ECLI:NL:RBLIM:2023:4442

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
C/03/318405 / JE RK 23-990
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige met gezag in België

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 21 juli 2023 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006. De minderjarige verblijft sinds zes maanden in een netwerkpleeggezin bij haar grootmoeder, maar de gecertificeerde instelling (GI) heeft geconstateerd dat deze plaatsing niet voldoet aan de vereisten. De ouders van de minderjarige zijn het eens met de GI over de noodzaak van een uithuisplaatsing. Tijdens de zitting zijn tegenstrijdige verklaringen en belangen naar voren gekomen, wat heeft geleid tot de benoeming van een bijzondere curator op verzoek van de minderjarige. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor zes maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend, met de verwachting dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn in staat zullen zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De kinderrechter heeft ook de benoeming van een bijzondere curator goedgekeurd om de belangen van de minderjarige te behartigen, gezien de belangenstrijd die is ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummers: C/03/318405 / JE RK 23-990
Datum uitspraak: 21 juli 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Roermond,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres binnen het arrondissement Limburg,
advocaat: mr. J.G. van Ek, kantoorhoudend te Heerlen,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen ter griffie op 31 mei 2023;
- de brief van de vader van 29 juni 2023, ingekomen ter griffie op 5 juli 2023;
- het bericht van de GI van 10 juli 2023;
- het wijzigingsverzoek van de GI, ingekomen ter griffie op 10 juli 2023.
1.2.
[minderjarige] heeft op 7 juli 2023 schriftelijk verzocht om een bijzondere curator te benoemen.
1.3.
Op 18 juli 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de minderjarige [minderjarige] , die apart is gehoord en later ter mondelinge behandeling is bijgestaan door haar vertrouwenspersoon mr. B. Coomans;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat; de advocaat heeft de mondelinge behandeling voortijdig verlaten in verband met dringende afspraken elders;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.4.
Ter mondelinge behandeling is gelijktijdig behandeld, maar niet gevoegd, de zaak met zaaknummer C/03/318302 / JE RK 23-982, waarin een afzonderlijke beschikking is gegeven.

2.De feiten

2.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] verblijft in een (netwerk)pleeggezin (bij grootmoeder moederszijde).
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 28 juli 2022 is [minderjarige] met ingang van 29 juli 2022 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, aldus tot 29 juli 2023. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van
4 november 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij grootmoeder moederszijde, verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 29 juli 2023.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden. Daarnaast verzoekt de GI – na wijziging van haar verzoek – een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen bij de ouder met gezag (de vader) voor de duur van zes maanden. Ten slotte verzoekt de GI de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI legt aan haar verzoeken ten grondslag dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader in het belang van de verzorging en opvoeding of tot onderzoek van haar geestelijke en lichamelijke gesteldheid noodzakelijk is. De ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] is gelegen in de ruzies en escalaties die tussen de moeder en [minderjarige] enerzijds en tussen de moeder en de vriend van [minderjarige] (de vader van haar kind [naam kind] ) anderzijds plaatsvinden en hebben plaatsgevonden. Deze escalaties zijn in het verleden zowel fysiek als verbaal (dreigen en schreeuwen) van aard geweest. Hoewel [minderjarige] aanvankelijk bij de pleegmoeder/haar grootmoeder verbleef, acht de GI een verblijf van [minderjarige] daar niet langer in haar belang. [minderjarige] en de pleegmoeder houden zich niet aan de gemaakte afspraken. [minderjarige] gaat vaak niet naar haar werk en/of is veelvuldig ziek, terwijl ze conform de afspraak met de leerplichtambtenaar 24 uur per week zou moeten werken. De pleegmoeder is veel weg van huis en niet altijd beschikbaar voor [minderjarige] . Ook worden afspraken rondom vakanties niet met betrokken partijen gedeeld en worden de ouders niet betrokken in belangrijke besluiten. Daarnaast zijn verhalen vaak tegenstrijdig en staan deze haaks op elkaar. Zowel de pleegmoeder als [minderjarige] geven geen duidelijkheid als zorgelijke signalen met hen besproken worden. Er is weinig zicht op de pleegmoeder. De pleegmoeder deelt zaken niet volgens afspraken met de GI en is daar al meerdere malen op aangesproken. Dit zorgt echter niet voor verandering waardoor informatie de GI vaak pas achteraf bereikt. Er kan dan niet adequaat ingegrepen worden. Op het moment dat Pleegzorg, de GI of Voorzorg vanuit de GGD Zuid-Limburg aanwezig zijn, lijken de betrokkenen zich altijd van hun beste kant te laten zien, maar in de praktijk krijgt [minderjarige] alle ruimte van de pleegmoeder, hetgeen zorgelijk is voor een zestienjarig meisje met een baby. Het lukt [minderjarige] immers nog niet altijd om goede keuzes in haar eigen belang en in het belang van haar kind te maken. De GI acht het van belang dat er rust komt voor [minderjarige] en haar baby. Op dit moment is dat niet meer gewaarborgd bij de pleegmoeder. Het risico op escalaties, zoals deze eerder hebben plaatsgevonden, is hoog. De GI acht het van belang dat [minderjarige] uit huis zal worden geplaatst bij de ouder met gezag, haar vader.
3.1.
De GI heeft haar verzoek – na een korte schorsing van de mondelinge behandeling – gehandhaafd.

4.De mening van [minderjarige]

De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en is ter mondelinge behandeling apart, buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden gehoord. Na dit gesprek heeft de kinderrechter met [minderjarige] , haar vertrouwenspersoon, de ouders en de GI gezamenlijk gesproken. [minderjarige] geeft – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] geeft aan dat ze sinds een paar weken geen contact meer heeft met haar beide ouders. Hoewel het contact met haar vader aanvankelijk goed was, heeft er enkele weken geleden – naar de kinderrechter begrijpt – een incident plaatsgevonden rondom een proefrijles en het geven van toestemming daarvoor door de vader. Dit incident heeft ertoe geleid dat [minderjarige] ook geen contact meer heeft met haar vader. [minderjarige] kan zich niet vinden in de visie van de GI en de ouders en de door de GI en de ouders ingenomen stellingen. [minderjarige] vindt het verzoek van de GI erg onduidelijk. Aanvankelijk heeft de GI immers verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing waarbij [minderjarige] gedeeltelijk bij de pleegmoeder en gedeeltelijk bij haar vader zou verblijven en binnen een kort tijdsbestek heeft de GI, om voor [minderjarige] onduidelijk redenen, verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. [minderjarige] voelt zich niet gehoord en niet serieus genomen en heeft het gevoel dat de beslissing al op voorhand is genomen. [minderjarige] wenst dan ook dat haar belangen door een bijzondere curator zullen worden behartigd en verzoekt de kinderrechter om een bijzondere curator te benoemen. De ouders doen zich volgens [minderjarige] anders voor wanneer instanties erbij zijn en wanneer zittingen op de rechtbank plaatsvinden. Zo wilden de ouders eerder geen toestemming verlenen voor de erkenning van haar zoontje [naam kind] , maar geven ze ter zitting aan geen bezwaar tegen te hebben tegen erkenning door de vader van [naam kind] . [minderjarige] wil niet met [naam kind] bij haar vader of in een moeder-kindhuis verblijven. [minderjarige] is van mening dat het goed gaat bij de pleegmoeder thuis en dat het in het belang van zowel [naam kind] als [minderjarige] zelf is om bij de pleegmoeder te verblijven. Bij de pleegmoeder krijgen [minderjarige] en haar zoontje de rust die zij nodig hebben. Ook hebben [naam gezinsvoogd] , de gezinsvoogd, en [naam] (Voorzorg) eerder aangegeven dat [minderjarige] bij de pleegmoeder kan verblijven. [minderjarige] wil graag bij haar pleegmoeder blijven wonen en samen met haar ouders, de GI en de bijzondere curator in gesprek gaan om te kijken wat er niet goed is gegaan en welke oplossing daarvoor kan worden gevonden. [minderjarige] wil graag samenwerken in plaats van elkaar tegen werken.

5.Het standpunt van de belanghebbenden

De ouders verzetten zich – naar de kinderrechter begrijpt – niet tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, noch tegen het (gewijzigd) verzoek tot verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader en het verzoek van [minderjarige] om een bijzondere curator te benoemen. De ouders zijn, na een lange periode van hard werken, inmiddels beter in staat om met elkaar te communiceren en samen te werken en zijn het er beiden over eens dat het niet in het belang van [minderjarige] en haar zoontje [naam kind] is om nog langer bij de pleegmoeder te verblijven. De pleegmoeder houdt zich immers niet aan de afspraken, communiceert niet goed met de ouders en belast [minderjarige] met volwassenenproblematiek. De pleegmoeder dient essentiële dingen met de ouders te bespreken, maar laat het na dit te doen. De ouders hebben een andere visie op de (recente) gebeurtenissen dan [minderjarige] (de erkenning van [naam kind] en het incident rondom de proefrijles). Zij menen dat [minderjarige] het moeilijk vindt dat de ouders beter samenwerken en samen een ‘’front’’ vormen en dat [minderjarige] om die reden niet meer bij haar vader wil verblijven. De ouders hebben aangegeven ook graag het gesprek te willen aangaan met [minderjarige] , de GI en de bijzondere curator in de hoop dat er een oplossing kan worden gevonden.

6.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1.
Deze zaak draagt een internationaal karakter. De vader (met gezag) van [minderjarige] woont immers in [woonplaats] . Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling te komen, dient de kinderrechter daarom eerst de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter ten aanzien van de beoordeling van het ingediende verzoek rechtsmacht toekomt. Daarnaast dient de vraag te worden beantwoord welk recht van toepassing is. De kinderrechter is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland gelegen is. Gelet op dit laatste feit is Nederlands recht op de verzoeken van toepassing.
De ondertoezichtstelling
6.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter de duur van een ondertoezichtstelling verlengen, indien de minderjarige nog zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is(/zijn) te dragen.
6.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter overweegt daartoe dat onweersproken is gesteld dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Deze ontwikkelingsbedreiging is gelegen in de verstoorde verstandhouding tussen [minderjarige] en haar beide ouders waardoor stabiliteit en rust in haar leven ontbreken. Daarnaast kampt [minderjarige] met kindeigen problematiek (Asperger) en is zij in [geboortemaand] 2022 moeder is geworden van haar zoontje [naam kind] . Het voorgaande maakt dat [minderjarige] , alsook haar zoontje [naam kind] , zeker gelet op zijn nog zeer jonge leeftijd, meer dan gemiddeld behoefte hebben rust, stabiliteit en veiligheid. Vanwege forse ruzies en escalaties tussen de moeder en [minderjarige] enerzijds en de moeder en de vriend van [minderjarige] (de vader van [naam kind] ) anderzijds, welke escalaties zowel verbaal als fysiek van aard waren, is [minderjarige] in november 2022 middels een machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder ( haar oma ) gaan verblijven. Hoewel het contact tussen [minderjarige] en de vader aanvankelijk leek te zijn verbeterd, heeft er recent een incident plaatsgevonden waardoor er thans ook geen contact meer tussen [minderjarige] en de vader plaatsvindt. De visie van [minderjarige] en haar ouders (en de GI) over de (aanleiding van de) recente gebeurtenissen en wat het meest in het belang zou zijn van [minderjarige] en haar zoontje [naam kind] en bij wie zij op dit moment het beste zouden kunnen verblijven, verschilt. Nu de verhoudingen tussen de ouders en [minderjarige] op dit moment dusdanig op scherp staan, hetgeen ook ter mondelinge behandeling naar voren is gekomen, acht de kinderrechter het niet aannemelijk dat de ouders onder eigen regie en verantwoordelijkheid in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen en acht de kinderrechter hulpverlening in het vrijwillig kader evenmin toereikend. De kinderrechter acht betrokkenheid van de GI en (gedwongen) hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling noodzakelijk zodat de juiste hulpverlening kan worden ingezet, dan wel kan worden gecontinueerd en een leeftijdsadequate ontwikkeling van [minderjarige] kan worden gewaarborgd.
6.4.
Vooralsnog is de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van zes maanden, aangezien deze termijn, gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingsbedreigingen, nodig wordt geacht.
De machtiging tot uithuisplaatsing
6.5.
Op grond van artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.6.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, verblijft [minderjarige] op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder. Hoewel de GI aanvankelijk heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing waarbij [minderjarige] gedeeltelijk bij de pleegmoeder en gedeeltelijk bij de vader zou gaan verblijven, achten zowel de GI als de ouders een (gedeeltelijk) verblijf van [minderjarige] en haar zoontje [naam kind] bij de grootmoeder niet langer in hun belang en achten zij het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk dat zij samen met haar zoontje bij de vader zal gaan verblijven. Vast staat, nu dit ter mondelinge behandeling des te meer is gebleken, dat de verstandhouding tussen de ouders en [minderjarige] verstoord is en in de afgelopen periode is verslechterd. Over en weer is er sprake van veel onduidelijkheid en onbegrip. Daarnaast is volgens [minderjarige] hetgeen door de GI in het gewijzigd verzoek is gesteld niet in overeenstemming met hetgeen zij zelf met de betrokken gezinsvoogd heeft besproken. Noch de pleegmoeder noch de gezinsvoogd waren ter mondelinge behandeling aanwezig, terwijl de vertegenwoordigster van de GI niet uit eigen wetenschap kon verklaren. Dit alles maakt dat de kinderrechter zich op dit moment onvoldoende voorgelicht acht om tot een weloverwogen beslissing te komen ten aanzien van het verzoek. Daar komt bij dat de moeder aangaf dat zij de aanwezigheid van haar advocaat wenste en dat [minderjarige] heeft verzocht om een bijzondere curator te benoemen die haar belangen zal behartigen en de ouders en [minderjarige] uiteindelijk hebben aangegeven met elkaar en met de GI en de bijzondere curator in gesprek te willen gaan. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de beslissing ten aanzien van het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aanhouden.
De bijzondere curator
6.7.
Op grond van artikel 1:250 BW kan de rechtbank een bijzondere curator benoemen om een minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De rechtbank kan dit doen als – in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding of het vermogen van een minderjarige – de belangen van (één) de met het gezag belaste ouders of voogd(en) in strijd zijn met die van de minderjarige. De rechtbank moet beoordelen of zij die benoeming noodzakelijk acht en daarbij de belangenstrijd in aanmerking nemen. Benoeming van een bijzondere curator kan plaatsvinden op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve.
6.8.
Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is de kinderrechter van oordeel dat er sprake is van een belangenstrijd in de zin van voormeld artikel zodat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk wordt geacht dat er een bijzondere curator wordt benoemd die haar belangen kan behartigen. De kinderrechter zal daartoe mr. A.J. Crombag, advocaat, kantoorhoudend te Beek, benoemen, die zich bereid heeft verklaard als bijzondere curator voor [minderjarige] op te treden. De bijzondere curator dient zo spoedig mogelijk te onderzoeken welke verblijfplaats in het belang van [minderjarige] (en haar zoontje [naam kind] ) is. Daarbij dient de bijzondere curator middels gesprekken met de ouders, de pleegmoeder, [minderjarige] en de gezinsvoogd zicht te krijgen op de situatie. Het staat de bijzondere curator vrij om ook te spreken met anderen die informatie kunnen geven, bijvoorbeeld met de vader van [naam kind] of met de hulpverleenster [naam] , indien [minderjarige] dat goed vindt.
6.9.
De kinderrechter zal de bijzondere curator deze beschikking, het verzoekschrift van de GI en de aanvullende stukken doen toekomen. De kinderrechter verzoekt de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW in acht te nemen. Daarbij realiseert de kinderrechter zich dat de bijzondere curator zeer beperkt de tijd heeft voor haar werkzaamheden, in verband met de aanstaande voortzetting van de mondelinge behandeling, en wellicht niet toe komt aan het op voorhand indienen van een schriftelijk verslag.
6.10.
De kinderrechter verwacht in ieder geval van de ouders, de GI, [minderjarige] en de pleegmoeder dat zij al het mogelijke zullen doen en zich flexibel zullen opstellen om de bijzondere curator in staat te stellen de nodige gesprekken te voeren.
6.11.
De kinderrechter zal de mondelinge behandeling voortzetten op vrijdag 28 juli 2023 om 09:00 uur in het gerechtsgebouw van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht en acht het daarbij van belang dat de GI in ieder geval vertegenwoordigd zal worden door de gezinsvoogd van [minderjarige] , [naam gezinsvoogd] . Deze beschikking dient te worden beschouwd als oproep voor deze komende mondelinge behandeling. Aan de pleegmoeder zal afzonderlijk een oproep voor de mondelinge behandeling worden verzonden.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van zes maanden, met ingang van 29 juli 2023, aldus tot 29 januari 2024;
7.2.
benoemt tot bijzondere curator mr. A.J. Crombag, advocaat, kantoorhoudend te Beek, teneinde de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , te vertegenwoordigen als bedoeld in artikel 1:250 BW;
7.3.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
bepaalt dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op
vrijdag 28 juli 2023 om 09.00 uurin het gerechtsgebouw van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht;
7.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. Meuris, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.