Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
verwerende partij.
Rechtbank Limburg
In deze zaak verzoekt een ex-werknemer, [verzoekster], een billijke vergoeding op grond van artikel 7:682 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) na de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met de stichting VieCuri, Medisch Centrum voor Noord-Limburg. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 28 september 2022 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de werkgever op 11 november 2022. Na verschillende zittingen en het indienen van producties door beide partijen, heeft de kantonrechter op 27 juli 2023 uitspraak gedaan.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoekster] was sinds 1 april 2013 in dienst bij VieCuri en was arbeidsongeschikt geraakt door een burn-out. Na een re-integratietraject en een WIA-aanvraag, heeft VieCuri op 31 mei 2022 toestemming gekregen van het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. [verzoekster] verzocht om een billijke vergoeding van € 582.926,12 bruto, maar de kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever voldoende had gedaan om de werkdruk te beheersen en dat de werknemer zelf ook een proactieve houding had moeten aannemen.
De kantonrechter heeft uiteindelijk het verzoek van [verzoekster] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. A.H.M.J.F. Piëtte.