ECLI:NL:RBLIM:2023:460

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
C/03/312616 / KG ZA 22-473
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen bestuurders/aandeelhouders over aanvraag eigen faillissement van de vennootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap Collect & Legal Service Group B.V. (CLSG) en de vennootschap Twaalf Provincieën Gerechtsdeurwaarders B.V. (TPG) over de aanvraag van het eigen faillissement van TPG. CLSG, als aandeelhouder van TPG, vordert een verbod op het houden van een algemene vergadering van aandeelhouders waarin het faillissement van TPG zou worden besproken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat CLSG een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen, omdat de aanstaande vergadering kan leiden tot een besluit dat schadelijk is voor TPG en CLSG's belangen als minderheidsaandeelhouder. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de aandeelhouder zijn stemrecht in beginsel in eigen belang mag uitoefenen, maar dat dit begrensd wordt door de redelijkheid en billijkheid jegens andere aandeelhouders en het vennootschappelijk belang. In dit geval is er sprake van een tegenstrijdig belang aan de zijde van [gedaagde sub 1], die ook bestuurder/aandeelhouder is van een andere vennootschap, wat de voorzieningenrechter aanleiding gaf om het gevorderde verbod toe te wijzen. Daarnaast is [gedaagde sub 1] veroordeeld tot afgifte en inzage van de administratie van TPG aan CLSG, met een dwangsom voor het geval van niet-naleving. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van CLSG toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/312616 / KG ZA 22-473
Vonnis in kort geding van 19 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COLLECT & LEGAL SERVICE GROUP B.V.,
gevestigd te Weert,
eiseres,
advocaat mr. M.M.M. Rooijen te Weert,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te Weert,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TWAELF PROVINCIËN GERECHTSDEURWAARDERS B.V.,
gevestigd te Goes,
gedaagden,
advocaat mr. S.H.O. Aben te Weert.
Partijen zullen hierna CLSG en [gedaagde sub 1] en TPG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van CLSG
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] en TPG.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CLSG is bestuurder en aandeelhouder van diverse incassobureaus waaronder Belgische Incasso Dienst BVBA (hierna te noemen BID), Collect Legal Service (nader te noemen CLS) en Nederlands Incasso en Advies Bureau BV (verder aan te halen als NIAB). [bestuurder X] is enig bestuurder en aandeelhouder van CLSG.
2.2.
[gedaagde sub 1] is een vennootschap met [gerechtsdeurwaarder] (hierna aan te halen als [gerechtsdeurwaarder] ) als enig bestuurder en aandeelhouder.
2.3.
CLSG en [gedaagde sub 1] hebben op 23 november 2015 TPG opgericht om een deurwaarderskantoor te exploiteren waarbij [gerechtsdeurwaarder] als gerechtsdeurwaarder aan het kantoor is verbonden. CLSG en [gedaagde sub 1] zijn beiden aandeelhouder in TPG in de verhouding van 49% respectievelijk 51%. CLSG is gezamenlijk bevoegd bestuurder en [gedaagde sub 1] is zelfstandig bevoegd bestuurder van TPG.
2.4.
TPG was gevestigd in hetzelfde pand als NIAB en maakte ook gebruik van dezelfde boekhouder.
2.5.
Sinds 2017 zijn de verhoudingen tussen de indirect bestuurders van TPG ( [bestuurder X] en [gerechtsdeurwaarder] ) vanwege verschil van inzicht over de bedrijfsvoering van TPG gaandeweg verstoord geraakt. Na een e-mail van 28 juni 2018 heeft [gerechtsdeurwaarder] (als indirect bestuurder van TPG) het kantoor van TPG naar een ander pand verhuisd en is TPG overgestapt naar een andere boekhouder.
2.6.
[gedaagde sub 1] heeft de gerechtsdeurwaarderspraktijk uit TPG vervolgens ondergebracht in een nieuwe door haar op 11 april 2019 opgerichte vennootschap Twaelf Legal Services BV (verder aan te halen als TLS).
2.7.
Op 30 juni 2019 heeft [gedaagde sub 1] (in de persoon van [gerechtsdeurwaarder] ) als bestuurder van zowel TPG als TLS een koopovereenkomst gesloten waarbij TPG het onderhanden werk aan TLS heeft verkocht voor een bedrag van € 15.046,87. Vanwege een discussie over de geldigheid van de levering van de vorderingen die voortvloeien uit het onderhanden werk hebben TPG en TLS op 12 april 2021 een akte van cessie opgemaakt waarbij de vorderingen van TPG zijn overgedragen aan TLS. De geldigheid van deze cessie is onderwerp van een inmiddels door CLSG bij deze rechtbank aanhangig gemaakte procedure tegen [gedaagde sub 1] en TPG.
2.8.
Bij e-mail van 23 juli 2019 heeft [gerechtsdeurwaarder] aan [bestuurder X] melding gemaakt van de overheveling van activiteiten door TPG aan TLS. TLS heeft in verband met de overheveling aan NIAB en CLS facturen gezonden voor door haar verrichte werkzaamheden. Deze facturen en de vraag of ze bevrijdend aan TLS kunnen worden betaald zijn het onderwerp van geschil in procedures tussen TLS enerzijds en NIAB en CLS anderzijds.
2.9.
Op 23 augustus 2022 heeft TLS samen met Hayran Holding B.V. het faillissement van TPG aangevraagd. Tegen het op 13 september 2022 uitgesproken faillissement van TPG is CLSG namens TPG in verzet gekomen, waarna de rechtbank bij vonnis van 19 oktober 2022 het verzet gegrond heeft verklaard en het faillissementsvonnis van 13 september 2022 vernietigd.
2.10.
Bij arrest van 1 december 2022 heeft het gerechtshof TPG in het door [gedaagde sub 1] namens TPG tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Daartoe is overwogen dat TPG geen hoger beroep kan instellen tegen een toewijzing van haar verzoek tot vernietiging van de faillietverklaring.
2.11.
Bij e-mail van 13 december 2022 heeft [gedaagde sub 1] aan CLSG een oproep verstuurd voor een algemene vergadering van aandeelhouders van TPG op 22 december 2022. Op de meegestuurde agenda staan onder andere de ontbinding van TPG en het aanvragen van het eigen faillissement door TPG.

3.Het geschil

3.1.
CLSG vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde sub 1] en TPG hoofdelijk te verbieden om:
i een algemene vergadering van aandeelhouders te laten plaatsvinden, waarbij als agendapunt zal worden behandeld c.q. besloten zal worden over het aanvragen van het eigen faillissement van TPG, en/of het aanvragen van een surseance van betaling van TPG en/of het ontbinden van TPG en wel voor een periode van één jaar;
ii al dan niet in een algemene vergadering van aandeelhouders te besluiten tot het aanvragen van het faillissement en/of de surseance van betaling van TPG, en/of de ontbinding van TPG en wel voor een periode van één jaar;
iii in het algemeen handelingen te verrichten of na te laten die schade kunnen veroorzaken aan TPG, waaronder begrepen het alsnog doen van een eigen aangifte strekkende tot faillietverklaring dan wel een aangifte strekkende tot toepassing van de regeling van surseance van betaling;
al het voorgaande op straffe van verbeurte van een hoofdelijke dwangsom van € 100.000,-- per overtreding;
II. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot afgifte en/of inzage van/in de administratie (inclusief onderliggende stukken) van TPG over de periode 1 januari 2019 t/m heden binnen 7 dagen na dagtekening, althans betekening van dit vonnis, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat [gedaagde sub 1] hiermee in gebreke blijft, een deel van een dag daaronder begrepen;
III. [gedaagde sub 1] en TPG hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en nakosten met de wettelijke handelsrente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
3.2.
[gedaagde sub 1] en TPG voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is afdoende gebleken van een spoedeisend belang voor CLSG bij de gevorderde voorzieningen. [gedaagde sub 1] heeft CLSG opgeroepen voor een algemene vergadering van aandeelhouders op 22 december 2022 met op de agenda de ontbinding van TPG en de aanvraag van het faillissement van de TPG. CLSG is van mening dat geen deugdelijke grond bestaat voor de aanvraag van het faillissement of de ontbinding van TPG en wil besluitvorming in die zin voorkomen.
4.2.
CLSG heeft aan de gevorderde verboden voor het houden van een algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) en het agenderen en beslissen over een ontbinding van TPG of het aanvragen van een eigen faillissement danwel surseance van betaling van TPG ten grondslag gelegd dat dit in strijd is met de statuten en de tussen bestuurders en aandeelhouders jegens elkander in acht te nemen redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW).
4.3.
De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat het laten plaatsvinden van een dergelijke AVA in strijd is met de statuten. Hoewel CLSG voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een tegenstrijdig belang aan de zijde van [gedaagde sub 1] omdat zij ook bestuurder/aandeelhouder is van TLS, heeft dat nog niet tot gevolg dat het agenderen van de ontbinding van de vennootschap, het aanvragen van het eigen faillissement of surseance van betaling in strijd is met de statuten. [gedaagde sub 1] kan namelijk als aandeelhouder vragen om een AVA bijeen te roepen met agendering van deze onderwerpen. Het bestuur is gelet op het bepaalde in artikel 15 lid 3 van de statuten gehouden daaraan uitvoering te geven.
4.4.
De voorzieningenrechter volgt CLSG in haar betoog dat het voorgaande betekent dat op grond van artikel 18 lid 1 van de statuten voor een besluit tot ontbinding een meerderheid van tenminste twee derden van de geldige stemmen is vereist. Dit is tijdens de zitting ook door [gedaagde sub 1] en TPG bevestigd. Dit betekent gegeven de stemverhouding tussen CLSG en [gedaagde sub 1] (49% respectievelijk 51%) en gegeven de weerstand van CLSG tegen een ontbinding van de vennootschap, dat een dergelijk besluit niet rechtsgeldig kan worden genomen. Om die reden valt niet in te zien welk belang CLSG heeft bij de gevorderde verboden voor zover dit de ontbinding van de vennootschap betreft. De vordering zal voor dit deel dan ook niet worden toegewezen.
4.5.
Het voorgaande geldt niet voor een besluit tot het aanvragen van een eigen faillissement of surseance van betaling aangezien in artikel 17 lid 5 van de statuten wordt bepaald dat voor zover in de statuten geen grotere meerderheid is voorgeschreven, alle besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Voor een besluit tot het aanvragen van een eigen faillissement wordt in de statuten anders dan voor het besluit tot ontbinding van de vennootschap geen grotere meerderheid voorgeschreven.
4.6.
Voor zover de gevorderde verboden zien op het laten plaatsvinden van een AVA en het op een AVA besluiten over een aanvraag eigen faillissement en/of surseance van betaling stelt de voorzieningenrechter voorop dat die vordering tegen TPG niet toewijsbaar is. TPG is immers geen aandeelhouder of bestuurder en kan om die reden geen AVA laten plaatsvinden of in een AVA besluiten.
4.7.
Over het gevorderde verbod ten aanzien van [gedaagde sub 1] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.8.
Een besluit in de AVA wordt door de aandeelhouders, dat zijn [gedaagde sub 1] en CLSG gezamenlijk, genomen nadat daarover is gestemd, waarbij het besluit overeenkomstig de stemuitslag is. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] als aandeelhouder, daargelaten de vraag of daarvoor voldoende stemmen zijn, niet alleen het besluit kan nemen tot aanvraag faillissement danwel surseance van betaling.
4.9.
Indien en voor zover met besluiten wordt bedoeld het uitbrengen van een stem voor aanvragen faillissement/surseance, dan heeft te gelden dat een aandeelhouder in beginsel zijn stemrecht in eigen belang mag uitoefenen. De aandeelhouder wordt daarbij echter begrensd door de jegens andere aandeelhouders in acht te nemen redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW) en het vennootschappelijk belang. CLSG heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat deze grenzen door [gedaagde sub 1] worden overschreden wanneer zij de aanvraag van het eigen faillissement van TPG en/of surseance van betaling agendeert voor een te houden AVA en daar een positieve stem voor uitbrengt. Voor dit oordeel heeft de voorzieningenrechter het volgende redengevend geacht.
4.10.
[gedaagde sub 1] is als alleen zelfstandig bevoegd bestuurder van TPG, zonder CLSG daarin vooraf te kennen, overgegaan tot ontmanteling van TPG door het OHW en de daaruit voortvloeiende vorderingen van TPG over te hevelen naar TLS. Daarbij was sprake van belangenverstrengeling aangezien [gedaagde sub 1] bij die transactie een dubbele pet op had. Zij heeft de overeenkomst gesloten als bestuurder/aandeelhouder van zowel de verkopende TPG als de verkrijgende TLS, hetgeen in strijd is met het vennootschapsbelang van TPG. De prijs zou zijn gebaseerd op een waardering door een accountant, zonder dat inzichtelijk wordt gemaakt wat de omvang van het OHW was en hoe de waardering tot stand is gekomen/ berekend. Gelet hierop bestaan bij CLSG gerechtvaardigde twijfels over de rechtmatigheid van de transactie en heeft CLSG een gerechtvaardigd belang om dit te onderzoeken en in het geval van benadeling namens TPG maatregelen te treffen. Een dergelijk onderzoek en/of het nemen van maatregelen door CLSG wordt in het geval van het faillissement onmogelijk gemaakt. De kans dat de curator een onderzoek zal instellen acht CLSG klein omdat TPG op dit moment geen actief heeft en de schuldeisers van TPG zijn gelieerd aan de aandeelhouders/bestuurders van TPG.
Gelet op de omstandigheid dat CLSG minderheidsaandeelhouder is, zal het op de agenda plaatsen van de aanvraag van het eigen faillissement en/of surseance van betaling en het uitbrengen van een positieve stem door [gedaagde sub 1] een besluit tot gevolg hebben waarmee de mogelijkheid voor CLSG om een onderzoek in te stellen en maatregelen te nemen wordt geblokkeerd. [gedaagde sub 1] heeft in redelijkheid rekening te houden met deze belangen van CLSG.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het jegens [gedaagde sub 1] gevorderde verbod tot agenderen en te stemmen voor aanvraag eigen faillissement of surseance van betaling, zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter acht de gevorderde periode van een jaar voor dit verbod in de gegeven omstandigheden passend en zal het toewijzen.
4.12.
Het gevorderde verbod om in het algemeen handelingen te verrichten die schade kunnen toebrengen aan TPG acht de voorzieningenrechter te ruim geformuleerd en zal worden beperkt tot het aanvragen van het faillissement en/of surseance van betaling. Ook voor dit verbod zal een periode van een jaar gelden.
4.13.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot € 50.000,-- per overtreding van het verbod.
De gevorderde afgifte/inzage van de administratie
4.14.
Op grond van artikel 2:10 BW heeft het bestuur de plicht om over het vermogen van een rechtspersoon een administratie te voeren en op zodanige wijze te bewaren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Hieruit volgt dat een bestuurder ook recht heeft op inzage van een door een mede- bestuurder gevoerde administratie.
4.15.
CLSG heeft gemotiveerd gesteld dat de boekhouding van TPG in een boekhoudprogramma werd gevoerd en dat dit programma na het overhevelen van de activiteiten van TPG naar TLS, niet meer voor CLSG beschikbaar is en geraadpleegd kan worden. Ook heeft CLSG gemotiveerd gesteld dat naar aanleiding van de breuk tussen partijen en de overstap naar een andere boekhouder, de papieren administratie (klappers) door [gerechtsdeurwaarder] is meegenomen.
4.16.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde sub 1] dient te voldoen aan het verzoek tot de inzage en/of afgifte van stukken van de administratie. De door [gedaagde sub 1] inmiddels in het geding gebrachte stukken kunnen bezwaarlijk worden aangemerkt als een volledige administratie.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] in ieder geval aan CLSG dient te verstrekken afschriften van de stukken in de administratieklappers die door [gedaagde sub 1] zijn meegenomen, een uitdraai van het boekhoudprogramma in Accountview van 1 januari 2019 tot heden, zoals tijdens de zitting al door [gedaagde sub 1] is toegezegd. Verder dienen, voor zover dit niet uit de uitdraai van het boekhoudprogramma volgt, te worden verstrekt de verkoopfacturen, de inkoopfacturen, de grootboekrekening, de memoriaal- en journaalposten vanaf 1 januari 2019 tot heden.
4.17.
Aan de veroordeling tot het verstrekken van afgifte/inzage zal een dwangsom worden verbonden zoals door CLSG gevorderd vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.18.
[gedaagde sub 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CLSG worden begroot op:
- betekening oproeping € 117,49
- griffierecht 676,00
salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.809,49

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde sub 1] om gedurende een periode van een jaar na datum van dit vonnis een AVA bijeen te roepen voor het nemen van een beslissing over het aanvragen van het eigen faillissement van TPG danwel surseance van betaling, daarover positief te stemmen en/of over te gaan tot het doen van een aanvraag eigen faillissement dan wel surseance van betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan CLSG een dwangsom te betalen van € 50.000,-- per keer dat zij niet voldoet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot afgifte/inzage aan CLSG van de onder 4.16 genoemde stukken binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan CLSG een dwangsom te betalen van € 1.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 40.000,-- is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en TPG in de proceskosten, aan de zijde van CLSG tot op heden begroot op € 1.809,49, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: CB