ECLI:NL:RBLIM:2023:4352

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
C/03/304042 / HA ZA 22-179
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en aflossingsvrije hypotheekschuld

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vrouw en haar ex-echtgenoot over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na hun echtscheiding in 2006. De vrouw, hierna te noemen [eisende partij], heeft een vordering ingesteld tegen haar ex-man, [gedaagde partij], met betrekking tot een aflossingsvrije hypotheekschuld bij de ING Bank die niet in het echtscheidingsconvenant is opgenomen. De vrouw stelt dat deze hypotheek een gemeenschappelijke schuld is die door beide partijen moet worden gedragen. De vordering betreft een bedrag van € 2.903,78, dat de vrouw aan haar ex-man toerekent als haar aandeel in de rente die zij heeft betaald op deze hypotheekschuld.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 12 juli 2023 de vrouw in de gelegenheid gesteld om de geldleningsovereenkomst en de hypotheekakte in het geding te brengen, omdat er enkel een brief beschikbaar was die mogelijk de geldlening bevestigt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw bewijs moet leveren van de gezamenlijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 9 augustus 2023 voor het indienen van stukken door de vrouw, waarna de man de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. De rechtbank heeft verder iedere beslissing aangehouden tot dat moment.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral in geschillen over financiële verplichtingen na een echtscheiding. De rechtbank heeft de partijen de kans gegeven om hun standpunten verder te onderbouwen met relevante documenten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/304042 / HA ZA 22-179
Vonnis van 12 juli 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas te Heerlen,
tegen
[gedaagde partij],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen te Valkenburg Lb.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met drie producties respectievelijk de nagezonden (juiste) productie 3
- de conclusie van antwoord met één productie
- de brief van 7 september 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, alsmede de spreekaantekeningen van de advocaat van [eisende partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] , zulks onder het maken van huwelijkse voorwaarden. In 2006 werd de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op [datum] 2006 hebben zij een echtscheidingsconvenant gesloten.
2.2.
In artikel 5 van dit convenant is neergelegd dat aan [eisende partij] wordt toegedeeld de echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats 1] alsmede de hypotheekschuld bij SNS-bank,
“partijen genoegzaam bekend.”Voorts is in artikel 8 bepaald:
“Artikel 8 Schulden
De man en de vrouw verklaren over en weer dat er geen verdere schulden en/of bezittingen bekend zijn. Voor zover er toch nog schulden en/of bezittingen blijken te bestaan worden die toebedeeld aan de partij die ze heeft aangegaan of verworven.”

3.Het geschil

3.1.
Volgens [eisende partij] hebben partijen nog een aflossingsvrije hypotheekschuld bij de ING Bank, die niet in het convenant is genoemd. De betreffende hypotheek is volgens [eisende partij] een gemeenschappelijke schuld die door partijen, ieder voor de helft, dient te worden gedragen. Dat geldt ook voor de door [eisende partij] op die schuld betaalde rente vanaf 2006, die per datum dagvaarding (31 maart 2022) € 5.807,56 bedraagt. De vordering van [eisende partij] op [gedaagde partij] , de man, bedraagt daarmee de helft hiervan, zijnde € 2.903,78. Deze schuld heeft volgens [eisende partij] nog betrekking op de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] , waar partijen woonden voordat ze de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] gingen bewonen.
3.2.
Op grond van het voorgaande heeft [eisende partij] gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de tussen partijen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap nader als volgt zal vaststellen door:
  • a) te bepalen dat de schuld aan de ING Bank van € 18.238,39, te vermeerderen met de contractuele rente, een gemeenschapsschuld waarvoor beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn en te bepalen dat indien [eisende partij] meer heeft voldaan dan haar aandeel (lees: 50%) zij dan voor het meerdere een vordering op [gedaagde partij] heeft;
  • b) te bepalen dat [gedaagde partij] aan [eisende partij] dient te voldoen ter zake reeds door [eisende partij] aan de ING Bank verrichte rentebetalingen een bedrag van € 2.903,78, berekend tot en met maart 2022;
  • c) te bepalen dat indien [gedaagde partij] thans op korte termijn niet in staat of bereid is om zijn aandeel in genoemde schuld aan ING Bank integraal te voldoen, hij zijn aandeel c.q. de helft in genoemde schuld zal dienen te herfinancieren middels het aangaan van een krediet elders, waarna [gedaagde partij] zijn aandeel in de schuld alsnog zal dienen te voldoen, een en ander uiterlijk binnen drie dagen na dit vonnis,
met een uitdrukkelijke veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.3.
[gedaagde partij] heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde partij] heeft zich ten eerste verweerd door te zeggen dat hij het bestaan van de aflossingsvrije hypothecaire geldleningsovereenkomst met de ING Bank bij gebrek aan wetenschap ontkent en bestrijdt. Dit verweer lijkt naar het oordeel van de rechtbank op het eerste gezicht af te stuiten op het door [eisende partij] als productie 2 bij dagvaarding overlegde jaaroverzicht 2020 van de ING Bank, waarop is vermeld dat ‘ [gedaagde partij] ’ en ‘ [eisende partij] ’ een aflossingsvrije hypotheek onder nummer [hypotheeknummer] hebben, waarvan de schuld per 31 december 2020 € 18.238,39 bedraagt; in dat jaar is een bedrag van € 353,76 aan rente op die hypotheek betaald door [eisende partij] . Echter, nu dit overzicht weliswaar een aanwijzing is dat partijen deze schuld gezamenlijk zijn aangegaan en dragen, maar nog geen deugdelijk bewijs hiervoor oplevert, zal [eisende partij] in de gelegenheid worden gesteld om bij akte stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat partijen deze schuld gezamenlijk zijn aangegaan ten behoeve van de (eerder door partijen bewoonde) woning aan de [adres 2] te [plaats 2] , zoals – bij voorkeur – de schriftelijke geldleningsovereenkomst, voorzien van de handtekeningen van partijen, alsmede de betreffende hypotheekakte. Voor zover dat om welke, gemotiveerd aangegeven, reden dan ook niet mogelijk zou zijn, dan kan [eisende partij] ook daartoe strekkende schriftelijke verklaringen van de bank – zonder dat de rechtbank zich reeds thans over de bewijskracht daarvan uitlaat – in het geding brengen.
4.2.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de rol van 9 augustus 2023 voor akte overlegging stukken aan de zijde van [eisende partij] . Daarna zal [gedaagde partij] de gelegenheid krijgen om bij akte hierop te reageren.
4.3.
In afwachting hiervan zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt [eisende partij] in de gelegenheid om bij akte de hiervoor onder 4.1 bedoelde stukken in het geding te brengen, waarna [gedaagde partij] de gelegenheid zal krijgen om hierop bij akte te reageren;
5.2.
verwijst de zaak daartoe naar de rol van
9 augustus 2023;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.