moeten brengen, hetgeen neerkomt op een reistijd van twee uren per dag voor hen. Dit is te belastend voor de moeder en haar partner. Bovendien houdt [minderjarige] als hij naar de school in [vestigingsplaats 1] gaat op de dagen dat hij bij de moeder verblijft door de kortere reistijd meer vrije tijd over.
5.11.
De vader heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft verder onweersproken gesteld dat de moeder in 2021, zonder toestemming van de vader, met [minderjarige] naar [woonplaats 1] is verhuisd. De verhuizing heeft echter geen wijziging gebracht in de lagere school die [minderjarige] bezocht. Hij is ook na de verhuizing naar de lagere school in [vestigingsplaats 2] blijven gaan.
5.12.
De langere reistijd van [minderjarige] naar een school in [vestigingsplaats 2] , en daarmee wellicht ook minder beschikbare vrije tijd als gevolg van die reistijd, is een directe consequentie van de keuze van de moeder om te verhuizen van [vestigingsplaats 2] , waar zij voorheen woonachtig was, naar [woonplaats 1] en is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden om van de oorspronkelijk gemaakte afspraak af te wijken. De moeder heeft hiermee rekening kunnen en moeten houden bij de afweging om te gaan verhuizen. Kennelijk heeft de moeder destijds de langere reistijd naar de lagere school in [vestigingsplaats 2] , maar gelet op de gemaakte afspraak, ook de langere reistijd (op dat moment) in de toekomst naar de middelbare school in [vestigingsplaats 2] op de koop toegenomen bij een verhuizing naar [woonplaats 1] . Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het dagelijks brengen en halen van [minderjarige] naar en van de school in [vestigingsplaats 2] de moeder c.q. haar partner een half uur per rit vergt op de dagen dat [minderjarige] bij de moeder verblijft, is niet gebleken dat deze reistijd in de afgelopen jaren voor de moeder op onoverkomelijke problemen heeft gestuit, nog daargelaten dat de verhuizing, terwijl de ouders afspraken hadden gemaakt over de schoolkeuzes van [minderjarige] , haar eigen keuze is geweest. De moeder heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die nu tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De medische beperkingen van de partner van de moeder zijn, zoals de moeder ter zitting heeft aangevoerd, reeds ontstaan vóór de verhuizing van de moeder in 2021, zodat zonder nadere motivering die niet is gegeven, niet gebleken is dat de partner van de moeder [minderjarige] (op de dagen dat de moeder verhinderd is) niet meer naar en van school zou kunnen brengen/halen. Zelfs als hiervan wel sprake zou zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit een onvoldoende zwaarwegende reden is om de eerder gemaakte afspraak te wijzigen. De moeder heeft verder nog aangevoerd dat haar werktijden zullen veranderen, waardoor het voor haar moeilijk wordt om [minderjarige] naar [vestigingsplaats 2] naar school te brengen c.q. hem op te halen. De vader heeft echter aangeboden om de moeder in dit opzicht tegemoet te komen, bijvoorbeeld door aanpassing van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. De moeder wenst hiermee echter niet in te stemmen. Die keuze moet worden gerespecteerd maar aan het argument van de moeder kan geen doorslaggevende betekenis worden gegeven tegen de achtergrond van hetgeen reeds is overwogen en geoordeeld.
5.13.
Ook de andere argumenten van de moeder voor de school in [vestigingsplaats 1] , namelijk dat [minderjarige] dan meer sociale contacten kan opbouwen in de woonomgeving bij de moeder, de partner van de moeder veel thuiswerkt waardoor iemand aanwezig is als [minderjarige] uit school komt en de moeder en/of de partner sneller bij de school zijn ingeval van een noodgeval, kunnen naar het oordeel niet leiden tot een afwijking van de oorspronkelijk tussen de ouders gemaakte afspraak. Tijdens de zitting is gebleken dat [minderjarige] in [woonplaats 1] ook sociale contacten heeft, hoewel de moeder graag zou zien dat dat meer is. Dat de sociale contacten in [woonplaats 1] wellicht minder zijn dan gewenst en [minderjarige] in [vestigingsplaats 2] meer sociale contacten heeft, nu hij daar zijn lagere schooltijd heeft doorgebracht, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter begrijpelijk en ook inherent aan de verhuizing van de moeder op grotere afstand van de schoolomgeving van [minderjarige] . De vader heeft bovendien gesteld dat hij ook iedere donderdag- en vrijdagochtend thuiswerkt en vrijdagmiddag vrij heeft. De vader heeft verder - onweersproken - aangevoerd dat [minderjarige] gedurende de zes jaren dat hij in [vestigingsplaats 2] op de lagere school zat slechts één keer eerder van school is gehaald omdat hij zich niet lekker voelde en dat er nooit sprake is geweest van een acute noodsituatie.
5.14.
De moeder heeft nog aangevoerd dat het Nederlandse schoolsysteem beter bij [minderjarige] zou aansluiten dan het Belgische schoolsysteem omdat hier meer de nadruk zou liggen op het toepassen van kennis dan het reproduceren van kennis. De vader heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en aangevoerd dat de moeder eerder het Belgische schoolsysteem beter vond en dat [minderjarige] eerder op de Belgische lagere school heeft gezeten waardoor een Belgische school juist beter aansluit. Verder heeft de vader aangevoerd dat ook op de school in [vestigingsplaats 2] aandacht is voor het toepassen van kennis. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader had het op de weg van de moeder gelegen om haar stelling nader te onderbouwen, hetgeen zij echter heeft nagelaten. De moeder heeft ter zitting bovendien verklaard dat zij ervan uitgaat dat beide scholen ongetwijfeld goede scholen zijn, maar dat het met name een praktisch probleem oplevert als [minderjarige] naar de middelbare school in [vestigingsplaats 2] zou moeten gaan. Zoals hierboven overwogen acht de voorzieningenrechter dit niet een dusdanig onoverkomelijk argument als gevolg waarvan zo moeten worden afgeweken van de oorspronkelijke afspraak. Indien de moeder het vervoer van [minderjarige] van en naar de school niet gerealiseerd zou krijgen, ligt het op haar weg om hierover in gesprek te gaan met de vader en om vervolgens gezamenlijk tot een oplossing te komen.
5.15.
De voorzieningenrechter is alles overwegend van oordeel dat er geen reden is om af te wijken van de oorspronkelijke afspraak tussen de ouders dat [minderjarige] zowel naar de lagere als naar de middelbare school in [vestigingsplaats 2] zou blijven gaan.
5.16.
De voorzieningenrechter acht het bovendien meer in het belang van [minderjarige] dat hij naar de middelbare school in [vestigingsplaats 2] kan gaan dan dat hij (op dit moment) naar de middelbare school in [vestigingsplaats 1] gaat. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat [minderjarige] de afgelopen zes jaren ook naar de lagere school (zoals afgesproken) is gegaan en hij daardoor ook bekend is met het Belgische schoolsysteem, terwijl hij in [vestigingsplaats 1] eerst aan het Nederlandse schoolsysteem zal moeten wennen. Niet gebleken is dat de school in [vestigingsplaats 2] niet zou aansluiten bij of niet geschikt zou zijn voor bij [minderjarige] , dan wel dat de school in [vestigingsplaats 1] beter bij [minderjarige] zou aansluiten. De vader heeft ter zitting bovendien (desgevraagd) verklaard dat als tijdens of na het eerste schooljaar zou blijken dat de school in [vestigingsplaats 2] toch niet goed bij [minderjarige] zou aansluiten, hij alsnog bereid is om mee te werken aan een overstap naar de school in [vestigingsplaats 1] . De voorzieningenrechter betrekt verder in zijn oordeel dat [minderjarige] in [vestigingsplaats 2] vrienden heeft gemaakt die ook (grotendeels) naar [vestigingsplaats 2] naar de middelbare school gaan, terwijl hij in [vestigingsplaats 1] een geheel nieuw sociaal netwerk zal moeten opbouwen. Tenslotte neemt de voorzieningenrechter mee dat [minderjarige] zelf ook het liefste naar de school in [vestigingsplaats 2] zou willen gaan.
5.17.
De voorzieningenrechter zal, gelet op het voorgaande, de vordering van de moeder afwijzen en de vordering van de vader toewijzen.
De proceskosten
5.18.
De proceskosten zullen, nu partijen ex-partners zijn, worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
6.1.
wijst af het gevorderde.
In reconventie
6.2.
verleent aan de vader vervangende toestemming, die de toestemming van de moeder vervangt, om de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te Genk (België), voor het komend schooljaar 2023-2024 in te schrijven op de middelbare school [naam school 2] te [vestigingsplaats 2] ;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
In conventie en in reconventie
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
mg