ECLI:NL:RBLIM:2023:4748

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/320307 / KG ZA 23-270
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding met belangenafweging en ondeugdelijkheid van de vordering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 10 augustus 2023, hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E.Th. Hogervorst, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E. Cuppen, met als doel de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde was gelegd op onroerende zaken van eisers. Het beslag was gelegd op 20 november 2017 en had als doel verhaal te verzekeren van een vordering van gedaagde op eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde in een eerdere procedure niet-ontvankelijk was verklaard omdat hij eisers in een verkeerde hoedanigheid had gedagvaard. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vordering van gedaagde summierlijk ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van eisers bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van gedaagde bij handhaving van het beslag. De voorzieningenrechter heeft daarom de vordering van eisers toegewezen, met een veroordeling voor gedaagde om het beslag op te heffen en een dwangsom te betalen bij niet-nakoming. De proceskosten zijn voor gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/320307 / KG ZA 23-270
Vonnis in kort geding van 10 augustus 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat: mr. M.E.Th. Hogervorst te Maastricht ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.E. Cuppen te Maastricht .
Eisers zullen hierna gezamenlijk “ [eisers] ” en individueel “ [eiseres] ” en “ [eiser] ” worden genoemd. Gedaagde zal hierna “ [gedaagde] ” worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2023 met producties,
  • de mondelinge behandeling gehouden op 3 augustus 2023,
  • de spreekaantekeningen zonder producties van de zijde van gedaagde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 20 november 2017 heeft [gedaagde] – na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank – conservatoir beslag laten leggen op onroerende zaken in eigendom toebehorend aan [eiseres] en/of [eiser] . Het beslag strekt tot verzekering van verhaal van de onder 2.2. te noemen vordering.
2.2.
Na de beslaglegging heeft [gedaagde] tijdig een dagvaardingsprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank, waarbij hij veroordeling van [eisers] heeft gevorderd tot betaling van een bedrag van € 720.000,- alsmede tot betaling van een contractuele rente van 10% per jaar over het bedrag van € 400.000,- over de periode vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3.
Bij vonnis van 1 augustus 2018 heeft deze rechtbank [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [gedaagde] [eisers] in een verkeerde hoedanigheid heeft gedagvaard, namelijk ‘in persoon’ en niet, zoals [gedaagde] had moeten doen, als executeurs in de nalatenschap van hun vader.
2.4.
[gedaagde] heeft op 15 oktober 2018 hoger beroep ingesteld tegen het in rov. 2.3. genoemde vonnis. Tot op heden heeft [gedaagde] geen memorie van grieven ingediend en is de zaak door het gerechtshof op de parkeerrol geplaatst.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – na vermindering van de eis ter zitting – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot opheffing van het beslag op:
- de woning met aanhorigheden, staande en gelegen te [plaats 1] , aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding 1] , groot één are en negenentwintig centiaren,
- het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitende gebruik van de onroerende zaak omschreven als wonen (appartement), gelegen te [plaats 2] , aan het adres [adres 2] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding 2] ,
- de berging – stalling (garage – schuur) met aanhorigheden, gelegen te [plaats 3] aan het adres [adres 3] , kadastraal omschreven als [kadastrale aanduiding 3] ,
- de berging – stalling (garage – schuur) met aanhorigheden, gelegen te [plaats 4] aan het adres [adres 4] , kadastraal omschreven als [kadastrale aanduiding 4] ,
- de bedrijvigheid (horeca) met aanhorigheden, staande en gelegen te [plaats 5] , aan de adressen [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] en [adres 8] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding 5] , groot vier aren en achtendertig centiaren,
en tot het doen doorhalen van het beslag in de registers binnen twee dagen na dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag en deel van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vordering – samengevat en naar de voorzieningenrechter begrijpt – het volgende ten grondslag. Het door [gedaagde] gelegde beslag moet worden opgeheven, zodat [eisers] weer de mogelijkheid hebben om ander onroerend goed aan te kunnen kopen en hiervoor de benodigde financiering te verkrijgen. Momenteel is dat niet mogelijk. Dit is onlangs heel concreet gebleken, toen [eiser] een woning had gekocht en deze aankoop wilde financieren, maar de bank die financiering weigerde onder verwijzing naar het door [gedaagde] gelegde beslag ten laste van [eiser] . Zo lang het beslag voortduurt zullen [eisers] dit nadeel blijven ondervinden. Toewijzing van de hoofdvordering van [gedaagde] is niet haalbaar, waardoor [gedaagde] geen belang heeft bij het voortzetten van de procedure in hoger beroep en het handhaven van het beslag. In hoger beroep zal namelijk niet anders worden geoordeeld en zal [gedaagde] opnieuw niet-ontvankelijk worden verklaard. Zelfs als [gedaagde] in hoger beroep wel ontvankelijk zou zijn, dan zal het hoger beroep toch niet slagen, omdat de vermeende vordering van [gedaagde] ook om meer inhoudelijke redenen ondeugdelijk is en dus zal worden afgewezen. Conservatoir beslag betreft een tijdelijke maatregel en dit tijdelijke karakter wordt miskend doordat [gedaagde] in de hoofdzaak stil blijft zitten, aldus nog steeds [eisers] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
De voorzieningenrechter kan, rechtdoende in kort geding, op grond van
artikel 705 lid 1 Rv een beslag opheffen op vordering van elke belanghebbende. Een spoedeisend belang daarbij wordt door de genoemde wetsbepaling niet vereist. In zoverre is artikel 705 Rv een lex specialis ten opzichte van artikel 254 Rv. Bovendien vloeit het spoedeisend belang bij het gevorderde voort uit de aard van de vordering. Het door [gedaagde] gevoerde verweer ter zake de spoedeisendheid wordt, voor zover het al relevant kan worden geacht, daarom verworpen. De voorzieningenrechter zal [eisers] ontvangen in hun vordering.
Het toetsingskader
4.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan, onder meer, worden bevolen, als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Het ligt daarbij in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter dient echter te beslissen aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De omstandigheid dat de vordering van de gedaagde in kort geding als eiser in de bodemprocedure is afgewezen, rechtvaardigt niet zonder meer het oordeel dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering, indien tegen het vonnis een rechtsmiddel is ingesteld. De omstandigheid dat de rechtbank in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wel te worden meegewogen. Ook in een geval als dit dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken.
Deugdelijkheid van de vordering
4.3.
[eisers] hebben waar het de opheffingsgronden betreft in hoofdzaak een beroep gedaan op de ondeugdelijkheid van [gedaagde] ’s vordering (zie rov. 3.2.). De voorzieningenrechter overweegt ter zake als volgt. In de bodemprocedure is [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaard omdat hij [eisers] niet in de juiste hoedanigheid heeft gedagvaard (zie rov. 2.3.). [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat - en waarom - deze beslissing onjuist is. Evenmin heeft hij een andere reden aangevoerd op grond waarvan mag worden verwacht dat hij in hoger beroep alsnog zal worden ontvangen in zijn vordering. Toewijzing van zijn vordering jegens [eisers] in persoon is dan ook niet te verwachten. Of de vordering op meer inhoudelijke gronden (on)deugdelijk is, kan daarom in het midden blijven.
Belangenafweging
4.4.
In verband met de belangenafweging (zie rov. 4.2.) is het volgende van belang.
4.5.
Het belang van [gedaagde] bij handhaving van het beslag is duidelijk: hij wil verzekeren dat verhaal mogelijk is als zijn vordering jegens [eisers] wordt toegewezen. Ter bescherming van dit belang maakt [gedaagde] , met het beslag, echter inbreuk op de belangen van [eisers] . Het concrete belang waarop zij zich beroepen heeft de rechtbank weergegeven in rov. 3.2.: zij willen in staat zijn om ander onroerend goed aan te kopen en daarvoor tevens de benodigde financiering te krijgen. [eisers] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat het door [gedaagde] gelegde beslag hieraan in de weg staat. Doorslaggevend in deze zaak is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het tijdsverloop en het gebrek aan actie aan de zijde van [gedaagde] . [gedaagde] heeft tegen het vonnis van deze rechtbank van 1 augustus 2018 hoger beroep ingesteld, maar heeft vervolgens bijna vijf jaren lang stilgezeten, terwijl hij aan zet was. In plaats van hoger beroep in te stellen had [gedaagde] er ook voor kunnen kiezen om de dagvaarding naar aanleiding van het vonnis van deze rechtbank aan te passen en [eisers] opnieuw te dagvaarden in hun hoedanigheid van executeurs. Ook dit heeft hij niet gedaan. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht waarom hij de afgelopen jaren niet in staat was om de procedure in hoger beroep voort te zetten of een andere actie te ondernemen. In dat kader heeft hij vooral een beroep gedaan op een langdurig, onvrijwillig, verblijf in het buitenland. Die omstandigheid komt echter voor zijn rekening en risico.
4.6.
Gelet op dit alles is de voorzieningenrechter van oordeel dat het (genoemde) belang van [eisers] - inmiddels - zwaarder weegt dan het (genoemde) belang van [gedaagde] . Dit oordeel, bezien in verband met het hiervoor gegeven oordeel over de ondeugdelijkheid van de vordering maakt dat de voorzieningenrechter de vordering van [eisers] , strekkende tot opheffing van het door [gedaagde] gelegde conservatoir beslag zal toewijzen, met dien verstande dat de termijn van uitvoering door [gedaagde] zal worden verlengd tot vier dagen na dagtekening van dit vonnis, gelet op de vereiste formaliteiten voor de doorhaling in de openbare registers. Aan de gevorderde dwangsom zal een maximum worden verbonden van € 50.000,-.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,85
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.079,00
Totaal € 1.522,85

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot opheffing van de op 20 november 2017 gelegde beslagen ten laste van [eisers] op:
- de woning met aanhorigheden, staande en gelegen te [plaats 1] , aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding 1] , groot één are en negenentwintig centiaren,
- het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitende gebruik van de onroerende zaak omschreven als wonen (appartement), gelegen te [plaats 2] , aan het adres [adres 2] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding 2] ,
- de berging – stalling (garage – schuur) met aanhorigheden, gelegen te [plaats 3] aan het adres [adres 3] , kadastraal omschreven als [kadastrale aanduiding 3] ,
- de berging – stalling (garage – schuur) met aanhorigheden, gelegen te [plaats 4] aan het adres [adres 4] , kadastraal omschreven als [kadastrale aanduiding 4] ,
- de bedrijvigheid (horeca) met aanhorigheden, staande en gelegen te [plaats 5] , aan de adressen [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] en [adres 8] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding 5] , groot vier aren en achtendertig centiaren,
en tot het doen doorhalen van de beslagen in de registers binnen
vierdagen na dagtekening van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 2.500,- voor iedere dag of ieder dagdeel dat hij, na dagtekening van dit vonnis, niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.522,85,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2023 (bij vervroeging). [1]

Voetnoten

1.type: DS