ECLI:NL:RBLIM:2023:4674

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/319779 / KG ZA 23-249
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van een concurrentiebeding in kort geding tussen SRP ZUID B.V. en een ex-werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen SRP ZUID B.V. en een ex-werknemer, aangeduid als [gedaagde]. SRP vorderde dat [gedaagde] zou worden verboden om werkzaamheden te verrichten voor GTV Nederland B.V., een concurrent, op grond van een non-concurrentiebeding dat was opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst. SRP stelde dat [gedaagde] tijdens zijn dienstverband bij hen kennis had genomen van vertrouwelijke informatie die concurrentiegevoelig was en dat zijn overstap naar GTV een serieuze bedreiging vormde voor hun bedrijfsbelangen.

De rechtbank oordeelde dat SRP voldoende spoedeisend belang had bij de vorderingen en dat het non-concurrentiebeding van toepassing was. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van SRP toe, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld om zijn werkzaamheden voor GTV te staken en een dwangsom te betalen voor iedere dag dat hij niet aan deze veroordeling voldeed. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een voorschot op de verschuldigde boetes, die waren opgelopen tot € 33.000,-, vermeerderd met een bedrag per dag dat verstreek.

De rechtbank overwoog dat het concurrentiebeding een beperking vormt van de vrije arbeidskeuze van [gedaagde], maar dat SRP een zwaarwichtig belang had bij handhaving ervan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van SRP zwaarder wogen dan die van [gedaagde], en dat het non-concurrentiebeding in dit geval gerechtvaardigd was. De proceskosten werden aan de zijde van SRP begroot op € 4.023,32, en [gedaagde] werd veroordeeld in deze kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/319779 / KG ZA 23-249
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SRP ZUID B.V.,
gevestigd te Best,
eiseres,
advocaat mr. M. Burgers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
bijgestaan door mr. H.P. Mannens.
Partijen zullen hierna SRP en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 7,
  • productie 8 van de zijde van SRP,
  • de producties 1 tot en met 3 van de zijde van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling op 20 juli 2023,
  • de pleitnota van SRP,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SRP houdt zich bezig met de productie en verkoop van onder andere schakel- en
verdeelinrichtingen, besturingstechniek en kabelassemblage. De productie van schakel- en
verdeelinrichtingen en besturingstechniek doet zij enerzijds seriematig, maar ook ontwerpt en produceert zij specifieke (op maat gemaakte) schakel- en verdeelinrichtingen en
besturingstechniek voor klanten. Bij SRP zijn ongeveer 200 werknemers werkzaam. Zij levert haar producten en diensten aan bedrijven die actief zijn in verschillende branches.
2.2.
[gedaagde] is op 9 januari 2023 in dienst getreden bij SRP in de functie van projectleider. Zijn bruto maandsalaris bedroeg € 3.950,- (excl. 8 % vakantietoeslag). SRP heeft [gedaagde] bij indiensttreding direct een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
aangeboden. In die arbeidsovereenkomst zijn onder andere een non-concurrentiebeding, een
relatiebeding en een geheimhoudingsbeding opgenomen.
2.3.
Het non-concurrentie- en relatiebeding is opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst en luidt als volgt:
1. Gedurende de onderhavige arbeidsovereenkomst, alsmede gedurende één jaar na
beëindiging daarvan, zal werknemer zonder schriftelijke toestemming van werkgever, niet
binnen een straal van 50 kilometer rondom de bedrijfslocatie, in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de vennootschap van werkgever en/of van tot dezelfde groep behorende vennootschappen waarvoor werknemer werkzaam is, vestigen, drijven, meedrijven of doen drijven, hetzij direct of het zij indirect, noch financieel in welke vorm dan ook bij dergelijke zaken belang hebben of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, noch daar een aandeel van welke aard dan ook in hebben. Dit verbod geldt tevens voor die zaak (als hiervoor omschreven) die weliswaar buiten de hiervoor genoemde straal van 50 kilometer is gelegen, maar die (een) nevenvestiging(en) heeft die is (zijn) gelegen binnen de hiervoor bedoelde straal van 50 kilometer.
2. Voorts is het werknemer verboden om gedurende het dienstverband alsmede gedurende een periode van één jaar na beëindiging daarvan binnen een straal van 50 kilometer met het
centrum van Veldhoven als middelpunt en vanaf 2020 het centrum van Best als middelpunt, in dienstverband werkzaam te zijn voor een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de vennootschap van werkgever en/of van diezelfde groep behorende vennootschappen waarvoor werknemer werkzaam is. Dit verbod geldt tevens voor die zaak (als hiervoor omschreven) die weliswaar buiten de hiervoor bedoelde straal van 50 kilometer is (zijn) gelegen, maar die (een) nevenvestiging(en) heeft die binnen de hiervoor bedoelde straal is (zijn) gelegen.
3. Werknemer zal zonder schriftelijke toestemming van werkgever gedurende een periode van twee jaar na beëindiging van het dienstverband geen dienstverband aangaan met of op een andere wijze werkzaamheden verrichten voor één van de relaties/leveranciers van werkgever, voor welke werkgever werkzaamheden uitvoert of heeft uitgevoerd, in dat laatste geval tot tweejaar voor het tijdstip van het einde van het dienstverband.
4
. Het is werknemer gedurende twee jaar na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst
verboden om cliënten of relaties van werkgever, ongeacht de vestigingsplaats van deze
cliënten en relaties, te benaderen, op welke wijze dan ook, hetzij persoonlijk en rechtstreeks,
hetzij indirect en met behulp van anderen voor het (laten) aanbieden van zaken en/of producten en/of diensten die naar hun aard overeenkomen met de door werkgever aangeboden en/of geleverde diensten en/of producten en/of zaken.
2.4.
In artikel 13 van de arbeidsovereenkomst is het volgende boetebeding opgenomen:
In afwijking van artikel 7:650 leden 3 en 5 BW zal werknemer bij iedere overtreding van de
bepalingen in de artikelen 11 en 12 een onmiddellijk opeisbare tot voordeel van de werkgever strekkende boete verbeuren van € 2.500,- ineens te vermeerderen met een bedrag van € 500,- per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de rechten van werkgever krachtens de wet of de onderhavige arbeidsovereenkomst, zoals het recht tot nakoming van de overtreden bepaling, danwel een verbod of, in de plaats van deze boete, schadevergoeding te vorderen alsmede tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan, indien die nog mocht bestaan.
2.5.
Bij brief van 30 april 2023 heeft [gedaagde] zijn dienstverband met SRP opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Op 8 mei 2023 is [gedaagde] voor het laatst feitelijk aanwezig geweest op de werkvloer. De arbeidsrelatie met SRP is op
31 mei 2023 geëindigd.
2.6.
Naar aanleiding van de opzegging zoals genoemd in rov. 2.5. heeft SRP [gedaagde] bij brief van 2 mei 2023 van haar advocaat gewezen op het feit dat in zijn arbeidsovereenkomst een non-concurrentiebeding, een relatiebeding en een boetebeding zijn opgenomen. Daaraan is toegevoegd dat hij, gelet daarop, niet voor een concurrent van SRP mocht gaan werken. Tevens is hem gevraagd om te bevestigen dat hij zich zou houden aan het overeengekomen non-concurrentie-/relatiebeding. Ook is hem gevraagd mee te delen waar en op welke datum hij voornemens was om bij een nieuwe werkgever in loondienst te gaan werken.
[gedaagde] heeft niet gereageerd op deze brief.
2.7.
[gedaagde] is met ingang van 1 juni 2023 in dienst getreden bij GTV Nederland B.V. (hierna: GTV) te Waalwijk.
2.8.
De advocaat van SRP heeft [gedaagde] op 16 juni 2023 per e-mail bericht dat SRP hem zou houden aan het non-concurrentiebeding en aanspraak zou maken op de overeengekomen boete, omdat [gedaagde] bij GTV in dienst was getreden en GTV een directe concurrent van SRP is.

3.Het geschil

3.1.
SRP vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de werkzaamheden voor GTV en de aan haar gelieerde rechtspersonen en vennootschappen (als bedoeld in artikel 2:24 b BW) te staken en gestaakt te houden tot en met 31 mei 2024, een en ander op straffe van een dwangsom van €1.000,- althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, per dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] niet voldoet aan deze veroordeling,
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan SRP van een voorschot op de verschuldigde boetes gelijk aan € 33.000,- te vermeerderen met een bedrag groot € 500,- voor iedere dag die is verstreken met ingang van 31 juli 2023 tot aan de dag van het wijzen van vonnis door de voorzieningenrechter, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot
de dag der algehele voldoening,
III. [gedaagde] veroordeelt tot onverkorte nakoming van het concurrentiebeding op straffe van een dwangsom van €1.000,-, althans een door de voorzieningen-rechter te bepalen bedrag, per dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] niet voldoet aan deze veroordeling, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening,
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, van de kosten in dit geding, waaronder het salaris en de verschotten van de advocaat van SRP, zulks te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en – voor het geval betaling binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) te rekenen vanaf bedoelde termijn, tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
Hiertoe stelt SRP dat [gedaagde] in zijn functie van projectleider dagelijks bezig was met het uitvoeren van calculaties in verband met te verwerven opdrachten en het begeleiden van bestaande projecten (zowel seriematige productie als maatwerkprojecten). Tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden heeft [gedaagde] volgens SRP kennisgenomen van onder andere verkoopprijzen (op klantniveau), inkoopvoorwaarden (zowel levertijden als inkoopprijzen), klantgegevens, bouwtekeningen, projecten, productieprocessen, mechanische- en elektrotechnische informatie, productspecificaties, etc. Dit alles is informatie die zeer concurrentiegevoelig is. De overstap van [gedaagde] naar GTV is voor SRP (potentieel) een serieuze bedreiging. Dit is de reden dat SRP een beroep doet op het met [gedaagde] overeengekomen non-concurrentiebeding. SRP en GTV zijn concurrenten van elkaar en GTV is gevestigd binnen de straal van 50 km van Best. [gedaagde] heeft veel kennis van commerciële en technische informatie over SRP, die zeer interessant is voor iedere concurrent van SRP. Vanwege zijn regelmatige contact met de opdrachtgevers van SRP bestaat de reële mogelijkheid dat [gedaagde] tijdens zijn werkzaamheid bij SRP een goede band met die opdrachtgevers heeft opgebouwd. Die band is mogelijk zó goed, dat opdrachtgevers hun relatie met SRP zullen gaan beëindigen en zullen contracteren met GTV. Dat geldt te meer nu [gedaagde] kennis heeft genomen van alle door SRP gehanteerde prijzen en dus via GTV een lagere prijs zou kunnen offreren aan daardoor vervolgens overstappende klanten. SRP meent dat door dit alles haar belangen bij handhaving van het non-concurrentiebeding zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde] , zoals het belang van de ongehinderde toegang tot de arbeidsmarkt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Primair stelt hij dat SRP niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel de vorderingen dienen te worden afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang en het negeren van de vakantieperiode van [gedaagde] bij de datumbepaling voor de mondelinge behandeling. Subsidiair betwist [gedaagde] dat GTV vergelijkbaar is met SRP en dat het non-concurrentiebeding dus van toepassing is. Meer subsidiair dient het belang van [gedaagde] zwaarder te wegen dan dat van SRP, zodat het non-concurrentiebeding dient te worden vernietigd, althans niet mag worden gehandhaafd en nog meer subsidiair dient de boete te worden gematigd, aldus nog steeds [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang aan de zijde van SRP is voldoende vast komen te staan en bestaat in het belang om haar bedrijfsbelang voortdurend te beschermen tegen de aantasting ervan door concurrenten. Daarbij kan niet worden geoordeeld dat SRP te lang heeft gewacht met het opstarten van het onderhavige kort geding. Dit kort geding is, na het uitblijven van een antwoord van [gedaagde] op de e-mail van 16 juni en na het uitblijven van een antwoord van [gedaagde] op het opvragen van verhinderdata, met het uitbrengen van de dagvaarding op 10 juli met bekwame spoed aanhangig gemaakt.
Het verweer dat bij het bepalen van de datum van de mondelinge behandeling geen rekening is gehouden met de vakantie van [gedaagde] , terwijl dit verlof vanwege zijn verlofaanvraag bekend was bij SRP, faalt eveneens. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij niet heeft gereageerd op het per e-mail gedane verzoek van de raadsman van SRP om opgave van verhinderdata, waarbij is erkend dat dit verzoek is verzonden naar een geldig e-mailadres van [gedaagde] .
Het primaire verweer van [gedaagde] wordt, al met al, verworpen.
Het beroep op het non-concurrentiebeding
4.2.
Ter onderbouwing van haar beroep op het non-concurrentiebeding voert SRP aan dat GTV in de kern hetzelfde doet als SRP, maar alleen een kleinere speler in de markt is, zij het een speler met ambities om te groeien. SRP en GTV zijn beiden bedrijven die mechanische/elektrotechnische verdeelkasten en (schakel)panelen produceren en monteren. In beide bedrijven houden de werknemers zich dus bezig met het monteren, samenstellen en bedraden van mechanische en elektrotechnische componenten, zoals bijvoorbeeld de componenten van besturingskasten voor datacenters, supermarkten en de glastuinbouw. SRP en GTV zijn actief voor hetzelfde type klanten en in hetzelfde werkgebied c.q. op dezelfde afzetmarkt. Beide ondernemingen zijn ook actief in dezelfde sectoren. Zij produceren dezelfde (eind) producten, zij werken met dezelfde leveranciers en zijn even breed georiënteerd qua aanbod. Verschil tussen beide ondernemingen is dat SRP in staat is gebleken om ten behoeve van enkele producten seriematig te produceren. Bij seriematige productie is de prijs vaak van doorslaggevend belang. Omdat SRP seriematige productie goed heeft kunnen organiseren, is zij in staat gebleken op enkele deelgebieden marktleider te worden. Voor deze producten is de kennis over de verkoopprijzen van SRP, de inkoopvoorwaarden die zij bij haar leveranciers heeft bedongen en de wijze waarop zij seriematig produceert van groot belang. Daarnaast heeft SRP voor enkele opdrachtgevers unieke technische oplossingen bedacht (maatwerk) die haar een concurrentievoordeel hebben gebracht. Al deze informatie kan voor GTV van groot belang zijn, aldus SRP.
4.3.
Daarnaast stelt SRP dat zij van een aantal klanten opdrachten heeft gekregen die voor de toekomst van SRP zeer belangrijk zijn, waar SRP NDA’s (non-dislosure agreements) voor heeft moeten tekenen met substantiële boetes. Wanneer informatie met betrekking tot die opdrachten bij een concurrent als GTV bekend zou worden, zou dat mogelijk zeer ernstige financiële consequenties hebben voor SRP, die zij nimmer zal kunnen verhalen op een ex-werknemer als [gedaagde] . Enkel een beroep op het met [gedaagde] overeengekomen geheimhoudingsbeding is dan ook niet voldoende om de belangen van SRP te beschermen, aldus SRP.
4.4.
Overigens wordt [gedaagde] de toegang op de arbeidsmarkt door SRP ook niet ontzegd. Het concurrentie- en relatiebeding geldt slechts voor de duur van 1 jaar. In dat ene jaar kan [gedaagde] in tal van branches actief zijn, alleen niet voor een concurrent van SRP, aldus nog steeds SRP.
4.5.
[gedaagde] betwist allereerst dat het non-concurrentiebeding van toepassing is op hem en zijn nieuwe betrekking bij GTV. Binnen SRP en GTV wordt volgens [gedaagde] geen gelijksoortig werk verricht en GTV is dus geen concurrent van SRP. [gedaagde] stelt dat SRP GTV wellicht verwart met het oude GTV, dat op 29 november 2022 failliet is verklaard (zoals mag blijken uit het door hem overgelegde uittreksel uit het Handelsregister). Na de faillietverklaring is weliswaar een doorstart gemaakt, maar het gaat thans volgens [gedaagde] om een veel kleiner bedrijf, met slechts 24 mensen in dienst en met een ander, beperkter aanbod dan het oude GTV. GTV houdt zich nu hoofdzakelijk bezig met bekabeling. De in het Handelsregister opgenomen SBI-codes van SRP en GTV verschillende dan ook volledig. Daar komt bij dat GTV geen grote verdelers voor de Agri-wereld (glastuinbouw) levert, daar geen klanten heeft en dat voor de toekomst ook niet wenst. GTV levert ook niet aan datacenters. GTV werkt in wezen alleen voor lokale partijen, rondom de eigen vestiging en levert aan deze partijen kleine verdelers. De bedrijven SRP en GTV kunnen en mogen derhalve niet met elkaar worden vergeleken, aldus [gedaagde] .
4.6.
Voorts stelt [gedaagde] dat hij te kort bij SRP heeft gewerkt om het bedrijfsdebiet aan te kunnen tasten. Hij heeft praktisch geen commerciële kennis dan wel technische informatie tot zich kunnen nemen. Immers bij SRP wordt alles grootschaliger toegepast (lees geautomatiseerd), ook heeft hij in die korte tijd geen goede band kunnen opbouwen
met opdrachtgevers, laat staan dat die opdrachtgevers voor GTV interessant zouden
kunnen zijn. De inkoopprijzen zijn voor een groot bedrijf als SRP (met hoge kortingen) totaal anders dan voor een klein bedrijf zoals GTV. SRP-informatie is dus niet interessant voor GTV.
Bovendien deed [gedaagde] in die korte periode andere werkzaamheden dan die van een “projectleider” waarvoor hij was aangenomen. Ten onrechte wordt in de dagvaarding gesteld dat [gedaagde] in de functie van projectleider calculaties zou hebben gemaakt en dat hij door die calculaties kennis zou bezitten over de prijzen, producten, levertijden en de wijze van produceren binnen SRP. [gedaagde] had in die korte periode dat hij op de werkvloer aanwezig was, geen eigen projecten waarbij hij zelf kostencalculaties en tekeningen moest maken. De projecten waren er al (in overvloed) en hij mocht daarom enkel “voorbereidende werkzaamheden” doen. Ten onrechte wordt gesteld dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor zijn eigen projecten. De calculatie was al bepaald door de “afdeling calculatie”. De verantwoordelijkheid voor de projecten lag bij het management, omdat die projecten er al waren. Ook het organiseren daarvan lag bij het management en niet bij [gedaagde] . SRP heeft [gedaagde] wel beloofd dat hij in de toekomst het eigenlijke werk van een projectleider zou kunnen gaan verrichten, echter door de korte tijd dat hij in dienst was, is het niet zover gekomen, waardoor gesteld kan worden dat het non-concurrentiebeding, uitgaande van de functie van projectleider, niet op hem van toepassing is.
4.7.
Van de zijde van SRP is naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] nader gesteld dat GTV wel degelijk een concurrerend bedrijf is. In de kern doet GTV hetzelfde als SRP, zij het wellicht op kleinere schaal. Ter onderbouwing van deze stelling is verwezen naar de website van GTV, waaruit volgens SRP blijkt wat de activiteiten van GTV zijn. SRP stelt zich op het standpunt dat deze website reeds is aangepast naar aanleiding van de doorstart. Het betreft daarbij een doorstart met dezelfde mensen en met dezelfde leveranciers als voorheen. In tegenstelling tot wat [gedaagde] aanvoert, worden door SRP ook kleinere projecten gedaan; op dat punt doet zij dus precies hetzelfde als GTV, aldus SRP.
4.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een non-concurrentiebeding de werknemer beperkt in zijn grondrecht van vrije arbeidskeuze. Een dergelijke beperking is slechts gerechtvaardigd als de werkgever een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij handhaving van het non-concurrentiebeding, dat het genoemde grondrecht van de werknemer daarvoor in redelijkheid moet wijken.
Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat het belang van de werkgever hierin gelegen dient te zijn dat de ex-werknemer door zijn arbeidskeuze na beëindiging van het dienstverband niet een situatie bewerkstelligt waarbij sprake is van oneerlijke concurrentie. Die situatie zal zich met name voordoen als de werknemer door de kennis van de werkwijze, de klanten en de overige bedrijfsgeheimen van de ex-werkgever zichzelf (of zijn nieuwe werkgever) een positie verschaft waarbij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel in het concurrerend handelen. Daarbij ligt niet zozeer de nadruk op de door de werknemer tijdens het dienstverband door eigen toedoen verworven kennis en vaardigheden, maar veeleer op de inbreng van de werkgever om de werknemer in staat te stellen de overeengekomen werkzaamheden zo optimaal mogelijk te laten verrichten.
Het rechtens te respecteren belang van een werkgever is daarom niet het tegengaan van concurrentie in het algemeen, maar het voorkomen dat een (ex-)werknemer met gebruikmaking van de kennis van de onderneming van de (ex-)werkgever, die hij zonder de werkzaamheden voor die onderneming niet zou hebben, zijn vorige werkgever (rechtstreeks) concurrentie zou kunnen aandoen en daarmee zichzelf of een derde (de nieuwe werkgever) een ongerechtvaardigde voorsprong in concurrerend handelen zou kunnen bezorgen.
4.9.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] in dienst is getreden van GTV binnen de in het non-concurrentiebeding genoemde periode van een (1) jaar na de uitdiensttreding en dat GTV is gevestigd binnen een straal van 50 km rondom de bedrijfslocatie van SRP/Best.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat SRP voorshands ook voldoende heeft aangetoond dat GTV een
‘gelijk, gelijksoortig of aanverwant’bedrijf is in de zin van het non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] . Dat SRP groter is en op een breder gebied werkzaam is dan GTV is niet van doorslaggevend belang. Het gaat erom dat sprake is van overlappende activiteiten en contacten van beide bedrijven en dat sprake is van concurrentie, met de reële mogelijkheid dat GTV voordeel trekt uit de kennis die door [gedaagde] is opgedaan bij SRP.
SRP heeft ook voldoende aangetoond dat [gedaagde] in de periode dat hij voor SRP heeft gewerkt die relevante kennis en informatie heeft kunnen opdoen. Dat is des te meer het geval nu tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat [gedaagde] eerder langdurig werkzaam is geweest binnen met SRP en GTV vergelijkbare bedrijven, zodat hij in staat moet worden geacht om snel het belang van bepaalde informatie te doorzien. Of [gedaagde] al dan niet daadwerkelijk als projectleider werkzaam is geweest bij SRP is niet van doorslaggevend belang. Ook in een andere, minder verantwoordelijke, functie kan hij toegang hebben gehad tot concurrentiegevoelige informatie. Daar komt bij dat het non-concurrentiebeding zich niet beperkt tot de situatie dat [gedaagde] bij de nieuwe werkgever dezelfde werkzaamheden als bij SRP gaat verrichten.
Het verweer van [gedaagde] dat het non-concurrentiebeding in dezen niet van toepassing is, wordt, gelet op het voorgaande, verworpen.
4.10.
In artikel 7:653 lid 3 BW wordt bepaald dat de rechter een non-concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk kan vernietigen op grond dat een beding niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen, of in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Volgens [gedaagde] dient de voorzieningenrechter in deze zaak gebruik te maken van deze bevoegdheid.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt dat (ook) bij een non-concurrentiebeding als uitgangspunt geldt de verplichting van de contractspartij om de overeengekomen verplichtingen na te leven (
“pacta sunt servanda”). Vernietiging of gedeeltelijke vernietiging van het non-concurrentiebeding is een uitzondering op die hoofdregel. De vraag die moet worden beantwoord is, of voldoende aannemelijk is dat een vordering tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het non-concurrentiebeding door de kantonrechter in een bodemzaak zal worden toegewezen op de door [gedaagde] daartoe aangevoerde gronden.
4.12.
[gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat, als hij niet binnen een straal van 50 kilometer vanuit het centrum van Best werkzaamheden mag verrichten, dit betekent dat hij (gelet op zijn woonplaats) enkel in Zuid-Limburg naar een geschikte functie kan zoeken. In die regio zijn echter alleen functies als werkvoorbereider beschikbaar (zoals volgens [gedaagde] ook blijkt uit productie 8 van SRP). Het alternatief is dat [gedaagde] een betrekking als projectleider zoekt ten noorden van Geldermalsen, met een onmogelijk lange reisduur tot gevolg. Bovendien moet worden meegewogen dat [gedaagde] bij SRP niet daadwerkelijk als projectleider heeft kunnen werken; dat maakt het des te belangrijker dat hij dat werk elders kan doen, ook binnen de straal van 50 km zoals bedoeld in het concurrentiebeding. [gedaagde] heeft dit werk in wezen al zijn hele leven gedaan.
[gedaagde] is van mening dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden zijn belangen zwaarder dienen te wegen dan die van SRP. De belangen van SRP worden volgens hem voldoende beschermd door de geheimhoudingsplicht, voor zover [gedaagde] al kennis bezit die voor GTV van belang zou kunnen zijn.
4.13.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] betrekking heeft op een relatief beperkt gebied, dat juist niet de streek rondom de woonplaats van [gedaagde] omvat, en dat het geldt voor de alleszins gebruikelijke en overzienbare periode van een (1) jaar. De voorzieningenrechter gaat ervan uit, gelet op de stellingen van partijen over en weer en de overgelegde producties, dat het voor [gedaagde] mogelijk (was en) is om gedurende de relevante periode van een (1) jaar vanaf 1 juni 2023 een passende functie te vinden in de branche waarbinnen hij naar eigen zeggen al zijn hele werkzame leven actief is. Mogelijk zal de functie van projectleider niet direct voorhanden zijn en zal hij in de periode tot en met 31 mei 2024 genoegen moeten nemen met een lagere functie, zoals die van werkvoorbereider, maar dat is de consequentie van het non-concurrentiebeding waarmee [gedaagde] vrijwillig akkoord is gegaan en dat van toepassing is gelet op de eigen opzegging, al op zeer korte termijn, van de arbeidsovereenkomst met SRP.
4.14.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel: (a) dat niet kan worden vastgesteld dat het aannemelijk is dat een vordering tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het non-concurrentiebeding door de kantonrechter in een bodemzaak zal worden toegewezen op de door [gedaagde] daartoe aangevoerde gronden, en (b) dat voldoende gronden bestaan om de vorderingen onder I. en III. van SRP toe te wijzen waar het de handhaving van het non-concurrentiebeding betreft. De voorzieningenrechter begrijpt dat de vordering onder III. niet ook ziet op de werkzaamheid van [gedaagde] voor GTV, die hij reeds dient te beëindigen en beëindigd te houden op grond van de veroordeling naar aanleiding van de vordering onder I.
4.15.
SRP stelt dat de boete die thans is gesteld op overtreding van het non-concurrentiebeding kennelijk niet afdoende is: was dat wel het geval geweest dan was [gedaagde] niet in dienst getreden bij GTV. Om die reden verzoekt SRP om een (hogere) dwangsom te verbinden aan het gebod aan [gedaagde] om zijn werkzaamheden voor GTV te staken en gestaakt te houden. SRP gaat uit van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat het vonnis niet wordt nagekomen.
[gedaagde] heeft in dit verband geen relevant verweer gevoerd.
De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen als hierna te bepalen.
Het voorschot op de verschuldigde boetes
4.16.
Tot slot vordert SRP dat [gedaagde] wordt veroordeeld om een voorschot te betalen op de door hem aan SRP te betalen boetes. Per 31 juli 2023 heeft [gedaagde] al € 33.000,- aan boetes verbeurd en dat bedrag loopt dagelijks met € 500,- op, aldus SRP.
4.17.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de door SRP gevorderde bedragen erg hoog zijn, voor een werknemer die slechts 4 maanden een bruto maandloon heeft ontvangen van € 3.950,- exclusief de vakantietoeslag. Netto gaat het dan om een bedrag van
€ 2.846,59. Dat zou betekenen dat [gedaagde] aan SRP een bedrag ter hoogte van 11,5 maanden salaris zou moeten betalen, terwijl hij slechts 4 maanden loon heeft ontvangen van SRP. Verder heeft SRP veel te lang gewacht om een vordering in te stellen, waardoor het boetebedrag sterk is toegenomen. Het boetebeding dient derhalve sterk te worden gematigd, op grond van artikel 6: 94 BW, aldus [gedaagde] .
4.18.
De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde] het opleggen van de overeengekomen boete had kunnen voorkomen door openheid van zaken te geven en tijdig overleg te plegen met SRP, alvorens - al dan niet - bij GTV in dienst te treden. Dat de boetes zijn verbeurd, tot het door SRP gestelde bedrag, staat voldoende vast. De vordering kan dan ook worden toegewezen, ook al gebeurt dat in kort geding. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om, gezien de duur van de arbeidsovereenkomst tussen SRP en [gedaagde] , tot matiging van het voorschot op de boete over te gaan.
De vordering onder II. zal, gelet op het voorgaande, worden toegewezen.
De proceskosten
4.19.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SRP worden begroot op:
- betekening oproeping € 107,32
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 4.023,32

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de werkzaamheden voor GTV en de aan haar gelieerde rechtspersonen en vennootschappen (als bedoeld in artikel 2:24 b BW) te staken en gestaakt te houden tot en met 31 mei 2024,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan SRP een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 40.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeel [gedaagde] tot betaling aan SRP van een voorschot op de verschuldigde boetes ter hoogte van € 33.000,-, dit bedrag te vermeerderen met een bedrag van € 500,- voor iedere dag die is verstreken met ingang van 31 juli 2023 tot aan vandaag, de verschuldigde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van hun opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot onverkorte nakoming van het concurrentiebeding, met inachtneming van de in rov. 4.14.-slot aangebrachte beperking,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan SRP een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.4. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 40.000,- is bereikt, de verschuldigde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van hun opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van SRP tot op heden begroot op € 4.023,32, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: EvdS