ECLI:NL:RBLIM:2023:4360

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
C/03/305534 / HA ZA 22-242
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verplichtingen van voormalige ongehuwd samenlevenden met betrekking tot een notariële geldleningsovereenkomst en de verdeling van kosten en baten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 19 juli 2023, stonden de verplichtingen van voormalige ongehuwd samenlevenden centraal. De eiseres, die in conventie vorderingen had ingesteld, stelde dat er een obligatoire gemeenschap was ontstaan tussen haar en de gedaagde, en vorderde onder andere een verklaring voor recht over haar recht op een vergoeding voor haar bijdrage aan de kosten van de gezamenlijke huishouding en de woning. De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er een obligatoire gemeenschap was ontstaan. De rechtbank verwierp haar vorderingen en concludeerde dat de gedaagde niet onrechtmatig handelde door de overwaarde van de woning niet met de eiseres te delen, aangezien er geen investeringen van de eiseres in de woning waren aangetoond.

In reconventie vorderde de gedaagde een verklaring voor recht dat de eiseres gehouden was om hem te betalen voor de helft van de door hem betaalde rente op leningen die verband hielden met de woning. De rechtbank gaf in dit opzicht gedeeltelijk gehoor aan de vordering van de gedaagde, maar wees het verzoek om uitvoerbaarheid bij voorraad af. De rechtbank besloot de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.M. Etman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/305534 / HA ZA 22-242
Vonnis bij vervroeging van 19 juli 2023 in de zaak van:
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
eiseres in het voorwaardelijk incident ex artikel 843a Rv,
verweerster in reconventie,
verweerster in de voorwaardelijke incidentele eis,
verweerster in het incident ex artikel 843a Rv,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera,
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2]
gedaagde in conventie,
gedaagde in het voorwaardelijk incident ex artikel 843a Rv,
eiser in reconventie,
eiser in de voorwaardelijke incidentele eis,
eiser in het incident ex artikel 843a Rv,
advocaat mr. F.H.I. Hundscheid.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het (verder) verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 7 september 2022,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] van
21 september 2022 met producties 19 tot en met 24,
- de akte houdende overleggen producties, tevens houdende instellen voorwaardelijke incidentele eis, tevens houdende uitbreiding en concretisering van vordering, tevens houdende voorwaardelijke vermeerdering van eis, tevens houdende vordering ex artikel 843a Rv, van [gedaagde] van 24 april 2023 met producties 1 tot en met 57,
- het op 3 mei 2023 ingekomen B16-formulier van [gedaagde] (productielijst),
- het op 9 mei 2023 ingekomen B16-formulier van [eiseres] met producties
25 tot en met 47,
- de op 9 mei 2023 ingekomen akte houdende bezwaar van [eiseres] tegen de hiervoor genoemde akte van [gedaagde] , tevens houdende aanvulling van gronden, tevens houdende conclusie van antwoord ex artikel 843a Rv,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 mei 2023,
- de spreekaantekeningen van [eiseres] ,
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] ,
- het B16-formulier van [gedaagde] van 31 mei 2023, waaruit blijkt dat partijen geen regeling hebben getroffen en waarin wordt verzocht vonnis te wijzen,
- het e-mailbericht van [gedaagde] van 31 mei 2023 met daarin opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van de rechtbank aan [gedaagde] van 5 juni 2023 waarbij, kort gezegd, wordt bericht dat niet tot aanpassing van het proces-verbaal wordt overgegaan en dat de brief wordt toegevoegd aan het dossier.
1.2.
Er is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben eind 2012 een affectieve relatie met elkaar gekregen. De relatie is beëindigd in maart 2020.
2.2.
Op 7 april 2014 is [gedaagde] eigenaar geworden van de woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning) en op 1 mei 2017 van een nabijgelegen strook grond. In totaal heeft [gedaagde] hiervoor € 309.845,00 betaald. De woning en de strook grond zijn op 6 december 2021 door [gedaagde] in eigendom overgedragen aan derden tegen betaling van een koopprijs van € 621.000,00.
2.3.
Gedurende hun relatie hebben partijen de afspraak gemaakt dat zij ieder voor de helft de (gezamenlijke) kosten van de huishouding zouden dragen, waaronder – in ieder geval – de hypotheekrente met betrekking tot de woning (zie randnummers 5 en 9 van de dagvaarding en de tweede en derde alinea op pagina 28 van de conclusie van antwoord van 10 augustus 2022).
2.4.
Partijen hebben op 21 maart 2020 ten overstaan van [naam notaris] , notaris te [vestigingsplaats 1] , een notariële geldleningsovereenkomst (hierna: de notariële akte) gesloten. Hierin hebben zij onder meer vooropgesteld dat zij een affectieve relatie met elkaar gehad hebben, dat [gedaagde] tijdens die relatie aan [eiseres] verschillende bedragen ter leen heeft verstrekt en diverse kosten namens [eiseres] heeft betaald, dat de affectieve relatie is beëindigd en dat zij in dit kader formeel willen vastleggen welk bedrag [eiseres] aan [gedaagde] verschuldigd is. Verder is in de akte vermeld dat [eiseres] wegens van [gedaagde] ter leen ontvangen gelden aan [gedaagde] schuldig is € 112.929,00 (hierna: de hoofdsom), dat een gedeelte van de hoofdsom is voldaan door [eiseres] door levering aan [gedaagde] van de Mini Cooper S met kenteken [kenteken] voor € 16.500,00, waardoor [eiseres] aan [gedaagde] nog verschuldigd is € 96.429,00. Partijen zijn hierover een rente van 4% overeengekomen.
2.5.
Op 11 mei 2020 heeft [eiseres] een e-mail naar [gedaagde] gestuurd met onder meer de tekst:
“[…]
Ik beloof je alles te zullen terugbetalen.
[…]”
2.6.
Van april 2020 tot en met oktober 2021 heeft [eiseres] maandelijks een bedrag betaald ter aflossing van de (rest)schuld en betaling van rente cumulerend tot een bedrag van
€ 18.762,90.
2.7.
Op 28 oktober 2021 heeft [eiseres] een e-mail naar [gedaagde] gestuurd die onder meer luidt:
“Beste [gedaagde] ,
Ik heb bij je een doorlopende betalingsverplichting. Door omstandigheden heb ik op dit moment geen inkomen. Daarom zou ik graag samen met je naar mijn betalingsverplichting willen kijken. Is het bijvoorbeeld voor mogelijk om mijn verplichting voor nu stop te zetten tot het moment waarop ik weer voldoende inkomen heb?
Misschien kunnen we ook meteen afspreken wanneer we daar opnieuw contact over hebben. Ik zou op dat moment graag een betalingsregeling met afspreken voor de achterstanden die ik dan heb opgelopen. […]”
2.8.
Op basis van de op 31 januari 2022 in executoriale vorm uitgegeven grosse van de notariële akte heeft [gedaagde] op 7 februari 2022 ten laste van [eiseres] meerdere executoriale beslagen laten leggen.
2.9.
In het vonnis in incident van 7 september 2022 heeft de rechtbank – kort gezegd – de executie geschorst van de volgende (executoriale) beslagen:
het derdenbeslag onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wyzer B.V., gevestigd en kantoorhoudend te Utrecht aan het adres Herculesplein 88;
het derdenbeslag onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd en kantoorhoudend Amsterdam-Zuidoost, gemeente Amsterdam, aan het adres Bijlmerplein 888;
het derdenbeslag onder [naam maat] , maat van de voormalige [naam maatschap] [adres 2] , wonend te [woonplaats 3] aan het adres [adres 3] ;
het derdenbeslag onder de [naam maatschap] [adres 2] , gevestigd en kantoor houdend te [vestigingsplaats 2] aan het adres [adres 2] ;
het beslag op het aan [eiseres] toekomende aandeel in de onverdeelde [naam maatschap] [adres 2] ;
vanaf de datum van dit vonnis tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil (in de hoofdzaak) wordt gegeven.
Voorts heeft de rechtbank [gedaagde] in dit vonnis bevolen geen andere executiemaatregelen te treffen in uitvoering van de notariële akte, vanaf de datum van dit vonnis in incident tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in de onderhavige hoofdzaak wordt gegeven.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primaire vordering
voor recht te verklaren dat partijen een obligatoire overeenkomst van gemeenschap aangingen,
voor recht te verklaren dat [eiseres] recht heeft op de helft van de waardestijging van de woning,
voor recht te verklaren dat de notariële geldleningsovereenkomst van 21 maart 2020 wordt vernietigd,
[gedaagde] te veroordelen binnen 7 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen een bedrag uit hoofde van de waardestijging van € 149.349,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
[gedaagde] te veroordelen binnen 7 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen een bedrag uit hoofde van onverschuldigde betalingen van € 18.762,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke betalingsdata, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
subsidiaire voorwaardelijk incidentele vordering
in de hypothese dat de primaire vordering van [eiseres] wordt afgewezen en uitdrukkelijk vóór de behandeling van de subsidiaire vordering van [eiseres] :
6. [gedaagde] ex artikel 22 Rv jo. artikel 843a Rv jo. artikel 162 Rv te bevelen binnen 7 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis de volgende bescheiden over te leggen
- volledige bankrekeninguittreksels van de rekening met nummer [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] gedurende de periode dat partijen een affectieve relatie hadden, met name vanaf 1 januari 2013 tot 14 maart 2021,
- de aflossingstabel van de leningsovereenkomst tussen de ouders van [gedaagde] en [gedaagde] met betrekking tot de aankoop van de woning,
- aflossingstabel hypothecaire lening Aegon,
- overzicht leningen voor de aankoop en verbouwingen van de woning en de meubels tussen de ondernemingen van [gedaagde] en [gedaagde] ,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke mocht blijven, zulks met een maximum van € 25.000,-,
subsidiaire vordering
7. te verklaren voor recht dat [eiseres] recht heeft op een nominale vergoeding voor haar bijdrage in de rente en aflossingen van de woning, gelegen aan de [adres 1] te [plaats] en de meubels die voor de woning werd aangekocht,
8. te verklaren voor recht dat [eiseres] recht heeft op de helft van de schenkingen van de ouders van [gedaagde] in de periode 2013 - 2020 en een vergoeding voor de fiscale voordelen die aan beide partners toekwamen,
9. te verklaren voor recht dat deze vergoeding minstens € 35.744,90 bedraagt,
10. de veroordeling tot de betaling van deze nominale vergoeding aan te houden totdat deze kan worden begroot op grond van de te verstrekken documenten,
in alle gevallen
11. [gedaagde] te veroordelen binnen 7 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten conform staffel BIK, welke kosten zijn begroot op een bedrag van € 2.275,-,
11. [gedaagde] te veroordelen in – kort gezegd – de kosten van deze procedure,
althans een zodanig te nemen beslissing als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de door partijen betrokken stellingen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, bij de beoordeling ingaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [eiseres] jegens [gedaagde] gehouden is om aan [gedaagde] te betalen:
a. de helft van de door [gedaagde] vanaf juli 2017 tot aan maart 2020 betaalde rente op de leningen die zijn aangegaan ter zake de door partijen indertijd bewoonde woning aan de [adres 1] te [plaats] , alsook de helft van de door [gedaagde] vanaf juli 2017 tot aan maart 2020 betaalde rente op de lening die is aangegaan ter zake de door partijen indertijd gebruikte meubels,
b. een bedrag, gelijk aan de helft van het bedrag dat [gedaagde] méér aan de gezamenlijke rekening heeft betaald dan het bedrag dat [eiseres] heeft betaald, daarbij uiteraard steeds uitgaande van de bedragen die partijen hebben betaald als reguliere bijdrage (dus exclusief de door [eiseres] gedane aflossingen op schulden),
alsook om [eiseres] te veroordelen aan [gedaagde] te betalen ten titel van het sub 1. gevorderde een bedrag van € 31.515,- aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020, althans [eiseres] te veroordelen aan [gedaagde] een zodanig bedrag met een zodanige rentevergoeding te betalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren,
2. indien en voor zover de rechtbank oordeelt dat het beroep op vernietiging van de notariële akte van 21 maart 2020, als gedaan door [eiseres] , niet slaagt, op incidentele vordering van [gedaagde] vonnis te wijzen aldus dat de rechtbank aan [gedaagde] toestaat de executie van de bedoelde titel (opnieuw en onmiddellijk) ter hand te nemen, althans (subsidiair) [gedaagde] toe te staan conservatoire maatregelen te nemen,
3. indien en voor zover de rechtbank oordeelt dat het beroep op vernietiging van de notariële akte van 21 maart 2020, als gedaan door [eiseres] , slaagt, [eiseres] te veroordelen om aan [gedaagde] te betalen, ten titel van de tussen partijen gesloten geldleningsovereenkomsten:
a. € 2.500,- te vermeerderen met 6% per jaar, te rekenen vanaf 1 november 2012,
b. € 1.000,- te vermeerderen met 6% per jaar, te rekenen vanaf 1 maart 2013,
c. € 1.500,- te vermeerderen met 6% per jaar, te rekenen vanaf 1 juni 2013,
d. € 5.000,- te vermeerderen met 6% per jaar, te rekenen vanaf 1 juli 2013,
e. € 5.000,- te vermeerderen met 6% per jaar, te rekenen vanaf 1 september 2013,
f. € 10.000,- te vermeerderen met 6% per jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2014,
g. € 10.000,- te vermeerderen met 6% per jaar, te rekenen vanaf 1 april 2014,
h. € 23.125,- te vermeerderen met 8% per jaar, te rekenen vanaf 30 juni 2017,
i. € 23.000,- te vermeerderen met 8% per jaar, te rekenen vanaf 31 januari 2019,
op welke vordering in mindering komt de door [eiseres] betaalde bedragen, een en ander zoals opgenomen in de bij de akte van 24 april 2023 overgelegde productie 9,
4. [eiseres] te bevelen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, te rekenen vanaf twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, aan [gedaagde] te overleggen op de wijze zoals door de rechtbank te bepalen:
- de volledige jaarstukken 2017, 2018, 2019, 2020, 2021 en 2022 van de [naam maatschap] waarin zij vennoot is geweest,
- de liquidatiebalans 2022, zoals opgemaakt voor het uittreden van [eiseres] ,
- de tussen [eiseres] en haar mede-vennoot ( [naam maat] ) in 2021 en 2022 gevoerde correspondentie, voor zover betrekking hebbende, of gerelateerd aan de ontbinding van de [naam maatschap] en de daaropvolgende financiële afwikkeling,
- een eigen opgave van [eiseres] van het bedrag dat zij uit hoofde van de verkoop van haar maatschapsaandeel aan [naam maat] voormeld heeft ontvangen,
een en ander met veroordeling van [eiseres] – kort gezegd – in de kosten van de procedure.
4.2.
[eiseres] voert verweer.
4.3.
Op de door partijen betrokken stellingen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, ingaan.

5.De beoordeling

Omvang procesdossier en geschil in reconventie

5.1.
Omwille van het vaststellen van de omvang van het procesdossier en het geschil dient de rechtbank zich eerst te buigen over de formele bezwaren die [eiseres] heeft opgeworpen tegen de door [gedaagde] op 24 april 2023 ingediende akte. [eiseres] maakt bezwaar tegen de overgelegde producties 1 tot en met 57 op de gronden dat deze in strijd met de goede procesorde en de bewijsaandraagplicht zijn ingediend. Ook maakt [eiseres] bezwaar tegen de eiswijzigingen van de reconventionele vordering, omdat [gedaagde] de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden en omdat de eiswijzigingen in strijd zijn met de goede procesorde.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat de genoemde akte van [gedaagde] 24 dagen voor de mondelinge behandeling is ingediend. Dat is ruimschoots vóór de termijn van tien dagen voor de mondelinge behandeling die in de oproepbrief aan partijen is medegedeeld. Gelet hierop heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd gehad om de producties te kunnen bestuderen. Dat [eiseres] dat ook feitelijk heeft gedaan, blijkt uit haar akte van bezwaar. Het beroep op de bewijsaandraagplicht kan [eiseres] niet baten. Anders dan [eiseres] stelt, heeft [gedaagde] immers in zijn conclusie van antwoord van
10 augustus 2022 op pagina 28 onderaan een bewijsaanbod gedaan, ook ter zake zijn op dat moment ingestelde eis in reconventie. Daarnaast geldt dat een partij op grond van artikel 130 Rv bevoegd is zijn eis te veranderen of te vermeerderen, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. [eiseres] heeft voldoende gelegenheid gehad om zich te kunnen voorbereiden op de wijzigingen van eis in reconventie. Of [gedaagde] in dit kader artikel 21 Rv heeft geschonden, is een inhoudelijke vraag, die zo nodig bij de beoordeling zal worden beantwoord. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de door [gedaagde] bij zijn akte ingediende producties en de daarin opgenomen wijzigingen van eis niet in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde.
5.3.
Gelet op het voorgaande zal recht worden gedaan op de reconventionele vorderingen van [gedaagde] zoals omschreven in rov. 4.1, en maken de door [gedaagde] ingediende producties 1 tot en met 57 onderdeel uit van het procesdossier.
5.4.
Hierna zal de rechtbank de vorderingen van partijen inhoudelijk beoordelen.
In conventie
Is sprake van een obligatoire gemeenschap? (primaire vorderingen 1, 2 en 4)
5.5.
[eiseres] heeft gesteld dat partijen met elkaar zijn overeengekomen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gezamenlijk (ieder de helft) te dragen, waaronder de rente en de aflossing van de leningen voor de aankoop van de woning, de verbouwing en de aankoop van meubels. Het volledige inkomen van [eiseres] is hiertoe aangewend, zodat zij geen eigen vermogen heeft kunnen opbouwen. Voorts hebben partijen afgesproken vermogen op te bouwen middels het doen van investeringen in de woning. De woning stond op naam van [gedaagde] , maar [eiseres] heeft vanuit haar privévermogen in de woning geïnvesteerd. Tussen partijen bestond de stilzwijgende afspraak dat beide partijen van de gezamenlijke investeringen zouden profiteren. Partijen bouwden samen een buffer op, waardoor het vermogen van beide partijen werd gemengd. Volgens [eiseres] zijn partijen een mondelinge samenlevingsovereenkomst aangegaan, waardoor een obligatoire gemeenschap werd gecreëerd vanaf het begin van de relatie en die bestaat uit de bedragen die zij ieder hebben ingelegd. Op grond van deze gemeenschap zijn verrekenverplichtingen voor [gedaagde] ontstaan, zodat zij recht heeft op de helft van de overwaarde van de inmiddels verkochte woning, aldus [eiseres] .
5.6.
[gedaagde] heeft betwist dat partijen uitdrukkelijk of stilzwijgend een obligatoire gemeenschap zijn overeengekomen. De door partijen gebruikte “gezamenlijke” rekening (een bankrekening uitsluitend op naam van [gedaagde] die werd gebruikt voor gezamenlijke uitgaven) diende louter om de kosten van de gezamenlijke huishouding te betalen, zijnde de kosten van verteer. [eiseres] heeft nimmer bijgedragen aan de rente en aflossing van de leningen voor de woning. Deze kosten werden door [gedaagde] van een eigen privérekening betaald. Evenmin heeft [eiseres] bijgedragen aan de betalingen ter zake de leningen voor de verbouwing en de meubels. Er was bovendien geen sprake van enige vermogensvorming en [eiseres] heeft ook geen investeringen in de woning gedaan, aldus [gedaagde] .
5.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.7.1.
Voor het antwoord op de vraag of partijen een obligatoire gemeenschap zijn overeengekomen, hebben beide partijen verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 16 januari 1987 (ECLI:NL:HR:1987:AB9606 (Bruinsma/erven Smit). Hierin overwoog de Hoge Raad (onder rov. 3.3.) dat:
“…voor het antwoord op de vraag of tussen samenlevende partners enige gemeenschap van goederen bestaat, beslissend is wat zij dienaangaande — uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn overeengekomen. De enkele omstandigheid dat Bruinsma en Smit aparte rekeningen hadden en ieder van hun gezamenlijke kosten bepaalde uitgaven voor hun rekening namen, staat er niet aan in de weg dat krachtens een overeenkomst als hiervoor bedoeld tussen hen gemeenschap van een of meer vermogensbestanddelen kan hebben bestaan en sluit niet uit dat zij als deelgenoten te zamen gerechtigd kunnen zijn geweest tot het tegoed op de rekening ten name van een van beiden, in dit geval Smit jr.
Ook klaagt het onderdeel er terecht over dat dit oordeel niet begrijpelijk is in het licht van de stellingen van Bruinsma. Haar betoog komt er immers op neer dat tengevolge van de verdeling van de uitgaven, waarbij Bruinsma de lopende huishoudelijke kosten betaalde, Smit jr. op zijn rekeningen geld overhield dat hij spaarde voor beide partners en dit betoog kan niet anders worden gelezen dan als een beroep op een uitdrukkelijk of stilzwijgende overeenkomst die tussen Smit jr. en haar heeft bestaan en die inhield dat het spaargeld gemeenschappelijk was.”
5.7.2.
In de zaak van partijen staat vast dat het uitgangspunt was dat ieder van hen geld op de bankrekening van [gedaagde] stortte, eindigend op de nummers [bankrekeningnummer 2] , die zij gebruikten als gezamenlijke rekening om gezamenlijke kosten van te voldoen. Verder is tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden dat van een privérekening van [gedaagde] , eindigend op de nummers [bankrekeningnummer 1] , de rente en aflossing met betrekking tot de leningen van de woning werden betaald. Daar waar [gedaagde] gemotiveerd betwist heeft dat [eiseres] bijdroeg aan de rente en aflossing van de leningen met betrekking tot de woning, de verbouwing en de meubels, heeft [eiseres] haar stelling niet deugdelijk met concrete feiten onderbouwd. Dat de door [eiseres] genoemde extra bijdrage van € 750,- per maand (productie 5 dagvaarding) betekende dat [eiseres] bijdroeg aan betaling van de lening van (en dus investeerde in) de verbouwing van de woning heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist en is de rechtbank niet gebleken. [gedaagde] heeft verder onweersproken aangevoerd dat de kosten voor de verbouwing alleen door hem zijn aangegaan (de offerte en de betaalbewijzen staan op zijn naam) en dat de betalingen niet van de gezamenlijke rekening zijn gedaan. De rechtbank constateert dat [eiseres] niet heeft gesteld welk deel van haar bijdrage aan de gezamenlijke rekening geoormerkt was als bijdrage aan de rente en aflossing. Voorts is in dit verband door [gedaagde] aangevoerd dat hij [eiseres] er op enig moment op heeft gewezen dat zij het woord “aflossing” niet meer mocht gebruiken als omschrijving bij haar overboekingen naar de gezamenlijke rekening, omdat dit haar bijdragen waren aan de gezamenlijke (huishoud)pot. [eiseres] heeft dit erkend in de akte van 10 mei 2022. Hierdoor staat niet vast dat [eiseres] ook bijdroeg aan de aflossing van de leningen betreffende de woning.
5.7.3.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat partijen geen eenduidig (totaal)overzicht hebben overgelegd, waaruit blijkt wat ieder der partijen heeft betaald en heeft gestort naar de gezamenlijke rekening, zodat verifieerbaar is wat ieder der partijen in de loop der jaren heeft bijgedragen aan de gezamenlijke (huishoud)pot. Evenmin is bekend welk bedrag er maandelijks aan rente en aflossing (met betrekking tot de leningen van de woning) werd betaald, omdat een bewijsstuk dienaangaande ontbreekt. De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] minder bijdroeg aan de gezamenlijke rekening, omdat hij reeds de rente en aflossing (met betrekking tot de leningen van de woning) betaalde, heeft [gedaagde] betwist en is vervolgens niet door [eiseres] onderbouwd. In dit kader heeft [eiseres] geen bedragen genoemd die [gedaagde] betaald zou hebben. Vaststaat wel dat partijen continu bedragen met elkaar hebben verrekend, hetgeen blijkt uit de overgelegde bankafschriften. Vanwege de verrekeningen die hebben plaatsgevonden, is ook niet meer na te gaan wat eenieder heeft betaald, zo heeft [gedaagde] onweersproken aangevoerd.
5.7.4.
[eiseres] heeft ook onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat partijen gezamenlijk vermogen hebben opgebouwd. Wat tussen partijen vaststaat, is dat zij ruim leefden van de gezamenlijke rekening en dat – zo heeft [gedaagde] onbetwist aangevoerd – het geld aan het eind van de maand, en vaak ook eerder, op was. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij daarom aan [eiseres] heeft voorgesteld om een “buffer” op te bouwen. Hoewel [eiseres] heeft gesteld dat deze “buffer” bedoeld was om vermogen op te bouwen, is dat in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] niet nader door [eiseres] onderbouwd. Dat [gedaagde] geld overhield op zijn rekening en op grond van een (stilzwijgende) overeenkomst spaarde voor beide partijen (zoals aan de orde was in voornoemd arrest van de Hoge Raad), heeft [eiseres] niet gesteld. Voorts heeft [gedaagde] gemotiveerd weersproken (pagina 14 onderste alinea van zijn conclusie van antwoord van 10 augustus 2022) dat [eiseres] bijna haar volledige inkomen stortte op de gezamenlijke rekening en zij daardoor niet zelf vermogen kon opbouwen. Volgens [gedaagde] hield [eiseres] ongeveer € 1.500,- per maand over. Het eventueel betalen van rente op leningen ten aanzien van de woningschuld door [eiseres] kan naar het oordeel van de rechtbank overigens niet worden gezien als investeringen in de woning, maar eerder als een gebruiksvergoeding, zo heeft ook [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling beaamd. Weliswaar heeft [eiseres] nog gewezen op het feit dat zij de overlijdensrisicoverzekering van [gedaagde] betaalde, maar [gedaagde] heeft op dit punt aangevoerd dat [eiseres] niet de begunstigde was en het bedrag van de premie (€ 24,- per maand) in mindering werd gebracht op het door [eiseres] maandelijkse aan de gezamenlijke rekening te betalen bedrag, zodat het haar netto niets kostte.
5.7.5.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] , tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling. De door [eiseres] gestelde afspraken tussen partijen zijn niet aangetoond. De rechtbank kan daarom niet aannemen dat tussen partijen een obligatoire gemeenschap is ontstaan.
5.7.6.
Dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door het genoten voordeel (de overwaarde van de woning) niet met [eiseres] te delen, is niet komen vast te staan, reeds omdat de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat niet is gebleken van investeringen van [eiseres] in de woning. Ook het beroep van [eiseres] op ongerechtvaardigde verrijking wordt verworpen, omdat niet is aangetoond dat de maandelijkse betalingen van [eiseres] op de gezamenlijke rekening onder meer werden aangewend voor de aflossing van de woningschuld en [gedaagde] (daarom) niet ten koste van [eiseres] is verrijkt. Waarom [gedaagde] op grond van de redelijkheid en billijkheid dan toch gehouden zou zijn de overwaarde van de woning met [eiseres] te delen, heeft [eiseres] ten slotte niet deugdelijk toegelicht.
5.7.7.
De primaire vorderingen onder 1, 2 en 4 dienen dan ook te worden afgewezen.
Dient de notariële akte te worden vernietigd? (primaire vorderingen 3 en 5)
5.8.
[eiseres] heeft gesteld dat de notariële geldleningsovereenkomst (de rechtbank begrijpt: de notariële akte) dient te worden vernietigd. Een week voor het ondertekenen van de notariële akte heeft [gedaagde] [eiseres] zwaar mishandeld, waardoor zij zich in een emotionele en zwaar verstoorde geestelijke toestand bevond en niet helder kon nadenken over de inhoud van de akte. Bij het ondertekenen van de notariële akte verkeerde zij daardoor in shock, aldus [eiseres] . Bovendien voelde [eiseres] zich door [gedaagde] onder druk gezet. Daarnaast had de notaris [eiseres] moeten wijzen op de verjaring van de geldleningsovereenkomsten, die de basis vormen van de notariële akte. Door dit niet te doen, heeft de notaris zijn zorgplicht jegens [eiseres] geschonden. Ook beweren de notaris en [gedaagde] dat [eiseres] door ondertekening van de notariële akte in een betere financiële positie zou komen te verkeren, maar dit is niet juist, omdat het aan de notariële akte ten grondslag gelegde overzicht van [gedaagde] geldleningsovereenkomsten bevatte die reeds door [eiseres] waren terugbetaald. Het bedrag dat genoemd is in de notariële akte was nattevingerwerk. [eiseres] heeft vertrouwd op de (onjuiste) mededelingen van [gedaagde] . Ten slotte werd de terugbetaling op de leningen al een hele tijd niet meer door [gedaagde] gevorderd en was de houding van [gedaagde] heel ambigu, omdat hij ook aan kwijtschelding heeft gedaan. [eiseres] mocht er daarom van uitgaan dat [gedaagde] geen beroep meer deed op betaling. Gelet op deze feiten en omstandigheden dient de notariële akte te worden vernietigd op grond van bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden en (enkelzijde en wederzijdse) dwaling, en is daarnaast sprake van rechtsverwerking, aldus [eiseres] .
5.9.
[gedaagde] heeft – kort gezegd – betwist dat sprake is van een wilsgebrek aan de zijde van [eiseres] bij de totstandkoming van de notariële akte en hij heeft daarnaast weersproken dat sprake is van rechtsverwerking.
5.10.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.10.1.
Bij de beoordeling of sprake is van een wilsgebrek stelt de rechtbank voorop dat vaststaat dat [eiseres] gedurende een periode van anderhalf jaar maandelijks bedragen aan [gedaagde] heeft betaald als aflossing en betaling van rente ter zake de notarieel vastgelegde schuld, resulterend in een totaalbedrag van € 18.762,90 (zie rov. 2.6). Daarnaast heeft [eiseres] in e-mails aan [gedaagde] (zie rov. 2.5 en 2.7) bericht dat zij een doorlopende betalingsverplichting jegens [gedaagde] heeft en dat zij alles zal terugbetalen. Deze feiten en omstandigheden wijzen er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat sprake zou kunnen zijn van een wilsgebrek aan de zijde van [eiseres] .
5.10.2.
Dat bij [eiseres] op het moment van ondertekenen van de notariële akte sprake was van een verwarde gemoedstoestand kan de rechtbank op basis van de in het geding gebrachte stukken niet vaststellen. [gedaagde] heeft betwist [eiseres] te hebben mishandeld en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het openbaar ministerie de vervolging niet doorzet vanwege – kort gezegd – gebrek aan bewijs. Uit het debat leidt de rechtbank verder af dat de in de notariële akte opgenomen hoofdsom van € 112.929,00 weliswaar is afgeleid van een overzicht dat door [gedaagde] is gemaakt, maar dat [eiseres] een dag vóór de ondertekening van de notariële akte een conceptakte van de notaris heeft ontvangen, waarin dit bedrag kennelijk was opgenomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat ook zij ongeveer op dit bedrag zou uitkomen. Hier kan niet aan afdoen dat [eiseres] heeft gesteld dat geen rekening is gehouden met door haar gedane aflossingen. [gedaagde] heeft in dat kader aangevoerd dat [eiseres] niet in staat was bij te dragen aan de huishoudpot in de maanden dat zij rente en aflossing betaalde vanwege de geldleningen van hem aan haar, hetgeen [eiseres] onvoldoende heeft betwist. Ook heeft [gedaagde] onbetwist aangevoerd dat partijen, voorafgaand aan het verlijden van de notariële akte, nog overleg voerden over de schuld van [eiseres] aan hem en over de hoogte daarvan. [eiseres] verwijt de notaris dat hij nagelaten heeft haar erop te wijzen dat een deel van de vordering van [gedaagde] mogelijk verjaard is. Het verwijt van [eiseres] aan de notaris is in de rechtsrelatie van partijen niet relevant. Overigens heeft de notaris verklaard [eiseres] apart genomen te hebben om haar de inhoud en de reikwijdte van de notariële akte uit te leggen (productie 56 van [gedaagde] ). [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij overhaast heeft getekend, zij er beter en langer bij stil had moeten staan en zij wellicht ook advies had moeten inwinnen. Deze omstandigheden maken niet dat zij met succes een beroep kan doen op een van de door haar genoemde wilsgebreken. Op grond van de wijze waarop de notariële akte tot stand is gekomen, zoals hiervoor is beschreven, komt naar het oordeel van de rechtbank het beeld naar voren dat partijen het door [eiseres] aan [gedaagde] verschuldigde totaalbedrag hebben afgerond en begroot. Het was enigszins nattevingerwerk. Inherent hieraan is dat het bedrag aan hoofdsom niet helemaal zou kunnen kloppen.
5.10.3.
De slotsom is dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat de notariële akte tot stand is gekomen door een wilsgebrek aan haar zijde. Ook het – eerst tijdens de mondelinge behandeling – gedane beroep op rechtsverwerking passeert de rechtbank. In de notariële akte van maart 2020 is vastgelegd wat [eiseres] aan [gedaagde] is verschuldigd. Zij heeft vervolgens aansluitend anderhalf jaar bedragen aan [gedaagde] betaald. Nadat zij gestopt is met betalen, heeft de notaris de grosse van de notariële akte op 31 januari 2022 aan [gedaagde] verstrekt. [gedaagde] is vervolgens kort daarna overgegaan tot het leggen van executoriale beslagen (zie rov. 2.8). Uitgaande van dit feitenverloop kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] zijn recht op terugbetaling van de leningen door [eiseres] heeft verwerkt.
5.10.4.
Voor vernietiging van de overeenkomst die opgenomen is in de notariële akte bestaat derhalve geen grond, hetgeen betekent dat [eiseres] niet onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. De primaire vorderingen onder 3 en 5 zullen worden afgewezen.
Subsidiaire vorderingen en subsidiaire voorwaardelijk incidentele vordering
5.11.
De rechtbank komt toe aan beoordeling van de subsidiaire voorwaardelijk incidentele vordering, omdat de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld, is ingetreden. [eiseres] heeft gesteld dat zij, bij afwijzing van haar primaire vorderingen, op grond van onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en de redelijkheid en billijkheid minstens recht heeft op vergoeding van de nominale waarde van de bijdragen die [eiseres] voor de aankoop en de verbouwing van de woning en de aankoop van de meubels heeft gedaan. Daarnaast stelt [eiseres] dat zij recht heeft op de helft van de schenkingen van de ouders van [gedaagde] in de periode van 2013 tot 2020 en een vergoeding voor de fiscale voordelen die aan beide partners toekwamen. Om de hoogte van deze subsidiaire vorderingen te kunnen begroten, heeft [eiseres] behoefte aan bescheiden die [gedaagde] dient te overleggen, zodat [eiseres] om die reden de subsidiaire voorwaardelijk incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv heeft ingesteld.
5.12.
Zoals de rechtbank hiervoor onder rov. 5.7.2 heeft overwogen, is niet komen vast te staan dat [eiseres] heeft bijgedragen aan de rente en aflossing van de leningen betreffende de aankoop en verbouwing van de woning en de meubels. Dat betekent dat er geen sprake kan zijn van ongerechtvaardigde verrijking aan de kant van [gedaagde] . [eiseres] heeft verder niet toegelicht waaruit het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] bestaan heeft (welke norm heeft [gedaagde] overtreden) en welke schade zij heeft geleden. Dat [gedaagde] gehouden zou zijn op grond van de redelijkheid en billijkheid een vergoeding aan [eiseres] te verstrekken, heeft [eiseres] in het licht van het voorgaande onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dit betekent dat er geen grondslag bestaat voor de subsidiaire vordering van [eiseres] onder 7, zodat deze zal worden afgewezen.
5.13.
De subsidiaire vordering onder 8 treft hetzelfde lot. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat schenkingen van zijn ouders en belastingteruggaven gestort werden op de gezamenlijke rekening, dat daarvan de kosten van de huishouding werden betaald en dat de (huishoud)pot aan het eind van de maand (of geregeld eerder) op was. De gelden waarvoor [eiseres] een vergoeding wenst, zijn dus door partijen verteerd. Waarom [eiseres] dan nog recht zou hebben op een vergoeding heeft [eiseres] niet toegelicht.
5.14.
De subsidiaire vorderingen onder 9 en 10 dienen daarmee eveneens te worden afgewezen. Nu er voor toewijzing van de subsidiaire vorderingen geen grondslag bestaat, heeft [eiseres] geen belang bij toewijzing van haar subsidiaire voorwaardelijk incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv, zodat ook deze vordering voor afwijzing gereedligt.
5.15.
Nu alle vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, zal ook de vordering onder 11 worden afgewezen.
In reconventie
Verklaringen voor recht
5.16.
[gedaagde] heeft in de eerste plaats gevorderd voor recht te verklaren dat [eiseres] jegens [gedaagde] gehouden is om aan hem te betalen de helft van de door hem vanaf juli 2017 tot aan maart 2020 betaalde rente op de leningen die zijn aangegaan ter zake de woning, alsook de helft van de door [gedaagde] vanaf juli 2017 tot aan maart 2020 betaalde rente op de lening die is aangegaan ter zake de aankoop van de door partijen indertijd gebruikte meubels.
5.17.
[eiseres] heeft deze vordering betwist. Zij heeft verwezen naar de zeer hoge bedragen die zij iedere maand heeft betaald en zij heeft aangevoerd dat alle rente uit de bijdragen aan de gezamenlijke rekening werd betaald.
5.18.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] ter onderbouwing van zijn vordering onder 1 heeft gesteld dat partijen hebben afgesproken de kosten van de woning te delen. [gedaagde] stelt niet dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] ook de helft diende te betalen van de rente met betrekking tot de lening voor de meubels, welke kosten [gedaagde] volgens zijn eigen stelling volledig voor zijn rekening nam. Een grondslag daarvoor ontbreekt dus, zodat dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen. Het andere deel van de vordering is wel toewijsbaar, omdat [eiseres] weliswaar heeft aangevoerd dat zij – via de (huishoud)pot – rente ter zake de leningen van de woning heeft betaald, maar dat is niet gebleken (zie rov. 5.7.2). Voor dit deel van de vordering zal derhalve een verklaring voor recht worden gegeven. Deze beslissing zal evenwel niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals [gedaagde] heeft gevorderd, omdat deze beslissing niet vatbaar is voor executie.
5.19.
[gedaagde] heeft verder gevorderd voor recht te verklaren dat [eiseres] gehouden is aan hem te betalen een bedrag, gelijk aan de helft van het bedrag dat [gedaagde] méér aan de gezamenlijke rekening heeft betaald dan het bedrag dat [eiseres] heeft betaald.
5.20.
[eiseres] heeft deze vordering betwist door aan te voeren dat [gedaagde] ter onderbouwing van zijn vordering verwijst naar een door hemzelf opgesteld overzicht (productie 57), dat echter door geen enkel stuk wordt gestaafd.
5.21.
De rechtbank volgt het verweer van [eiseres] . Bij gebrek aan een concrete onderbouwing met stukken kan de rechtbank niet vaststellen dat het aan deze vordering ten grondslag gelegde overzicht juist is, zodat niet kan worden aangenomen dat [gedaagde] meer dan [eiseres] heeft bijgedragen aan de gezamenlijke rekening. Dat volgt ook uit rechtsoverweging 5.7.3. Deze gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
5.22.
Op grond van het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat het door [gedaagde] gevorderde bedrag van € 31.515,- als uitvloeisel van de door hem gevorderde verklaringen voor recht juist is. Dit onderdeel van de vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
Voorwaardelijke incidentele eis
5.23.
Ter zake de reconventionele vordering onder 2, door [gedaagde] ‘voorwaardelijke incidentele eis’ genoemd, merkt de rechtbank op dat onduidelijk is wat de voorwaarde is waaronder de vordering is ingesteld. Op pagina 12 van de akte van 24 april 2023 lijkt de vordering gekoppeld te zijn aan de voorwaarde dat het vonnis in incident bekrachtigd is door het gerechtshof. In de formulering van het petitum is de voorwaarde gekoppeld aan de afwijzende beslissing van de rechtbank op het beroep op vernietiging van de notariële akte door [eiseres] . De rechtbank zal uitgaan van de formulering van het petitum. [gedaagde] wil dat het hem wordt toegestaan als het beroep van [eiseres] op vernietiging van de notariële akte niet slaagt, de executie van de bedoelde titel ter hand te nemen, althans (subsidiair) conservatoire maatregelen te treffen.
5.24.
[eiseres] heeft hiertegen aangevoerd dat deze vordering inhoudt dat de rechtbank wordt gevraagd om middels een nieuwe incidentele vordering te oordelen over een incident waarover de rechtbank reeds eerder uitspraak deed in het vonnis van
7 september 2022. Dit komt neer op een verkapt hoger beroep, waarvoor een incident niet kan worden aangewend.
5.25.
De rechtbank overweegt als volgt. Wat [gedaagde] primair vordert komt neer op een verkapt hoger beroep en daar is een incidentele vordering niet voor bedoeld. Bij een verklaring voor recht dat het [gedaagde] is toegestaan
conservatoiremaatregelen te nemen (de subsidiaire vordering) heeft [gedaagde] geen belang. Het staat hem vrij verlof te vragen om
conservatoiremaatregelen te mogen nemen. Daarbij zal [gedaagde] in het verzoekschrift melding moeten maken van de inhoud van het vonnis in incident, dit vonnis en de stand van zaken van de procedure bij het gerechtshof. De reconventionele vordering onder 2 zal de rechtbank dan ook afwijzen.
Voorwaardelijke vermeerdering van eis
5.26.
De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van de reconventionele vordering van [gedaagde] onder 3, omdat de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld, niet is vervuld.
Vordering ex artikel 843a Rv
5.27.
Ten slotte heeft [gedaagde] onder 4 gevorderd [eiseres] op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen de daar genoemde bescheiden aan hem over te leggen. [gedaagde] heeft zijn twijfels bij het verhaal van [eiseres] dat zij geen verhaal biedt voor zijn vordering en hij heeft een gerechtvaardigd belang om bescheiden te ontvangen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de verhaalbaarheid van zijn vordering op [eiseres] .
5.28.
[eiseres] heeft aangevoerd dat de vordering van [gedaagde] prematuur is en een fishing expedition betreft. [gedaagde] heeft volgens haar geen rechtmatig belang om de genoemde bescheiden nu te vorderen en [gedaagde] beschikt bovendien reeds over bepaalde gegevens.
5.29.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering van [gedaagde] prematuur is. Dat [eiseres] geen verhaal zal kunnen bieden voor de vordering die [gedaagde] op haar heeft, staat nu (nog) niet vast. Twijfels daarover aan de zijde van [gedaagde] kunnen geen rechtmatig belang opleveren. Reeds gelet hierop is de vordering niet toewijsbaar.
In conventie en in reconventie
5.30.
Gelet op het feit dat partijen ex-partners van elkaar zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
6.2.
verklaart voor recht dat [eiseres] jegens [gedaagde] gehouden is om aan [gedaagde] te betalen de helft van de door [gedaagde] vanaf juli 2017 tot aan maart 2020 betaalde rente op de leningen die zijn aangegaan ter zake de door partijen indertijd bewoonde woning aan de [adres 1] te [plaats] ,
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
6.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.type: JPW