ECLI:NL:RBLIM:2023:487

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
ROE 21/327
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor berging; beroep ongegrond

Op 20 januari 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het vervangen van een berging. De zaak betreft een beroep van een achterbuurman tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, dat op 22 december 2020 de eerder geweigerde omgevingsvergunning heeft herroepen en alsnog heeft verleend aan de vergunninghouder. De rechtbank heeft op 18 januari 2023 de mondelinge uitspraak gedaan, waarbij het beroep van de eiser ongegrond is verklaard.

De eiser, die aan de achterzijde van het perceel van de vergunninghouder woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de toegang tot de berging en het gebruik van het pad naast de woningen. Hij vreest dat de berging als garagebox voor auto’s zal worden gebruikt, wat zijn privacy en wooncomfort zou aantasten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de aangevraagde berging past binnen het bestemmingsplan en dat er geen reden is om aan te nemen dat de berging voor andere doeleinden zal worden gebruikt dan waarvoor deze is aangevraagd. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan over het gebruik van het pad, aangezien dit niet rechtstreeks betrekking heeft op de omgevingsvergunning.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgrond voor de omgevingsvergunning is en dat het besluit van de burgemeester en wethouders in stand blijft. De eiser heeft geen gelijk gekregen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, in aanwezigheid van griffier mr. E.W. Seylhouwer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/327
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E.J.M. Vorstermans).
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. R.J.J.M.M. Metsemakers).

Procesverloop

Bij het bestreden besluit van 22 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van vergunninghouder gegrond verklaard, de bij besluit van 6 augustus 2020 geweigerde omgevingsvergunning herroepen en aan vergunninghouder alsnog een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van de berging op de [adres 1] in [woonplaats] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023. Eiser is (samen met zijn partner) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De motivering voor deze beslissing wordt hierna weergegeven.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Op 20 april 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het vervangen van de berging/ opslagruimte op het perceel [adres 1] in [woonplaats] . Op dit perceel heeft vergunninghouder een mondzorgpraktijk. Op het aanvraagformulier is ingevuld dat de berging (onder andere) bedoeld is voor tuinafval, praktijkinventaris en opslag van patiëntgegevens. Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd vanwege strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidwest’. Vergunninghouder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit zijn standpunt herzien en de vergunning alsnog verleend.
2. Eiser woont aan de [adres 2] in [woonplaats] , aan de achterzijde van het perceel van vergunninghouder. De achtertuinen van eiser en vergunninghouder worden gescheiden door een gedeelte van een perceel van een derde en door een terrein behorend bij het [straatnaam] dat naast de percelen van eiser en vergunninghouder loopt en een doorgang vormt tussen de [adres 1] en de [adres 2] . Eiser voert in beroep het volgende aan.
2.1.
Eiser heeft op zich geen probleem met de vernieuwing van de berging zelf, maar wel met de toegang tot de berging aan de achterzijde (bestaande uit poorten) en het gebruik van het [straatnaam] . Eiser wil niet dat de berging als garagebox voor auto’s gebruikt gaat worden. Door de poorten aan de achterzijde en een dergelijk gebruik zal zijn privacy, veiligheid en wooncomfort ernstig worden aangetast. Als alternatief stelt eiser een toegang aan de zijkant van de berging voor. Verder vraagt eiser zich af of in de berging geen gevaarlijke opslag zal gaan plaatsvinden. Eiser verzoekt de rechtbank een bindende uitspraak te doen over het gebruik van het [straatnaam] door omwonenden en niet-omwonenden als ontsluiting van de aanliggende percelen en voor parkeerdoeleinden.
2.2.
Eiser verzoekt de rechtbank het kappen van bomen achter zijn perceel te beoordelen. Eiser stelt dat deze bomen zonder vergunning zijn gekapt. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat er met betrekking tot de bomen geen probleem meer is en dat dit onderdeel van zijn beroepschrift kan komen te vervallen.
3. Verweerder en vergunninghouder stellen zich op het standpunt dat de aanvraag moet worden beoordeeld zoals die is ingediend. Het bouwplan is volgens verweerder en vergunninghouder in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De welstandscommissie heeft een positief advies uitgebracht. Daarnaast voldoet het bouwplan aan het Bouwbesluit en de bouwverordening. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden verleend en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging.
Juridisch kader
4. De berging is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidwest’, vastgesteld op 18 juni 2013 (hierna: bestemmingsplan), en heeft de bestemming ‘Wonen’ en de functie-aanduiding ‘maatschappelijk’. Ingevolge die functie-aanduiding zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan, waaronder praktijkruimten.
De berging/ opslagruimte
5. De rechtbank overweegt met betrekking tot de (ingang van de) berging dat de aanvrager de vrijheid heeft, mits dit past binnen de daarvoor gestelde regels, om te bepalen hoe deze wordt ingericht (in dit geval drie ruimtes naast elkaar met elk een voldoende grote toegang ten behoeve van het in- en uitbrengen van de goederen die worden opgeslagen). Verweerder moet een besluit nemen op de aanvraag zoals die is ingediend.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aangevraagde berging past binnen het bestemmingsplan, omdat de berging ten dienste staat van de mondzorginstelling (tandartspraktijk) die is toegestaan op grond van de aanduiding ‘maatschappelijk’. De rechtbank heeft, net als verweerder, geen reden om aan te nemen dat de berging voor een ander doel gebruikt gaat worden dan waarvoor deze is aangevraagd. Het beoogde gebruik past binnen het bestemmingsplan. Vergunninghouder heeft ter zitting expliciet bevestigd dat er geen garageboxen gerealiseerd gaan worden en dat geen gevaarlijk afval opgeslagen zal worden. Verweerder heeft aangegeven handhavend te zullen optreden indien er toch garageboxen zullen worden gerealiseerd en indien stoffen worden opgeslagen die hier (uit veiligheidsoogpunt) niet opgeslagen mogen worden.
7. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een weigeringsgrond voor de gevraagde omgevingsvergunning. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat betekent dat verweerder op grond van de wet de vergunning moest verlenen.
Overige onderdelen van het beroep
8. Over het gebruik van het zogenaamde [straatnaam] (het pad) doet de rechtbank geen uitspraak, omdat dit niet rechtstreeks betrekking heeft op de vergunning voor de berging. Het gebruik van het pad is een civielrechtelijke kwestie of zou eventueel via een verzoek om handhaving en een besluit daarover van de zijde van de gemeente aan de bestuursrechter kunnen worden voorgelegd. Van een evidente privaatrechtelijke belemmering voor de bouw van de berging is niet gebleken. Voor zover het beroep ziet op het gebruik van het pad laat de rechtbank dit daarom verder buiten beschouwing omdat hetgeen eiser in dit verband aanvoert niet gericht is tegen het bestreden besluit zelf (de omgevingsvergunning voor de berging).
Conclusie
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, dat vergunning in stand blijft en dat de berging/ opslagruimte mag worden gebouwd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan op 18 januari 2023 door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.

Mededeling rechtsmiddel

Bij de uitspraak heeft de rechtbank medegedeeld dat een partij die het niet eens is met deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan, hoger beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
rechter
De griffier is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
Afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 20 januari 2023