ECLI:NL:RBLIM:2023:478

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
ROE 21/1172
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenvergoeding na tussenuitspraak door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 januari 2023 uitspraak gedaan over de toekenning van een proceskostenvergoeding aan verzoeker, die in beroep was gegaan tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 21 juli 2020 aan verzoeker medegedeeld dat zijn loongerelateerde uitkering op 29 juli 2020 zou eindigen en dat hij vanaf 30 juli 2020 in aanmerking zou komen voor een WGA-vervolguitkering. Verzoeker ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank deed op 28 november 2022 een tussenuitspraak en na deze uitspraak heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard. Verzoeker trok zijn beroep in, maar verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat het UWV tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837,- voor rechtsbijstand en heeft tevens bepaald dat het UWV verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg in aanwezigheid van griffier Y.A.J. van Egmond en is op 19 januari 2023 verzonden. De uitspraak zal binnen een week openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1172

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.M.A. Martens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV.

Procesverloop

Met het besluit van 21 juli 2020 heeft het UWV aan verzoeker bericht dat zijn loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wegens het bereiken van de maximumduur op 29 juli 2020 eindigt en dat hij vanaf 30 juli 2020 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
Met het besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 28 november 2022 tussenuitspraak gedaan.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het UWV met het besluit van 21 december 2022 (het bestreden besluit II) het bestreden besluit I gewijzigd (
de rechtbank begrijpt: ingetrokken), het primaire besluit herroepen en het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard. Verder heeft het UWV – onder toekenning van proceskosten in bezwaar – besloten om aan verzoeker met ingang 30 juli 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering toe te kennen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Het UWV heeft de rechtbank medegedeeld zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de forfaitaire proceskosten die gemaakt zijn in de beroepsprocedure.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
3. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor rechtsbijstand door een gemachtigde met toepassing van het Bpb vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). Daarbij is in aanmerking genomen dat het UWV in het bestreden besluit I verzoeker al een procesvergoeding heeft toegekend voor de kosten in bezwaar.
4. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
5. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan op 19 januari 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 19 januari 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Limburg, bestuursrecht, Postbus 950, 6040 AZ Roermond. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.