ECLI:NL:RBLIM:2023:4520

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
ROE 23/1479
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bijgebouw en verzoek om voorlopige voorziening

Op 28 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw. De verzoeker had eerder een omgevingsvergunning gekregen, maar deze werd herroepen na een bezwaar van een derde-belanghebbende. De voorzieningenrechter oordeelde dat het vereiste spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. De verzoeker had al begonnen met de bouwwerkzaamheden, maar de voorzieningenrechter stelde vast dat hij het risico had genomen door zonder onherroepelijke vergunning te bouwen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen noodzaak was voor spoed en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 23/1479

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juli 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Verkoijen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder
(gemachtigde: [Naam gemachtigde] ).

Procesverloop

In het besluit van 29 augustus 2022 heeft verweerder een omgevingsvergunning aan verzoeker verleend voor het bouwen van een bijgebouw op het perceel aan de [adres 1] in [woonplaats 1] .
In het besluit van 15 maart 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-belanghebbende tegen het verlenen van de omgevingsvergunning gegrond verklaard en die vergunning herroepen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op 3 mei 2022 heeft verzoeker een aanvraag voor de onderhavige omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag ziet op het bouwen van een bijgebouw ten behoeve van de stalling van voertuigen en materialen voor de klauwbekapservice van verzoeker. Het bouwen van dit bijgebouw is in strijd met het ter plaatse geldend bestemmingsplan ‘ [adres 1] , [woonplaats 1] en [adres 2] , [woonplaats 2] ’, vastgesteld op 2 december 2021 door de gemeenteraad (hierna: het bestemmingsplan), omdat de goothoogte van het bijgebouw hoger is dan wat in de planregels is toegestaan.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “het (ver)bouwen van een bouwwerk” en “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo (de zogenoemde kruimelgevallenregeling) in samenhang met artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Besluit ruimtelijke ordening.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, na advies van de bezwaarschriftencommissie, de verleende omgevingsvergunning herroepen en die vergunning geweigerd. Als motivering hiervoor geeft verweerder aan dat het gebruik van het bijgebouw voor opslag van materialen en de stalling van voertuigen voor de klauwbekapservice niet passend is binnen het bestemmingsplan. Er is namelijk geen sprake van een aan huis verbonden bedrijf of een klauwbekapservice die ondergeschikt is aan de woonfunctie.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, als tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De eerste vraag waar de voorzieningenrechter zich aldus voor gesteld ziet, is of verzoeker een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld heeft.
Spoedeisend belang
5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Ter motivering hiervan geeft verzoeker aan dat hij over een omgevingsvergunning beschikte en al begonnen was met de bouwwerkzaamheden zoals het storten van de fundering. Ook heeft hij spanten besteld. Door de beslissing op bezwaar te schorsen, kan hij weer over een omgevingsvergunning beschikken en kan hij verder gaan met de bouwwerkzaamheden. Het bijgebouw moet volgens verzoeker voor de winter gereed zijn om het materieel ten behoeve van de klauwbekapservice binnen te kunnen plaatsen om te voorkomen dat het materieel wordt aangetast.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
De wens van verzoeker om verder te gaan met reeds gestarte bouwwerkzaamheden levert niet zonder meer spoedeisendheid op. Dat is volgens de voorzieningenrechter enkel het geval als het stopzetten van die bouwwerkzaamheden zodanig nadelig is voor verzoeker, afgezet tegen de belangen van verweerder en de derde-belanghebbende, dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Verzoeker mag bovendien niet enkel een financieel belang hebben.
6.2.
Voor de voorzieningenrechter is relevant dat verzoeker in deze zaak direct na de verlening van de omgevingsvergunning is begonnen met zijn bouwwerkzaamheden. De daarvoor benodigde omgevingsvergunning was op dat moment echter niet onherroepelijk, zodat verzoeker het risico liep op herroeping van de omgevingsvergunning in bezwaar en/of vernietiging in beroep of op zijn minst vertraging van het bouwproces. Dit risico heeft zich in het geval van verzoeker verwezenlijkt. In bezwaar is de omgevingsvergunning herroepen en is de verlening van ervan geweigerd. De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat het stopzetten van de werkzaamheden in afwachting van de beroepsprocedure kosten voor verzoeker met zich brengt, maar daarvoor geldt dat verzoeker dat risico zelf heeft genomen door zonder onherroepelijke omgevingsvergunning met de bouw te beginnen.
6.3.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat er voor verzoeker andere redenen zijn waarom het nodig is om de bouw met spoed voort te kunnen zetten. Verzoeker heeft geen bouwtechnische redenen aangevoerd waarom er door hem zou moeten worden doorgebouwd, dan wel waarom van hem niet verlangd kan worden om de bouwvoortgang tot heden ongedaan te maken. De reeds geplaatste fundering kan door hem immers weer worden verwijderd. De omstandigheid dat het gebouw volgens verzoeker voor de winter gereed moet zijn om het materieel ten behoeve van de klauwbekapservice binnen te kunnen plaatsen om te voorkomen dat het materieel wordt aangetast, is daarbij geen reden voor spoedeisendheid. Er is namelijk niet gebleken dat verzoeker het materiaal niet ergens anders kan opslaan/stallen in afwachting van de beroepsprocedure.
7. Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een spoedeisend belang. Het verzoek zal reeds daarom worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2023.
de griffier is niet in staat om
voorzieningenrechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 31 juli 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.