In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 januari 2023 uitspraak gedaan over de toekenning van een proceskostenvergoeding aan verzoeker, die in beroep was gegaan tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 21 juli 2020 aan verzoeker medegedeeld dat zijn loongerelateerde uitkering op 29 juli 2020 zou eindigen en dat hij vanaf 30 juli 2020 in aanmerking zou komen voor een WGA-vervolguitkering. Verzoeker ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank deed op 28 november 2022 een tussenuitspraak en na deze uitspraak heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard. Verzoeker trok zijn beroep in, maar verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat het UWV tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837,- voor rechtsbijstand en heeft tevens bepaald dat het UWV verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg in aanwezigheid van griffier Y.A.J. van Egmond en is op 19 januari 2023 verzonden. De uitspraak zal binnen een week openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.