ECLI:NL:RBLIM:2023:4676

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/315387 / KG ZA 23-92
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie over cameratoezicht en geluidsoverlast tussen achterburen

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, hebben twee buren een conflict over cameratoezicht en geluidsoverlast. De voorzieningenrechter heeft op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eisers, [eiser] en [eiseres], vorderden dat de gedaagde, [gedaagde], een camera die gericht was op hun perceel zou verwijderen. De eisers voerden aan dat de camera inbreuk maakte op hun privacy en dat er sprake was van onrechtmatige hinder door geluidsoverlast en intimidatie door de gedaagde. De gedaagde voerde op haar beurt aan dat de eisers ook een camera hadden die op haar perceel gericht was en dat zij zelf ook hinder ondervond van de eisers.

De voorzieningenrechter oordeelde dat beide partijen inbreuk maakten op elkaars privacy door het gebruik van camera's en dat er sprake was van een ernstig verstoorde burenrelatie. De rechter besloot dat beide partijen hun camera's moesten verwijderen en verwijderd houden. Daarnaast werd de gedaagde verboden om onrechtmatige hinder of overlast te veroorzaken, waaronder geluidsoverlast en intimidatie. De rechter legde dwangsommen op voor het geval dat de gedaagde niet aan de veroordelingen zou voldoen. In reconventie werd de vordering van de gedaagde om de camera van de eisers te verwijderen ook toegewezen, met een vergelijkbare dwangsom.

De uitspraak benadrukt het belang van het respecteren van elkaars privacy in burenrelaties en de noodzaak om escalatie van conflicten te voorkomen. Beide partijen werden in de proceskosten gecompenseerd, wat aangeeft dat de rechter beide partijen als deels in het ongelijk gesteld beschouwde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/315387 / KG ZA 23-92
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie, verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. A.J.E. Verschuren,
tegen
[gedaagde] , e/v [naam echtgenoot],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.L.H. Holthuijzen.
Partijen zullen hierna “ [eiser] en [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in kort geding van 23 maart 2023 met de producties 1 t/m 4,
  • de brief van 29 maart 2023 van [eiser] en [eiseres] met pagina 2 van productie 1,
  • de brief van 3 april 2023 van [eiser] en [eiseres] met de productie 5,
  • de brief van [gedaagde] van 6 april 2023,
  • de brief van 3 mei 2023 van [eiser] en [eiseres] met de productie 6,
  • de brief van 8 mei 2023 van [gedaagde] met (aangekondigde) eis in (voorwaardelijke)
reconventie en de producties 1 t/m 6,
  • de conclusie van antwoord in conventie,
  • de mondelinge behandeling van 11 mei 2022, waarvan een proces-verbaal is
opgemaakt,
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [eiser] en [eiseres] ,
  • de pleitnota van de advocaat van [gedaagde] ,
  • het verzoek van partijen aan de voorzieningenrechter om de beslissing vier weken
aan te houden, teneinde een mediation-traject te kunnen volgen,
  • de e-mailberichten van partijen van 2 juni 2023,
  • de brief van de rechtbank van 2 juni 2023, waarbij de griffier van de rechtbank
partijen verzoekt de voorzieningenrechter uiterlijk op 4 juni te berichten of zij
vonnis vragen dan wel het mediation-traject wensen te (ver)volgen,
- de (e-mail) berichten van partijen van 4 juli 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn achterburen van elkaar. [gedaagde] woont in een huurwoning met achtertuin en garage aan de [adres 1] te [plaats 1] en [eiser] en [eiseres] in een koopwoning met oprit aan de [adres 2] te [plaats 2] . [gedaagde] kan vanuit de ramen op de eerste etage aan de achterzijde van haar woning de voorzijde van de woning met oprit van [eiser] en [eiseres] zien. [eiser] en [eiseres] kunnen vanaf hun oprit de garage met garagepoort en de ommuurde achtertuin met looppoort van [gedaagde] zien. De oprit van [eiser] en [eiseres] en de garagepoort en looppoort van [gedaagde] grenzen aan de openbare weg (een woonerf).
2.2.
Op 31 oktober 2022 heeft [eiseres] bij de politie aangifte gedaan van bedreiging door [gedaagde] (prod. 2 dv.). In het proces-verbaal van de aangifte wordt vermeld dat [eiseres] heeft verklaard dat er sinds juni 2022 spanningen zijn tussen [gedaagde] en het gezin van [eiseres] als gevolg van gedragingen van [gedaagde] , waaronder scheldpartijen, mede inhoudende bedreigingen, en het veroorzaken van geluidsoverlast door het hard afspelen van muziek en het veroorzaken van hondengeblaf.
2.3.
De rechtsbijstandverlener van [eiser] en [eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 24 november 2022 gesommeerd om binnen één week na dagtekening van die brief de camera bevestigd aan de achtergevel van de woning van [gedaagde] (boven het raam in de achtergevel) te verwijderen, dan wel te verplaatsen op zodanige wijze dat het perceel van [eiser] en [eiseres] niet langer door middel van die camera wordt gefilmd.
2.4.
Op 19 december 2022 heeft [naam echtgenoot] , echtgenoot van [gedaagde] , namens [gedaagde] bij de politie aangifte gedaan van valse aangifte door [eiseres] (prod. 4 [gedaagde] ).

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] en [eiseres] vorderen, samengevat, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair:[gedaagde] veroordeelt om de camera op haar woning aan het adres [adres 1] te [woonplaats 1] te verwijderen en verwijderd te houden, zulks binnen twee dagen na betekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,00, althans een dwangsom die de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk acht,
subsidiair:[gedaagde] veroordeelt de camera op haar woning aan het adres [adres 1] te [woonplaats 1] zodanig te verplaatsen of draaien dat deze niet meer gericht staat op de woning en het perceel van [eiser] en [eiseres] , zulks binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,00, althans een dwangsom die de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk acht,
II.
[gedaagde] verbiedt nog langer aan [eiser] en [eiseres] en hun gezinsleden onrechtmatige
hinder of overlast te veroorzaken, in het bijzonder door, maar niet uitsluitend beperkt tot:
- het veroorzaken van geluidsoverlast door het hard afspelen van muziek en het via een geluidsbox afspelen van braakgeluiden dan wel andere geluiden (scheldwoorden daaronder begrepen), claxonneren en het gooien van vuurwerk,
- intimidatie, beledigingen, schreeuwen en schelden,
- het gooien van voorwerpen richting eisers,
- het lastigvallen van eisers op het werk dan wel bij de bushalte voor de woning van [gedaagde] , gedaagde dan wel enige andere openbare ruimte,
- het filmen van [eiser] en hun gezinsleden
- middelvingers naar hen op te steken of andere obscene gebaren naar hen te maken,
- het onnodig hard en agressief laten blaffen van de honden,
zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per gedraging waarmee zij niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt, althans een dwangsom die de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk acht.
3.2.
[eiser] en [eiseres] stellen hiertoe, samengevat, dat [gedaagde] met het plaatsen van de camera op de achterzijde van de gevel van haar woning, waarmee zij onder meer de woning van [eiser] en [eiseres] filmt, inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en [eiseres] en hun gezinsleden, reden waarom deze camera moet worden verwijderd.
Daarnaast maakt [gedaagde] zich volgens [eiser] en [eiseres] structureel schuldig aan ernstige hinder veroorzakende, intimiderende, bedreigende en beledigende gedragingen, waarmee [gedaagde] onrechtmatig handelt jegens [eiser] en [eiseres] ((art. 5:37 juncto) art. 6:162 BW). Ook na de sommatie van 24 november 2022 (rov. 2.3) volhardt zij daarin, reden waarom een verbod ter zake wordt gevorderd.
[eiser] en [eiseres] stellen dat zij een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van het door hen gevorderde.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
In (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad -
voorwaardelijk, voor het geval en onder de voorwaarde dat de door [eiser] en [eiseres] tegen [gedaagde] in conventie ingestelde primaire of subsidiaire vordering met betrekking tot de camera van [gedaagde] mocht worden toegewezen(cursivering rechtbank) - [eiser] en [eiseres] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, de camera die zich bij de oprit van hun woning aan de [adres 2]
[adres 2] te [plaats 2] bevindt,
primair:te verwijderen en verwijderd te houden, en
subsidiair:zodanig te verplaatsen en verplaatst te houden dat deze niet meer de openbare weg en de garagepoort en looppoort van de door [gedaagde] gehuurde woning aan de [adres 1] te [plaats 1] filmt, alles op straffe van een door [eiser] en [eiseres] hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 250,- voor elke dag of deel van een dag dat [eiser] en [eiseres] niet tijdig aan deze veroordeling voldoen, en met hoofdelijke veroordeling van [eiser] en [eiseres] in de kosten van het geding in voorwaardelijke reconventie.
3.5.
[gedaagde] stelt hiertoe, samengevat, dat de [eiser] en [eiseres] met de bij de oprit aan hun woning bevestigde camera inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] en haar gezin, reden waarom deze camera moet worden verwijderd.
Aanvullend stelt [gedaagde] dat als [eiser] en [eiseres] wordt toegestaan om hun camera te gebruiken om bewijs te verzamelen ter zake de (door hen onrechtmatig geachte) gedragingen van [gedaagde] , dit vanuit een oogpunt van
equality of armsook aan [gedaagde] moet worden toegestaan waar het betreft haar camera en de (door haar onrechtmatig geachte) gedragingen van [eiser] en [eiseres] .
[gedaagde] stelt dat (ook) zij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van het door haar gevorderde.
3.6.
[eiser] en [eiseres] voeren verweer.
In conventie en (voorwaardelijke) reconventie
3.7.
Op de stellingen en weren van partijen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie zullen deze hierna zo veel mogelijk gezamenlijk worden beoordeeld. Daarvoor bestaat des te meer reden nu, zoals hierna nader zal blijken, wordt voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld.
4.2.
Partijen zijn achterburen van elkaar. Uit het over en weer gestelde, bezien in verband met de overgelegde foto’s en filmbeelden, is de voorzieningenrechter gebleken dat sprake is van een ernstig verstoorde burenrelatie, waardoor het woongenot, de privacy en het welbevinden van alle betrokkenen in aanzienlijke mate worden aangetast. Partijen hebben, gelet daarop, een voldoende spoedeisend belang bij het over en weer gevorderde.
4.3.
In verband met dat gevorderde is van belang dat deze kortgedingprocedure zich niet leent voor nadere bewijslevering, zoals door het horen van getuigen. Van belang is of met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de vorderingen van partijen ook in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. Indien die zekerheid niet bestaat, stranden reeds daarom de vorderingen.
De camera’s van partijen
4.4.
Vast staat dat beide partijen aan hun woning een camera hebben bevestigd en dat beide camera’s de mogelijkheid bieden om zicht te houden op de omgeving en om opnames te maken van hetgeen door de cameralens kan worden waargenomen.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het partijen in beginsel is toegestaan om een dergelijke camera te hebben en te gebruiken, met name als dat dient ter beveiliging van het eigen perceel en de personen en zaken die zich daarop bevinden.
4.5.
Gelet op de overgelegde foto’s en filmbeelden, zoals gezien door de voorzieningenrechter, staat vast dat voor beide camera’s geldt dat daarop méér is te zien - en dat in het verleden méér is opgenomen - dan het eigen perceel en de zich daarop bevindende personen en zaken. [gedaagde] heeft opnames gemaakt van haar buren [eiser] en [eiseres] en hun dochter, op hun oprit, maar ook op de openbare weg. [eiser] en [eiseres] hebben opnames gemaakt van [gedaagde] en haar gezin, in hun auto en te voet in de nabijheid van hun garage en van de looppoort naar hun achtertuin, steeds op de openbare weg.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de camera’s van partijen zich nog steeds bevinden op de plek waar zij zich bevonden toen de hiervoor genoemde filmopnames werden gemaakt en dat de instelling van de camera’s ook niet is veranderd. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar gesteld dat hij zijn camera inmiddels heeft verplaatst, maar doordat daarvan onvoldoende bewijs is overgelegd, die verplaatsing door [gedaagde] niet is bevestigd en evenmin de - al dan niet - permanente staat van die verplaatsing is gebleken, gaat de voorzieningenrechter voorbij aan deze stelling.
4.6.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat de directe aanleiding om de camera aan haar woning op te hangen was gelegen in een in het verleden spelend conflict met derden, maar heeft niet aannemelijk gemaakt - ook niet tijdens de mondelinge behandeling, waar zij om haar moverende redenen niet is verschenen - dat van een dergelijk (dreigend) conflict nog steeds sprake is. Ook voor het overige heeft [gedaagde] niet aannemelijk weten te maken dat ‘haar’ camera dient ter beveiliging van haar perceel en van de personen en zaken die zich daarop bevinden. Dit laatste geldt ook voor [eiser] en [eiseres] waar het betreft hun camera, hun perceel, hun gezin en hun eigendommen.
De voorzieningenrechter is gebleken dat de beide camera’s (nagenoeg) uitsluitend worden gebruikt: (a) om de gedragingen van de wederpartij waar te nemen, om daar de eigen gedragingen jegens die wederpartij op af te stemmen, en (b) om het gedrag van de wederpartij vast te leggen, om daarmee ‘bewijs’ te verzamelen van het onrechtmatig geachte gedrag van de wederpartij. Als zodanig worden de camera’s dus gebruikt voor een ander doel dan waar voor ze, op de plek waar ze hangen, mogen worden gebruikt en kan ook worden vastgesteld dat de aanwezigheid en het daadwerkelijk gebruik van de camera’s duidelijk escalerend werken.
4.7.
Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat voldoende is komen vast te staan dat met de beide camera’s, door zowel [gedaagde] als [eiser] en [eiseres] , op onrechtmatig te achten wijze inbreuk wordt gemaakt op de privacy en het woongenot van de wederpartij en dat het gebruik van de beide camera’s ook misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 BW door de desbetreffende eigenaar oplevert.
De voorzieningenrechter zal in conventie en, nu daarmee de desbetreffende voorwaarde wordt vervuld, ook in reconventie de primaire vordering tot het verwijderen en het verwijderd houden van de camera van de wederpartij toewijzen. Aan deze veroordeling zal ook, in conventie en in reconventie, op na te melden wijze een dwangsomveroordeling worden verbonden.
Verder in conventie
Gedragingen [gedaagde] (vordering II) ((artikel 5:37 jo.) 6:162 BW)
4.8.
In artikel 5:37 BW wordt bepaald dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op gebruikers/niet-eigenaars (bijvoorbeeld huurders), zowel waar het gaat om het toebrengen van hinder, als waar het gaat om het ondervinden van hinder (HR 24 januari 1992, NJ 1992/280-1). Voor zover geen sprake is van onrechtmatig hinder kan de aantasting van het woongenot en het welbevinden van eigenaren van naburige erven onrechtmatig zijn ‘enkel’ op grond van artikel 6:162 BW.
4.9.
[eiser] en [eiseres] stellen dat [gedaagde] in strijd met de genoemde bepalingen handelt door haar gedragingen zoals opgesomd in het petitum van de dagvaarding onder II (zie rov. 3.1.). Het gaat dan om de volgende (gestelde) gedragingen:
1) het veroorzaken van geluidsoverlast door het hard afspelen van muziek en het via een geluidsbox afspelen van braakgeluiden dan wel andere geluiden (scheldwoorden daaronder begrepen),
2) het claxonneren en het gooien van vuurwerk,
3) het intimideren en beledigingen van, en schreeuwen en schelden tegen [eiser] en [eiseres] en hun dochter,
4) het gooien van voorwerpen in de richting [eiser] en [eiseres] ,
5) het lastigvallen van [eiser] en [eiseres] op het werk, dan wel bij de bushalte voor de woning van [gedaagde] , dan wel in/bij enige andere openbare ruimte,
6) het filmen van [eiser] en [eiseres] en hun dochter met een gsm,
7) het opsteken van middelvingers naar of het maken van andere obscene gebaren naar [eiser] en [eiseres] en hun gezinsleden,
8) het onnodig hard en agressief laten blaffen van de honden van [gedaagde] .
4.10.
[eiser] en [eiseres] hebben het onder II gevorderde verbod niet beperkt tot deze min of meer concreet omschreven gedragingen van [gedaagde] , maar hebben het gevorderde verbod (nog) ruimer geformuleerd
(“niet uitsluitend beperkt tot”). De vordering onder II is in zoverre te onbepaald en zal daarom, in zoverre, worden afgewezen.
4.11.
De voorzieningenrechter zal hierna uitsluitend ingaan op de hiervoor onder 1) tot en met 8) opgesomde (gestelde) gedragingen van [gedaagde] en het dienaangaande gevorderde verbod voor de toekomst. De voorzieningenrechter verwijst in verband met de wijze van beoordelen van de desbetreffende deelvorderingen naar hetgeen werd overwogen in rov. 4.3.
1) het veroorzaken van geluidsoverlast door het hard afspelen van muziek en het via een geluidsbox afspelen van braakgeluiden dan wel andere geluiden (scheldwoorden daaronder begrepen)
4.12.
[eiser] en [eiseres] hebben ter onderbouwing van hun stellingen over de geluidsoverlast door het hard afspelen van muziek en het via een geluidsbox afspelen van braakgeluiden dan wel andere geluiden (scheldwoorden daaronder begrepen) een logboek met data en tijdstippen (hierna: “het logboek”) en een schriftelijke getuigenverklaring van (achter)buurman [naam buurman] ( [adres 3] ) van 17 februari 2023 overgelegd (producties 1 en 4 dagvaarding).
Uit de stellingen van [eiser] en [eiseres] volgt dat zij ervan uitgaan dat de (gestelde) geluidsoverlast in het verleden opzettelijk is veroorzaakt en dat gelet daarop, en gelet op de slechte verhoudingen tussen partijen, mag worden verwacht dat [gedaagde] haar gedrag niet vrijwillig zal staken.
4.13.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord betwist dat zij de hier bedoelde geluidsoverlast heeft veroorzaakt. Zij heeft aangevoerd dat zij en haar echtgenoot in 2022 een boete hebben gekregen voor het hard afspelen van muziek via een muziekbox, maar dat zij daarna niet meer een dergelijke overlast hebben veroorzaakt. Voor wat betreft de overige geluiden heeft zij betwist dat die geluiden van haar afkomstig zijn en aangevoerd dat zij vermoedt dat die geluiden van andere buren afkomstig zijn.
4.14.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat met dit verweer het door [eiser] en [eiseres] gestelde onvoldoende wordt weerlegd, waarbij van belang is: (a) dat de inhoud van de verklaring van buurman [naam buurman] aansluit op de stellingen van [eiser] en [eiseres] , en (b) dat ook uit de eigen stellingen van [gedaagde] volgt dat in het verleden sprake is geweest van door haar (en/of haar echtgenoot) veroorzaakte geluidsoverlast. Daar komt bij: (c) dat de beschuldiging aan het adres van ‘andere’ buren niet is geconcretiseerd en onderbouwd, en (d) dat [gedaagde] niet is verschenen ter zitting en daarmee de kans onbenut heeft gelaten om aannemelijk te maken dat zij in de toekomst geen geluidshinder zoals gesteld zal veroorzaken.
Het gevorderde verbod inzake de gedragingen onder 1) zal dan ook worden toegewezen, versterkt door een dwangsomveroordeling als na te melden.
2) het gooien van vuurwerk en het claxonneren
4.15.
De voorzieningenrechter constateert dat de (deel)vordering onder 2), ter zake het gooien van vuurwerk en het claxonneren, door [eiser] en [eiseres] slechts summier is onderbouwd, met name ook waar het betreft het structurele karakter van de hinder/overlast en de dreiging voor de toekomst.
[gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord niet weersproken dat eind december 2021 en eind december 2022 incidenteel (knal)vuurwerk door haar en/of haar gezinsleden is afgestoken (randnummer 6 cva en prod. 2). [gedaagde] heeft aldaar toegelicht dat het legaal vuurwerk betrof, dat telkens rond de jaarwisseling is afgestoken. Ook het claxonneren zou volgens [gedaagde] slechts incidenteel hebben plaatsgevonden.
Gelet op dit verweer, maar ook gelet op hun eigen logboek, hebben [eiser] en [eiseres] niet aannemelijk hebben gemaakt dat waar het betreft het gooien van vuurwerk en het claxonneren sprake is van een serieuze dreiging van het veroorzaken van onrechtmatige overlast door [gedaagde] , die dient te leiden tot toewijzing van de (deel)vordering
onder 2).
Het onder 2) gevorderde verbod zal dan ook worden afgewezen.
3) het intimideren, beledigingen, schreeuwen en schelden
4.16.
[eiser] en [eiseres] hebben hun stellingen over het intimideren en beledigingen van, en het schreeuwen en schelden tegen [eiser] en [eiseres] (en hun dochter) onderbouwd met hun logboek en met de schriftelijke verklaring van [naam buurman] . Uit de stellingen van [eiser] en [eiseres] volgt dat zij van mening zijn dat [gedaagde] geen enkele grond heeft om haar genoemde (gestelde) gedag te rechtvaardigen en dat zij daarvan ernstige overlast ondervinden.
4.17.
[gedaagde] heeft de door [eiser] en [eiseres] in het logboek vermelde twintigtal tijdstippen waarop onder 3) genoemde gedragingen zouden zijn vertoond niet gemotiveerd bestreden. Uit de inhoud van de conclusie van antwoord volgt dat zij in wezen erkent dat zij [eiser] en [eiseres] herhaaldelijk woorden heeft toegevoegd die dezen konden opvatten als beledigingen en uitschelden. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij op dit punt door [eiser] en/of [eiseres] werd uitgelokt en dat zij vervolgens uit onmacht heeft teruggescholden en beledigingen heeft terug geschreeuwd (randnummer 2 cva).
4.18.
Dit - kennelijke - beroep op een rechtvaardigingsgrond of op het ontbreken van toerekenbaarheid wordt door de voorzieningenrechter verworpen. Dat [eiser] en/of [eiseres] daadwerkelijk, op de door [gedaagde] gestelde wijze, aanleiding hebben gegeven tot een reactie door [gedaagde] in de vorm van terugschelden en het terugschreeuwen van beledigingen is onvoldoende aannemelijk geworden. Daar komt bij dat, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien waarom het gerechtvaardigd is om onrechtmatig gedrag te beantwoorden met onrechtmatig gedrag, en dat het verweer inzake het ontbreken van toerekenbaarheid een deugdelijke onderbouwing ontbeert, waarbij opnieuw van belang is dat [gedaagde] de kans om tijdens de mondelinge behandeling een dergelijke onderbouwing te geven aan zich voorbij heeft laten gaan.
De stellingen van [eiser] en [eiseres] volgend, is sprake geweest van door [gedaagde] veroorzaakte structurele en onrechtmatig te achten overlast in de vorm van intimidaties, beledigingen en scheldpartijen, en moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat deze overlast niet zal stoppen.
Het gevorderde verbod inzake de gedragingen onder 3) zal dan ook worden toegewezen, versterkt door een dwangsomveroordeling als na te melden.
4) het gooien van voorwerpen in de richting [eiser] en [eiseres]
4.19.
Bij gebreke aan een voldoende concrete onderbouwing kan in dit kort geding niet worden vastgesteld dat sprake is van een serieuze dreiging van onrechtmatig gedrag door [gedaagde] in de vorm van het gooien van voorwerpen in de richting van [eiser] en [eiseres] . Het onder 4) gevorderde verbod zal dan ook worden afgewezen.
5) het lastigvallen van [eiser] en [eiseres] op het werk, dan wel bij de bushalte voor de woning van [gedaagde] , dan wel in enige andere openbare ruimte
-
op het werk
4.20.
Vast staat dat [gedaagde] eenmaal [eiseres] op haar werkplek heeft opgezocht, althans op die werkplek (een bouwmarkt) aanwezig is geweest.
Volgens [eiser] en [eiseres] heeft [gedaagde] toen haar middelvinger opgestoken naar [eiseres] en heeft de bouwmarkt in het gebeurde aanleiding gezien om [gedaagde] een winkelverbod op te leggen.
[gedaagde] heeft de beschuldiging in haar conclusie van antwoord ontkend. Volgens haar hield haar aanwezigheid in de bouwmarkt verband met een incident tussen een van haar vriendinnen en [eiseres] en heeft zij, [gedaagde] , toen en daar niets onbehoorlijks gedaan in de richting van [eiseres] . Van een winkelverbod is geen sprake, aldus [gedaagde] .
De voorzieningenrechter constateert dat de door [eiser] en [eiseres] gestelde feiten niet vast staan en dat, ook al zou dat anders zijn, daaruit niet valt af te leiden dat op dit moment een reële dreiging bestaat dat [gedaagde] [eiseres] op de werkplek van de laatste (of [eiser] op zijn werkplek) onrechtmatig zal bejegenen.
Het onder 5) gevorderde verbod zal daarom worden afgewezen voor zover het betrekking heeft op het lastigvallen op het werk van [eiser] en [eiseres] .
-
bij de bushalte
4.21.
[eiser] en [eiseres] hebben een met de gsm van [eiseres] opgenomen filmpje overgelegd, waarop is te zien dat [gedaagde] op 25 november 2022, met haar gsm en door een raam in haar woonkamer, staat te filmen dat [eiseres] en haar dochter bij de bushalte voor [gedaagde] woning staan. Hierdoor is voldoende komen vast te staan dat beide partijen op dat moment elkaar hebben staan filmen. Wie hiermee op die dag een begin heeft gemaakt (en waarom), is niet goed vast te stellen. Evenmin, en dat is belangrijker, kan worden vastgesteld dat hier voor zover het [gedaagde] betreft sprake is structureel excessief gedrag waarvan mag worden verwacht dat het zich ook in de toekomst zal voordoen.
Het onder 5) gevorderde verbod zal daarom ook worden afgewezen voor zover het lastigvallen bij de bushalte voor de woning van [gedaagde] betreft.
De voorzieningenrechter wijst erop dat op het filmpje van [eiseres] is te zien dat [gedaagde] bij haar bewuste raam op de vensterbank een afbeelding met de tekst “hoer” had geplaatst. Zou dergelijk gedrag in de toekomst worden vertoond, dan valt het in beginsel onder het verbod onder 4).
-
in enige andere openbare ruimte
4.22.
[eiser] en [eiseres] hebben zich in verband met hun verbod ter zake het lastigvallen
“in enige andere openbare ruimte”beroepen op een in hun logboek genoemd incident op 29 september 2022, waarbij [gedaagde] [eiseres] bijna zou hebben overreden. [gedaagde] heeft deze (gestelde) gang van zaken betwist. Bij gebreke aan vaststaande feiten, en van een deugdelijke onderbouwing van de dreiging van soortgelijk gedrag in de toekomst, kan (ook) op dit punt van een toewijzing van de (deel) vordering onder 5) geen sprake zijn.
De (deel)vordering onder 5) zal, al met al, volledig worden afgewezen.
6) het filmen van [eiser] en [eiseres] en hun gezinsleden met een gsm en 7) het opsteken van middelvingers naar of het maken van andere obscene gebaren naar [eiser] en [eiseres] en hun gezinsleden
4.23.
Aan de hand van het logboek en (onder andere) de filmopnames van 3 maart 2022, 6 april 2022, 29 november 2022 en 27 januari 2023 - en gelet op het door hen gestelde, voor zover niet of onvoldoende weersproken - hebben [eiser] en [eiseres] voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] structureel en op een intimiderende wijze [eiser] , [eiseres] en hun dochter lastigvalt door - zonder aanwijsbare reden, laat staan rechtvaardiging - de middelvingers naar hen op te steken en hen met de gsm te filmen. Naar verkeersopvattingen is dit een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en [eiseres] en hun gezin. Dat geldt voor het opsteken van de middelvinger, dat kan worden opgevat als uitschelden dan wel een belediging, beide vallend onder het verbod onder 3). Dat geldt ook voor het filmen met de gsm, gelet op de samenhang tussen die activiteit en de overige problemen tussen partijen en gelet op de escalerende werking die van het filmen - ook met de gsm - uitgaat, die ook voor [gedaagde] kenbaar is. [gedaagde] is niet in persoon op de mondelinge behandeling verschenen en heeft daarmee de kans aan zich voorbij laten gaan om argumenten aan te voeren die de voorzieningenrechter tot een ander oordeel hadden kunnen leiden.
De (deel)vorderingen onder 6) en 7) zullen worden toegewezen, versterkt door een dwangsomveroordeling als na te melden.
8) het onnodig hard en agressief laten blaffen van de honden
4.24.
Hoewel [eiser] en [gedaagde] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de honden van [gedaagde] herhaaldelijk overlast hebben veroorzaakt door te blaffen, heeft [gedaagde] op haar beurt voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] daaraan zelf, in ieder geval een aantal keren, debet is geweest. Hij heeft de honden kennelijk zelf herhaaldelijk uitgedaagd door (bijvoorbeeld) met zijn hand over de schutting bij de tuin aan de achterzijde van de woning van [gedaagde] te zwaaien, terwijl de honden dit zagen en hierdoor gingen blaffen. Dit gedrag van [eiser] is door een medewerker van de dienst Handhaving van de gemeente, die op dat moment in de woning van [gedaagde] aanwezig was, waargenomen, aldus [gedaagde] bij conclusie van antwoord, randnummer 43. Tevens heeft [gedaagde] gemotiveerd aangevoerd dat [eiser] zich ter plaatse van die schutting luidkeels heeft bevonden, waardoor de honden zijn gaan blaffen (productie 6 conclusie van antwoord). [eiser] en [eiseres] hebben dit verweer onvoldoende weerlegd. Alleen al door het, aldus vastgestelde, eigen gedrag van [eiser] kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld waar het betreft het blaffen van de honden en dat de desbetreffende (deel)vordering van [eiser] en [eiseres] in een bodemprocedure kansrijk is.
Het onder 8) gevorderde verbod zal daarom worden afgewezen.
4.25.
Ten slotte verdient opmerking dat het voorgaande in hoofdzaak betrekking heeft op gedragingen van [gedaagde] , dit naar aanleiding van de vordering onder II van [eiser] en [eiseres] . [gedaagde] heeft geen vergelijkbare vordering ingesteld jegens [eiser] en [eiseres] . De laatstgenoemden kunnen uit de wijze waarop hun vordering jegens [gedaagde] is beoordeeld afleiden welke eisen aan hun toekomstige gedrag jegens [gedaagde] worden gesteld.
Verder in conventie en reconventie
Proceskosten
4.26.
De voorzieningenrechter zal de proceskosten in conventie en in reconventie compenseren op de hierna te vermelden wijze, aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de camera op (de achtergevel van) haar woning aan het adres [adres 1] te [plaats 1] te verwijderen en verwijderd te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] en [eiseres] een dwangsom te betalen van
€ 200,00 per dag, of deel daarvan, dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.3.
verbiedt [gedaagde] om na betekening van dit vonnis nog langer jegens [eiser] en [eiseres] en hun gezinsleden onrechtmatige hinder en overlast te veroorzaken:
(1) door het veroorzaken van geluidsoverlast door het hard afspelen van muziek en het via een geluidsbox afspelen van braakgeluiden dan wel andere geluiden (scheldwoorden daaronder begrepen),
(2) door hen te intimideren en te beledigingen (in woord en geschrift en door gebaren, het opsteken van de middelvinger en andere obscene gebaren daaronder begrepen) en door naar hen te schreeuwen en hen uit te schelden, en
(3) door hen met de gsm te filmen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] en [eiseres] een dwangsom te betalen van
€ 200,00 per gedraging waarmee zij niet aan de in 5.3. uitgesproken veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser] en [eiseres] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de camera bij de oprit aan hun woning aan de [adres 2] te [plaats 2] te verwijderen en verwijderd te houden,
5.6.
veroordeelt [eiser] en [eiseres] hoofdelijk om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 200,00 per dag, of deel daarvan, dat zij niet aan de in 5.5 uitgesproken veroordeling voldoen, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
in conventie en reconventie
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen in conventie en reconventie, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
verklaart het vonnis voor zover het de veroordelingen onder 5.1. tot en met 5.6. betreft uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM