Overwegingen
1. Op 6 april 2020 heeft vergunninghouder, naar aanleiding van een handhavingstraject op aangeven van eisers, een omgevingsvergunning aangevraagd onder meer ter legalisatie van een aan de achterzijde van zijn woning aan de [adres 1] in [woonplaats] gerealiseerd dakterras. Deze vergunning is door verweerder geweigerd bij besluit van 25 augustus 2020 vanwege strijd met de redelijke eisen van welstand, op basis van een negatief welstandsadvies van 20 april 2020 van de Commissie Beeldkwaliteit. Op 23 december 2020 heeft vergunninghouder een nieuwe aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor onder meer het dakterras. Verweerder heeft ditmaal positief op de aanvraag beslist en heeft bij het primaire besluit aan vergunninghouder een omgevingsvergunning voor ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ verleend. Verweerder heeft daarvoor gebruik gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid ten aanzien van het beschermde stadsgezicht en heeft voor het overige gebruik gemaakt van een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid. Aan de omgevingsvergunning is het voorschrift verbonden dat de hoogte van de scheidsmuur, gelegen tussen het dakterras van vergunninghouder en het dakterras van eisers, opgehoogd moet worden tot 1,80 meter ten behoeve van de privacy van eisers.
2. Eisers wonen naast vergunninghouder op het adres [adres 2] en hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Deze nadere motivering bestaat uit een aanvullend positief advies van de Commissie Beeldkwaliteit van 18 oktober 2021 over de ophoging van de scheidsmuur aan de hand van gewijzigde bouwtekeningen van 9 september 2021. Deze gewijzigde bouwtekeningen heeft verweerder ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
3. Eisers zijn van mening dat verweerder de omgevingsvergunning bij het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten, gelet op de hoogte van de scheidsmuur. Eisers vinden enerzijds dat de scheidsmuur zodanig hoog is dat deze niet past binnen het beschermde stadsgezicht en dat verweerder daarom onvoldoende gemotiveerd gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Anderzijds vinden eisers de muur te laag gelet op de door hen gewenste privacy. Ter zitting is gebleken dat beide stellingen van eisers – de muur is te hoog en tast daarom het beschermde stadsgezicht aan en de muur is te laag en tast daarom de privacy aan – worden verenigd door eisers wens van verlaging van de vloer van het dakterras van vergunninghouder. Deze vloer is hoger gelegen dan de vloer van eisers.
4. De rechtbank beoordeelt, aan de hand van de door eisers aangevoerde beroepsgronden, of verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Hierbij is van belang dat de beslissing om al dan niet af te wijken van een bestemmingsplan tot de bevoegdheden van verweerder behoort, waarbij hij beleidsruimte heeft. De rechtbank dient deze beslissing dan ook terughoudend te toetsen, in die zin dat de rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Of de rechtbank zelf ook tot de gemaakte keuze zou komen, is daarbij niet doorslaggevend omdat de rechtbank de beleidsruimte van het bestuursorgaan moet respecteren.
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. Het geschil spitst zich toe op de (hoogte van de) scheidingsmuur tussen vergunninghouder en eisers, in relatie tot de beeldkwaliteit in de straat en het beschermde stadsgezicht en de privacy van eisers. Tussen partijen is in geschil of verweerder bij het bestreden besluit van de juiste voorstelling van zaken is uitgegaan en of het advies van de Commissie Beeldkwaliteit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. Ook is tussen partijen is geschil of verweerder gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voldoende heeft gemotiveerd. Niet in geschil is dat verweerder mede bevoegd was (buitenplans) af te wijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 2, van de Wabo.
7. De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning ziet op het wijzigen van de achtergevel en het legaliseren van het dakterras en dat tussen partijen enkel het dakterras onderwerp van geschil is. De ophoging van de scheidsmuur maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning voor legalisatie van het dakterras.
8. De rechtbank stelt verder vast dat, anders dan door verweerder bepleit, de vergunning ook ziet op de (hoogte van) de vloer van het dakterras c.q. van het dak van de onderliggende bouwlaag. Dit blijkt uit de bij de vergunning behorende tekeningen met bestaande en nieuwe achtergevel en doorsnedes. Ook is de nieuwe verdiepingsvloer expliciet weergegeven op de bij de vergunning behorende tekeningen. Dat betekent dat ook de hoogte van het dak waarop het terras is vergund en dus de hoogte van de vloer van het terras (die bepalend is voor de hoogte van de scheidsmuur) onderdeel is van dit geschil en door de rechtbank betrokken moet worden in het oordeel over de verleende vergunning.
Vaststelling van de hoogte van de muur
9. Eisers stellen dat verweerder van een onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan en dat de bij de vergunning behorende tekeningen onduidelijk zijn over de hoogte van de scheidsmuur.
10. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
10.1.De rechtbank stelt voorop dat in de omgevingsvergunning het volgende is opgenomen:
“De achtererven achter dit bouwblok zijn op sommige erven al 100% bebouwd. Het is een dichtbebouwde situatie, waarbij de achtererven relatief ondiep zijn. Het 100% bebouwen ten behoeve van de realisatie van een dakterras op de eerste verdieping is op de voorgestelde wijze vanuit stedenbouwkundig perspectief passend in het straatbeeld.
Om de impact op de naastgelegen gronden te beperken, zodat er geen directe inkijk naar het erf en woning van de buren ontstaat, zal de scheidingsmuur aan de zijkant van het dakterras moeten worden opgehoogd zodat deze 1,80 meter boven de vloer van het dakterras is gelegen. Als deze aanpassing wordt uitgevoerd, is het legaliseren van het dakterras stedenbouwkundig akkoord.”
In de vergunning is verder ten behoeve van de privacy van eisers het volgende voorschrift opgenomen: “
(…) dat de afscheiding tussen het dakterras en naastgelegen perceel wordt opgehoogd, zodat deze een hoogte van 1.80 meter boven de vloer van het dakterras heeft”
10.2.Nu het vergunningvoorschrift duidelijk voorschrijft dat de scheidsmuur moet worden opgehoogd tot 1,80 meter boven de vloer van het dakterras, ziet de rechtbank niet in waarom de hoogte, uitgaande van de vloer van het dakterras zoals aangegeven op tekening, onjuist zou zijn vastgesteld. De rechtbank acht daarbij de (grootste) hoogte van de (in verband met afwatering iets aflopende) vloer ter plaatse van de muur bepalend. Het enkele feit dat eisers vinden dat bij het bepalen van de hoogte van 1,80 meter moet worden uitgegaan van de constructie van het dakterras en niet van de vloer, zoals het voorschrift voorschrijft, maakt niet dat verweerder van een onjuiste hoogte is uitgegaan. Het feit dat eisers het met die hoogte niet eens zijn omdat de vloer van het dakterras van vergunninghouder hoger is gelegen dan het terras van eisers, kan daaraan niet afdoen. Het vergunningvoorschrift is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk. Dat de bouwtekeningen niet juist zouden zijn, zoals eisers hebben gesteld, is de rechtbank evenmin gebleken. Verweerder heeft immers aan het bestreden besluit de aanvullende bouwtekeningen van 9 september 2021 ten grondslag gelegd, waarin de ophoging van de scheidsmuur alsnog is opgenomen. De rechtbank is uit de dossierstukken gebleken – en verweerder heeft eveneens ter zitting toegelicht – dat de tekeningen van 9 september 2021 onderdeel uitmaken van de verleende omgevingsvergunning en dat op basis daarvan het bestreden besluit is genomen.
10.3.Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eisers stellen dat de scheidsmuur ten opzichte van de vloer van het dakterras onvoldoende hoog is om hun privacy (inkijk vanuit het dakterras op hun perceel c.q. in hun woning) te waarborgen.
12. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
12.1.De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van eisers voldoende in de afweging heeft betrokken door het voorschrift dat de scheid(ing)smuur aan de zijkant van het dakterras moet worden opgehoogd tot 1.80 meter boven de vloer van het dakterras van vergunninghouder, om de impact op de naastgelegen gronden te beperken en directe inkijk naar het erf en woning van de buren te voorkomen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat een dergelijke hoogte daarvoor, ook gelet op de te verwachten aard en intensiteit van het gebruik van het dakterras en gelet op de situatie ter plaatse, voldoende is.
12.2.Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Eisers stellen dat de muur zodanig hoog is dat deze niet past binnen het beschermde stadsgezicht en dat het advies dat de Commissie Beeldkwaliteit hierover heeft uitgebracht niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd.
14. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
14.1.Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het positieve (aanvullende) advies van de Commissie Beeldkwaliteit van 18 oktober 2021 op het standpunt gesteld dat de aanvraag inclusief de ophoging van de scheidsmuur voldoet aan de redelijke eisen van welstand en past binnen het beschermde stadsgezicht. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdelingmag verweerder, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien
de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
14.2.Eisers hebben enkel gesteld dat zij het advies van de Commissie Beeldkwaliteit op dit punt onvoldoende gemotiveerd vinden, maar hebben niet onderbouwd waarom volgens hen wel sprake is van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van het beschermde stadsgezicht en geen tegenrapport hebben ingebracht. Uit hetgeen eisers hebben aangevoerd blijkt niet dat het advies van 18 oktober 2021 zodanige gebreken vertoont dat verweerder niet naar dat advies heeft mogen verwijzen of niet mocht uitgegaan van de juistheid daarvan.
14.3.Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling aangevoerd dat verweerder een eerdere aanvraag van vergunninghouder voor het dakterras heeft getoetst en dat op die aanvraag negatief is geadviseerd door de Commissie Beeldkwaliteit vanwege een te hoge erfafscheiding en het aanzicht daarvan. Hierdoor is volgens eisers sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank volgt dit niet, nu uit de stukken en ter zitting is gebleken dat dit een andere aanvraag en situatie betrof dan de situatie die uiteindelijk is aangevraagd en vergund. De eerdere aanvraag had betrekking op andere materialen en een ander aanzicht. Het negatieve advies over die aanvraag was gelegen in het feit dat een schutting van wit kunststof materiaal zou worden gerealiseerd die qua fronthoogte niet passend werd bevonden binnen het straatbeeld. In de onderhavige vergunningprocedure gaat het om een gemetselde scheidsmuur. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder met de bouwtekeningen van 9 september 2021 alsnog de ophoging van de muur bij het bestreden besluit heeft betrokken en dat die ophoging alsnog is beoordeeld door Commissie Beeldkwaliteit op basis van het (aanvullende) positieve advies van 18 oktober 2021. Ook hierin ziet de rechtbank daarom geen grond voor het oordeel dat het advies van de Commissie Beeldkwaliteit onvolledig of onzorgvuldig zou zijn.
14.4.Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank, op basis van hetgeen eisers hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat verweerder de vergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
16. Het beroep is ongegrond
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.