ECLI:NL:RBLIM:2023:4443

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
10121123/AZ/22-97
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om billijke vergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak verzoekt een ex-werknemer, [verzoekster], een billijke vergoeding op grond van artikel 7:682 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) na de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met de stichting VieCuri, Medisch Centrum voor Noord-Limburg. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 28 september 2022 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de werkgever op 11 november 2022. Na verschillende zittingen en het indienen van producties door beide partijen, heeft de kantonrechter op 27 juli 2023 uitspraak gedaan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoekster] was sinds 1 april 2013 in dienst bij VieCuri en was arbeidsongeschikt geraakt door een burn-out. Na een re-integratietraject en een WIA-aanvraag, heeft VieCuri op 31 mei 2022 toestemming gekregen van het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. [verzoekster] verzocht om een billijke vergoeding van € 582.926,12 bruto, maar de kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever voldoende had gedaan om de werkdruk te beheersen en dat de werknemer zelf ook een proactieve houding had moeten aannemen.

De kantonrechter heeft uiteindelijk het verzoek van [verzoekster] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. A.H.M.J.F. Piëtte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10121123 \ AZ VERZ 22-97
Beschikking van de kantonrechter van 27 juli 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
werknemer,
gemachtigde mr. M. Oostenrijk,
verzoekende partij,
tegen:
de stichting STICHTING VIECURI, MEDISCH CENTRUM VOOR
NOORD-LIMURG,
gevestigd te Venlo ,
werkgever,
gemachtigde mr. M.H.G. van de Mortel,
verwerende partij.
Partijen zullen hierna VieCuri en [verzoekster] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 28 september 2022 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het op 11 november 2022 ter griffie ontvangen verweerschrift
- de op 21 november 2022 door [verzoekster] overgelegde productie 4
- de op 23 januari 2023 gehouden mondelinge behandeling
- de door mr. Oostenrijk (op voorhand) overgelegde pleitaantekeningen met producties, tevens ‘akte vermeerdering verzoek’
- de door VieCuri op 6 maart 2023 genomen antwoordakte tevens akte inbreng productie en uitlating voorgenomen beslissing tot gelasten deskundigenbericht
- de door [verzoekster] op 6 maart 2023 genomen akte uitlating deskundigenbericht
- de op 19 mei 2023 door [verzoekster] overgelegde aanvullende productie 22
- de op 26 mei 2023 door [verzoekster] overgelegde aanvullende producties
- de op 31 mei 2023 door VieCuri overgelegde aanvullende producties
- de op 2 juni 2023 door [verzoekster] overgelegde aanvullende producties
- de voortgezette mondelinge behandeling van 7 juni 2023
- de door mr. Oostenrijk overgelegde pleitaantekeningen
- het verzoek van partijen van 30 juni 2023 om beschikking te geven.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
VieCuri is een topklinisch ziekenhuis dat is aangesloten bij de Samenwerkende Topklinische OpledingsZiekenhuizen (STZ). VieCuri onderscheidt zich door het leveren van topklinische zorg, patiëntgericht wetenschappelijk onderzoek, zorginnovatie en opleidingen. Bij VieCuri zijn circa 3.000 medewerkers in dienst.
2.2.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1978, is op 1 april 2013 bij VieCuri in dienst is getreden in de functie van [functie] en heeft tot het derde kwartaal van 2017 de daarbij behorende werkzaamheden verricht. Vanaf 1 januari 2015 vervulde [verzoekster] de functie van [functie] . Haar salaris bedroeg laatstelijk € 3.992,40 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.3.
Op 10 oktober 2019 is [verzoekster] arbeidsongeschikt uitgevallen vanwege een burn-out. Er heeft vervolgens een re-integratietraject plaatsgevonden, maar [verzoekster] is nooit volledig hersteld.
2.4.
Op 10 juli 2021 heeft [verzoekster] een WIA-uitkering aangevraagd die haar door het UWV per 7 oktober 2021 is toegekend.
2.5.
Op 31 mei 2022 heeft VieCuri toestemming van het UWV gekregen om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Vervolgens heeft VieCuri de arbeidsovereenkomst bij brief van
13 juni 2022 tegen 1 augustus 2022 opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt VieCuri te veroordelen om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van - na vermeerdering van het verzoek - € 582.926,12 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid en met veroordeling van VieCuri in de kosten van de procedure.
3.2.
VieCuri heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekster] verzoekt in deze procedure om toekenning van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder c Burgerlijk Wetboek (BW). Een dergelijke vergoeding kan, zo is in dat wetsartikel bepaald, worden toegekend indien "de opzegging (…) het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever".
Volgens [verzoekster] is daar sprake van. Met verwijzing naar medische stukken stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat er bij haar sprake is van overbelasting. Het gestelde ernstig verwijtbaar handelen valt uiteen in twee delen:
( a) De werkdruk was te hoog en Viecuri heeft hier niet adequaat op gehandeld waardoor [verzoekster] arbeidsongeschikt is geworden, als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden;
( b) Viecuri heeft in ernstige mate niet voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
4.2.
Viecuri voert gemotiveerd verweer tegen de gemaakte verwijten. De kantonrechter betrekt dit verweer bij zijn beoordeling.
4.3.
Voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in de hier toepasselijke wetsbepaling (artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder c BW) geldt een hoge drempel. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt deze drempel overschreden. Als voorbeelden van dergelijke gevallen zijn in de wetsgeschiedenis genoemd de situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is geworden (en uiteindelijk wordt ontslagen) als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden en de situatie dat een werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd (zie Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
VieCuri heeft een en ander betwist. Zo stelt Viecuri onder andere dat [verzoekster] niet in voldoende mate heeft onderbouwd dat de arbeidsongeschiktheid door overbelasting het gevolg is van werkdruk en (te weinig) zorg voor arbeidsomstandigheden. Kort samengevat: volgens Viecuri heeft [verzoekster] onvoldoende onderbouwd dat zij ziek is geworden en gebleven door omstandigheden op het werk.
4.4.
Hoewel er medische stukken door [verzoekster] zijn overgelegd leiden die niet eenduidig tot de hiervoor bedoelde conclusie. Dit zou aanleiding hebben kunnen zijn voor een deskundigenbericht. Partijen hebben zich daarover ook desgevraagd uitgelaten bij akte en ter nadere zitting. Uit het hierna volgende volgt dat niet toegekomen wordt aan een deskundigenonderzoek.
De periode tot aan de ziekmelding: werkdruk/overbelasting
4.5.
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat de werklast voor haar structureel te hoog was, dat VieCuri dit wist en daar niet adequaat op geacteerd heeft. VieCuri stelt zich in dit verband op het standpunt dat de werkdruk niet zonder meer het gevolg was van het aanbod door Viecuri in combinatie met de arbeidsomvang, maar vooral door de (te perfectionistische én chaotische) uitvoering van de functie. VieCuri onderbouwt dit met onder andere de verklaring van een P&O-medewerker van VieCuri , de direct leidinggevende van [verzoekster] vanaf 1 maart 2019 alsmede een lid van de Raad van Bestuur. Wat uit deze verklaringen in ieder geval volgt is dat VieCuri op de hoogte was van deze wijze van uitvoering van haar functie en de knelpunten die dit met zich meebracht.
Dit roept de vraag op wat VieCuri als werkgever heeft gedaan om enerzijds de benodigde arbeidsomvang te objectiveren en anderzijds [verzoekster] te begeleiden in het kunnen voldoen aan die arbeidsomvang.
4.6.
Tussen partijen staat vast dat [verzoekster] in januari 2015 is aangetreden in een functie die eerder niet bestond. Dit maakt de oorspronkelijk bedachte hoeveelheid uren voor de functie arbitrair. De werkgever zal in een dergelijke situatie samen met de werknemer moeten gaan onderzoeken óf de arbeidsomvang past en is daar primair afhankelijk van signalen van de werknemer. Uit het vervolg blijkt wel dat er door [verzoekster] signalen zijn afgegeven, maar ook dat daarop door VieCuri is gehandeld. Bij het na drie maanden aanpassen van die arbeidsovereenkomst worden de uren dan ook uitgebreid van 24 naar 30. Op dat niveau blijft het dienstverband ook tot 1 april 2019, toen uitgebreid werd naar 36 uur. Daarnaast volgt uit de stellingen van partijen dat er enerzijds sprake was van structureel overwerken, maar ook dat dit besproken werd met de leidinggevende en dat hierover afspraken waren gemaakt. Voorts is de afdeling [afdeling] in 2018 en 2019 formatief uitgebreid.
4.7.
Voor zover hier al voldoende het beeld uit naar voren komt dat de werklast hoog was, is er door middel van urenuitbreiding en afspraken over overuren in veel van de periode ook door de werkgever in overleg met de werknemer geacteerd hierop. In deze verhouding past het uitgangspunt dat het de werknemer zelf is die tijdig aan de bel trekt. De kantonrechter is van oordeel dat van dit uitgangspunt afgeweken dient te worden indien de werknemer vanwege in haar persoonlijkheid liggende omstandigheden niet of niet langer in staat is tijdig aan de bel te trekken én de werkgever daar redelijkerwijs van op de hoogte was of had behoren te zijn. Juist de omstandigheid dát [verzoekster] aan de bel trok, maakt dat VieCuri niet zonder meer erop bedacht hoefde te zijn dat ze dit niet of niet volledig deed.
De kantonrechter ziet in de opeenvolgende gespreksverslagen die VieCuri zelf citeert dat [verzoekster] aangesproken is op het vele overwerken en VieCuri van haar gevraagd heeft een betere balans aan te brengen tussen privé en werk. De kantonrechter ziet echter dat dit ook elk jaar niet lukt en mist voldoende oog van de werkgever voor de omstandigheid dat [verzoekster] dit -kennelijk- zelf niet kan. Wel ziet de kantonrechter dat er tijdens het gesprek van 12 juli 2018 gesproken wordt over een cursus [cursus] .
4.8.
Opvolging vanuit VieCuri ontbreekt echter. Die kan niet gevonden worden in het aandringen in 2019 door haar nieuwe leidinggevende dat ze geen overuren meer zou mogen maken. Wat hier ontbreekt is een begeleiding in het “hoe” van een medewerker die dit -gelet op de voorgeschiedenis- niet zelf kan. Van belang hierbij is wel dat er een preventief consult is geweest bij de bedrijfsarts. Zoals volgt uit hetgeen [verzoekster] daarover in het verzoekschrift heeft aangegeven, is door deze bedrijfsarts geadviseerd een coach in te schakelen. VieCuri stelt dat zij van dit advies niet op de hoogte is gesteld. Wat daarvan ook moge zijn, er blijkt ook niet dat door VieCuri daar naar gevraagd is. Dit had ook op haar weg gelegen, nu er immers gegronde redenen waren geweest om [verzoekster] te adviseren een preventief consult bij de bedrijfsarts te hebben. Dan past opvolging daar ook bij. Datzelfde mag echter ook verwacht worden van [verzoekster] zelf.
4.9.
De conclusie hier is derhalve dat weliswaar van VieCuri meer verwacht had mogen worden in het kader van doorvragen, onderzoeken en opvolgen van ingezette stappen. Echter ook van [verzoekster] zelf had een proactievere houding op dit vlak verwacht mocht worden. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat het handelen of nalaten van Viecuri ernstig verwijtbaar is. Die drempel wordt hier niet gehaald.
De periode vanaf de ziekmelding: re-integratieverplichtingen
4.10.
In de periode vanaf de ziekmelding heeft VieCuri naar het oordeel van de kantonrechter niet ernstig verwijtbaar gehandeld, althans nagelaten.
[verzoekster] stelt dit wel. De kantonrechter stelt vast dat er door het UWV - in het kader van de WIA-aanvraag - een beoordeling is gegeven van de re-integratieactiviteiten van VieCuri . Dit heeft niet geleid tot de conclusie dat VieCuri niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. In het licht hiervan had het op de weg van [verzoekster] gelegen haar standpunt concreter te onderbouwen. In dat verband noemt [verzoekster] dat VieCuri aan haar ten onrechte een medische herplaatsingsstatus zou hebben toegekend en het re-integratiedossier niet op correcte wijze heeft gevormd. Daargelaten de betwisting van hetgeen door [verzoekster] is aangevoerd, zou een en ander - als het al vast zou komen te staan - ook niet kunnen leiden tot de conclusie van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Evenmin is door [verzoekster] aan haar verplichting tot onderbouwing voldaan met de verwijzingen naar het arbeidsdeskundig onderzoek door [deskundige] . Daargelaten de vraag van de onafhankelijkheid van [deskundige] volgt uit dit rapport niet dat de re-integratieverplichtingen in ernstige mate zijn veronachtzaamd. Integendeel citeert [verzoekster] zelf dat in het rapport wordt geconcludeerd dat er weliswaar door VieCuri steken zijn laten vallen, maar dat daardoor geen re-integratiekansen zijn gemist.
Conclusie
4.11.
Uit het vorenstaande volgt dat op beide punten het door [verzoekster] gestelde de drempel van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten niet haalt. De conclusie is dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van VieCuri , zodat er geen aanleiding is [verzoekster] een billijke vergoeding toe te kennen. Daarmee strandt het verzoek van [verzoekster] . Bespreking van, en nadere bewijslevering over, de overige geschilpunten tussen partijen, zoals het causale verband tussen de werkdruk enerzijds en de overbelasting anderzijds kan achterwege blijven.
Proceskosten
4.12.
In het feitenverloop en de beoordeling daarvan door de kantonrechter, waaruit volgt dat partijen op hun standpunten over en weer in het gelijk en ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren op de hierna genoemde wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: em
coll: