ECLI:NL:RBLIM:2023:4272

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
10171127 cv expl 22-4989
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en tegenvordering wegens onzorgvuldig handelen van advocaat

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, hebben eisers, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vordering ingesteld tegen gedaagde voor betaling van een openstaande factuur van € 3.871,85. De factuur betreft werkzaamheden die zijn verricht door eiser sub 2 in het kader van een alimentatieprocedure. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat eiser sub 2 onzorgvuldig heeft gehandeld, waardoor zij schade heeft geleden. Gedaagde vordert in reconventie een verklaring voor recht dat eiser sub 1 tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat eiser sub 2 onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser sub 1 als enige opdrachtnemer kan worden aangemerkt en dat de vordering van eiser sub 2 moet worden afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser sub 2 de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. De vorderingen van gedaagde zijn afgewezen, en gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 26 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10171127 \ CV EXPL 22-4989
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser sub 1],
te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna te noemen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
gemachtigden: mr. R.F. Cohen en mr. R. Kossen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: P. Mares.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de brief van 23 december 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 6 en 8 februari 2023 ingediende aanvullende producties
- de brief van 6 maart 2023 waarin een nadere datum voor de mondelinge behandeling is bepaald
- de akte inbreng producties tevens eisvermeerdering in reconventie van [gedaagde]
- de op 19 juni 2023 door [gedaagde] ingediende aanvullende productie
- de mondelinge behandeling van 21 juni 2023
- de door beide gemachtigden overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft zich in juli 2020 tot [eiser sub 2] gewend met het verzoek om haar bij te staan en verweer te voeren tegen de door haar ex-echtgenoot verzochte wijziging (verlaging) van de partneralimentatie. Op 8 juli 2020 heeft [eiser sub 2] aan [gedaagde] een schriftelijke opdrachtbevestiging gestuurd.
2.2.
[eiser sub 2] heeft [gedaagde] vervolgens bijgestaan in een viertal procedures, die hebben geleid tot de volgende uitspraken:
  • beschikking rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 17 november 2020,
  • beschikking gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 februari 2021,
  • beschikking rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 13 augustus 2021,
  • beschikking gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 juni 2022.
2.3.
In de alimentatiewijzigingsprocedure die heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank Limburg van 13 augustus 2021 is het wijzigingsverzoek van de ex-echtgenoot afgewezen. In hoger beroep tegen deze beschikking heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beschikking van 13 augustus 2021 vernietigd en beslist dat de partneralimentatie vanaf 1 december 2022 met € 1.200,00 netto dient te worden verlaagd, zodat met ingang van 1 december 2022 aan partneralimentatie een bedrag van € 6.963,00 bruto per maand dient te worden voldaan. Het hof heeft in rechtsoverweging 5.4.3. overwogen:
“(…) is het Hof van oordeel dat de vrouw met ingang van 1 december 2022 in staat moet worden geacht om het door de man tijdens de mondelinge behandeling gestelde, en door de vrouw niet (meer) betwiste, salaris te verdienen van € 1.200,00 netto per maand in functies als winkelbediende, als schoonmaakster of als administratief medewerkster.”
2.4.
Voor de door hem verrichte werkzaamheden heeft [eiser sub 2] aan [gedaagde] in totaal 8 facturen verzonden. De laatste factuur van 7 juni 2022 (factuurnummer [factuurnummer] ), ten bedrage van € 3.871,85 inclusief btw heeft [gedaagde] niet betaald. Deze factuur heeft betrekking op de door [eiser sub 2] uitgevoerde werkzaamheden in het kader van het hoger beroep in de periode van 31 maart 2022 tot en met 19 mei 2022.
2.5.
Op 31 augustus 2022 heeft [gedaagde] [eiser sub 2] schriftelijk aansprakelijk gesteld voor door haar geleden schade als gevolg van de vermindering van de partneralimentatie.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.871,85, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert - samengevat en na vermeerdering van eis:
I. voor recht te verklaren dat [eiser sub 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht,
II. voor recht te verklaren dat [eiser sub 2] jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, omdat [eiser sub 2] niet de zorgvuldigheid van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot heeft betracht,
III. voor recht te verklaren dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aansprakelijk zijn voor de door [gedaagde] geleden en nog te lijden schade,
IV. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te veroordelen tot betaling van € 54.119,50 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente,
V. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.5.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] voeren verweer. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen betaling van de factuur van 7 juni 2022 ten bedrage van € 3.871,85. [gedaagde] betwist deze factuur omdat [eiser sub 1] in haar ogen wanprestatie heeft gepleegd. Zij doet een beroep op verrekening met haar vordering tot schadevergoeding, waarvan zij in reconventie betaling vordert. Gelet op het feit dat [gedaagde] veel meer te vorderen heeft dan [eiser sub 1] gaat de vordering van [eiser sub 1] teniet en dient deze te worden afgewezen. Ten aanzien van [eiser sub 2] stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eiser sub 2] geen opdrachtnemer is.
Op grond van de algemene voorwaarden is uitsluitend [eiser sub 1] opdrachtnemer. En [eiser sub 1] is een handelsnaam van [eiser sub 1]
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen verweer hebben gevoerd tegen de stelling van [gedaagde] dat enkel [eiser sub 1] als opdrachtnemer heeft te gelden. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dan ook enkel [eiser sub 1] als contractuele wederpartij van [gedaagde] betaling van de factuur vorderen. Voor zover de vordering door [eiser sub 2] is ingesteld, zal deze worden afgewezen.
4.3.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zal eerst de reconventionele vordering van [gedaagde] – en dan met name de vraag of [eiser sub 2] deugdelijk werk heeft geleverd of niet - worden beoordeeld.
in reconventie
4.4.
[gedaagde] is van mening dat [eiser sub 2] een beroepsfout heeft gemaakt door haar niet op de juiste wijze als advocaat bij te staan tijdens het hoger beroep bij het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch. De ex-echtgenoot van [gedaagde] heeft verzocht om de partnerbijdrage te verlagen omdat volgens hem aan [gedaagde] een verdiencapaciteit moest worden toegekend. Daartegen heeft [eiser sub 2] geen deugdelijk verweer gevoerd. Het hof heeft in zijn beschikking becijferd dat de partneralimentatie, rekening houdend met de fictieve verdiencapaciteit van [gedaagde] van € 1.200,00 netto, met ingang van 1 december 2022 € 6.963,00 bruto per maand dient te bedragen. Hierdoor loopt [gedaagde] maandelijks een bruto bedrag mis van € 1.591,75. Ervan uitgaande dat [gedaagde] vanaf 1 december 2022 nog 34 maanden in aanmerking komt voor partneralimentatie bedraagt de schade € 54.119,50 (34 maanden x € 1.591,75), welk bedrag [gedaagde] van [eiser sub 2] vordert. [gedaagde] is ervan overtuigd dat indien [eiser sub 2] haar wel op de juiste wijze als advocaat had bijgestaan, het verzoek van haar ex-echtgenoot zou zijn afgewezen.
4.5.
[gedaagde] verwijt [eiser sub 2] in de kern genomen dat hij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 25 april 2022:
  • essentiële zaken die voor de beoordeling van het geschil van belang zijn niet voor het voetlicht heeft gebracht, en
  • de standpunten van de ex-echtgenoot van [gedaagde] niet (inhoudelijk) heeft betwist.
4.6.
[eiser sub 2] betwist nadrukkelijk dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.7.
De kantonrechter overweegt het volgende.
De toetsingsnorm
4.8.
Als uitgangspunt geldt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
Hoe hoog de lat dus mag worden gelegd is in zekere mate subjectief, want wat onder de termen “redelijk bekwaam” en “redelijk handelend” moet worden begrepen, en wat daar niet meer onder valt, is niet eenduidig aan te geven.
Daarnaast volgt uit dit criterium ook dat van de advocaat niet verlangd wordt dat hij voldoet aan de hoogst denkbare normen.
4.9.
Als de cliënt de advocaat aanspreekt die de opdracht feitelijk heeft uitgevoerd, maar die niet zijn contractuele wederpartij is ( [eiser sub 2] wordt zelf ook aangsproken), kan aansprakelijkheid slechts worden aangenomen met inachtneming van de daarvoor in art. 6:162 BW gestelde eisen. Een dergelijk geval doet zich bijvoorbeeld voor als de cliënt een opdracht heeft gegeven aan een advocatenmaatschap, maar de opdracht feitelijk wordt uitgevoerd door een werknemer van die maatschap of door een advocaat die feitelijk aan de maatschap deelneemt door tussenkomst van een praktijkvennootschap. Ook in een zodanig geval is de hiervoor omschreven maatstaf mede bepalend voor de beoordeling van de gegrondheid van de vordering.
Het WPEX rapport
4.10.
[gedaagde] en haar ex-echtgenoot verschillen in het kader van hun geschil over de hoogte van de alimentatie over de vraag of [gedaagde] over verdiencapaciteit beschikt. Tijdens de procedure in hoger beroep is door het bureau WPEX op gezamenlijk verzoek van [gedaagde] en haar ex-echtgenoot een gecombineerd psychiatrisch verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitgevoerd.
Op 7 april 2022 heeft [gedaagde] een conceptrapport van WPEX ontvangen. Het onderzoek is uitgevoerd door [deskundige 1] (verzekeringsarts) en [deskundige 2] (psychiater). De conclusie was dat [gedaagde] op termijn weer betaalde arbeid zou kunnen verrichten.
[gedaagde] kon zich niet verenigen met de inhoud van het rapport. Zij heeft daarom verzekeringsarts [deskundige 3] (die in 2018 reeds een verzekeringsgeneeskundig onderzoek had uitgevoerd), en [deskundige 4] , haar psychotherapeut, benaderd met het verzoek om inhoudelijk te reageren op het rapport. Beiden hebben kritiek op het rapport van WPEX. [deskundige 3] stelt onder meer dat het onderzoek incompleet is nu de fysieke klachten en beperkingen van [gedaagde] niet zijn onderzocht. [deskundige 4] plaatst vraagtekens bij het door WPEX uitgevoerde psychiatrische onderdeel. De door WPEX gestelde diagnose “aanpassingsstoornis” is niet nader onderbouwd en in tegenspraak met de conclusies van de psychiaters en psychologen die haar eerder hebben onderzocht en die, net als [deskundige 3] , stellen dat er sprake is van een (recidiverende) depressieve stoornis. [gedaagde] informeert WPEX over deze bevindingen van [deskundige 3] en [deskundige 4] . [gedaagde] ontvangt van WPEX op 21 april 2022 het definitieve rapport waaruit blijkt dat er geen rekening is gehouden met de bevindingen van [deskundige 3] en [deskundige 4] . Verzekeringsarts [deskundige 1] blijft bij haar conclusie dat [gedaagde] kan starten met activerende begeleiding, vrijwilligerswerk en uiteindelijk regulier werk.
[gedaagde] stelt de definitieve WPEX rapportage ter hand aan [eiser sub 2] die deze op 22 april 2022 in het geding brengt.
4.11.
[gedaagde] is van opvatting dat van [eiser sub 2] had mogen worden verwacht dat hij:
ten behoeve van de mondelinge behandeling, die op 25 april 2022 heeft plaatsgevonden, de e-mails van de heren [deskundige 3] en [deskundige 4] had ingebracht waaruit blijkt dat wat in het conceptrapport van WPEX staat onjuist of op zijn minst discutabel is, en
zich tijdens de mondelinge behandeling op deze stukken had beroepen en zich uitvoerig had uitgelaten over het feit dat:
  • het rapport van WPEX onzorgvuldig tot stand is gekomen,
  • het rapport van WPEX innerlijk tegenstrijdig is, en
  • de conclusie in het rapport van WPEX niet logisch te volgen is.
Door dit alles na te laten, is het hof blijkens rechtsoverweging 5.4.3. van zijn beschikking uitgegaan van de inhoud van de conceptrapportage van WPEX.
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling van 21 juni 2023 ten overstaan van de kantonrechter is komen vast te staan dat [gedaagde] het definitieve rapport van WPEX wel aan [eiser sub 2] overhandigd heeft, maar dat zij hem niet heeft betrokken bij haar inhoudelijke kritiek op het rapport. De kritische brieven van [deskundige 3] en [deskundige 4] heeft [gedaagde] wel aan WPEX verstuurd maar niet aan [eiser sub 2] . Gebleken is dat [eiser sub 2] van de kritiek van beide heren voorafgaand aan de mondelinge behandeling ook niet op de hoogte is gesteld.
4.13.
De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiser sub 2] weliswaar wist dat [gedaagde] niet gelukkig was met de conclusie van het rapport maar niet dat het inhoudelijk aanvechtbaar was.
[gedaagde] neemt kennelijk het standpunt in dat [eiser sub 2] op eigen initiatief het rapport had moeten doorlichten en – zonder dat hem daarvoor aanknopingspunten waren gegeven - vaststellen dat het niet deugdelijk was. Die stap gaat de kantonrechter echter te ver.
Het rapport is opgesteld door twee professionals die op zich bevoegd zijn tot het opstellen van een dergelijk rapport. Alleen dat al maakt dat [eiser sub 2] in beginsel er van uit mag gaan dat het rapport deugdelijk tot stand gekomen is. Daar komt bij dat [gedaagde] hem niet heeft verteld dat er gebreken aan het rapport zouden kleven en hem ook niet heeft voorzien van de brieven van [deskundige 3] en [deskundige 4] , waaruit dat zou kunnen blijken. Er was dus voor [eiser sub 2] geen enkele reden om te twijfelen aan de deugdelijkheid van het rapport.
4.14.
Daarnaast moet bedacht worden dat de inhoud van het rapport feitelijk niet zo negatief was voor [gedaagde] als zij nu – na het oordeel van het Hof – doet voorkomen. Er staat namelijk wel in dat [gedaagde] in staat moet worden geacht om te starten met activerende activiteiten, vrijwilligerswerk en aansluitend ook betaalde arbeid moet kunnen verrichten, maar een tijdspad is niet opgenomen. Tegen het licht van het verloop van haar ziekteproces tot dat moment was het zeer wel voorstelbaar dat hier nog geruime tijd mee gemoeid zou zijn.
4.15.
Tenslotte moet niet uit het oog worden verloren dat van een “redelijk handelend” advocaat ook wordt verwacht dat hij de kosten voor zijn cliënt bewaakt en dus ogenschijnlijk overbodige handelingen vermijdt.
4.16.
De conclusie is dat [eiser sub 2] met betrekking tot het WPEX rapport de zorgvuldigheid heeft betracht die mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot.
Verweer tijdens de mondelinge behandeling
4.17.
[gedaagde] stelt zich daarnaast op het standpunt dat de advocate van de ex-echtgenoot tijdens de mondelinge behandeling bij het hof diverse zaken heeft gesteld die aantoonbaar onjuist zijn, dan wel op zijn minst voor discussie vatbaar zijn, maar die niet door [eiser sub 2] zijn betwist, waardoor het hof hiervan is uitgegaan. [gedaagde] wijst in dit verband op de volgende passage uit de pleitaantekeningen van de advocate van de ex-echtgenoot:
“Ook indien de huidige FML niet wordt toegepast, blijkt hieruit dat de vrouw in staat moet worden geacht (aangepaste) werkzaamheden te verrichten. Werkzaamheden als winkelbediende, administratieve kracht of schoonmaker behoren gezien de FML tot de mogelijkheden. Een winkelbediende verdient minimaal € 11,50 per uur. Bij een parttime week van 24 uur levert dit een netto salaris op van ca. € 1.200 per maand”.
4.18.
[eiser sub 2] had volgens [gedaagde] vraagtekens kunnen en moeten plaatsen bij de niet van een onderbouwing voorziene stelling dat uit de FML zou volgen dat [gedaagde] 24 uur per week werkzaam zou kunnen zijn als winkelbediende, administratieve kracht of schoonmaakster. Dit volgt namelijk in zijn geheel niet uit de FML, aldus [gedaagde] . Het had in de rede gelegen om een arbeidsdeskundige in te schakelen die, in tegenstelling tot de advocate van de ex-echtgenoot, bij uitstek in staat moet worden geacht functies te duiden die aansluiten bij de geconstateerde beperkingen en aan te geven wat het uurloon is dat bij deze functie hoort. [eiser sub 2] heeft door dit alles na te laten ertoe bijgedragen dat het tijdens de mondelinge behandeling gedane verzoek van de ex-echtgenoot om de partnerbijdrage te verlagen met € 1.200,00 netto (aanvankelijk was € 1.000,00 verzocht) is toegewezen.
4.19.
[eiser sub 2] stelt dat hij tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2022 bij het hof heeft aangevoerd dat [gedaagde] op dat moment geen ruimte had voor loonvormende arbeid omdat het daarvoor te vroeg was en daar eerst veel aan vooraf moest gaan. Hoewel hij het gestelde inkomen en de termijn waarop dat mogelijk verdiend zou kunnen worden niet expliciet heeft bestreden, zit die bestrijding wel ingebakken in de stelling dat er voorlopig nog helemaal niets verdiend kon worden. Waarom daar het etiket onzorgvuldig op geplakt zou moeten worden, is [eiser sub 2] niet duidelijk.
Daarbij komt dat niet te voorspellen viel hoeveel tijd met activerende begeleiding, vrijwilligerswerk en daarna het vinden van een baan gemoeid zou zijn. Vermoedelijk bevatte daarom ook het WPEX rapport geen termijn. Er bestond voor [eiser sub 2] tijdens de mondelinge behandeling dus geen enkele aanleiding om er rekening mee te houden dat het hof voornemens was te oordelen dat [gedaagde] al vanaf 1 december 2022 een verdiencapaciteit had waarmee vanaf die datum rekening gehouden diende te worden bij de bepaling van haar behoeftigheid en - in het verlengde daarvan - bij de omvang van de alimentatieplicht van de ex-echtgenoot. Dat voornemen is tijdens de mondelinge behandeling door geen van de raadsheren van het hof, expliciet of impliciet, uitgesproken, noch zijn de raadslieden daarover door het hof bevraagd. Een en ander blijkt ook uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
Ten aanzien van de omvang van de verdiencapaciteit (halve werkweek tegen minimumloon) meent [eiser sub 2] bovendien dat verweer daartegen – gelet op de beperkte omvang - slechts een zeer kleine kans van slagen zou hebben gehad als eenmaal verdiencapaciteit zou zijn aangenomen. Hem kan niet worden verweten dat hij daar geen expliciete opmerkingen over heeft gemaakt.
4.20.
De kantonrechter stelt vast dat in het WPEX rapport is geoordeeld dat [gedaagde] kan starten met een activerende begeleiding, vrijwilligerswerk en uiteindelijk regulier werk, waarbij rekening dient te worden gehouden met beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Door de ex-echtgenoot is dit oordeel tijdens de mondelinge behandeling bij het hof vertaald in het standpunt dat [gedaagde] een verdiencapaciteit heeft van
€ 1.200,00 netto per maand. Daartegenover heeft [eiser sub 2] tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat er bij [gedaagde] vooralsnog geen ruimte is voor loonvormende arbeid. Het Hof heeft vervolgens in zijn beschikking aangenomen dat [gedaagde] over 6 maanden in staat moet worden geacht om € 1.200,00 netto te verdienen, waarbij is overwogen dat [gedaagde] tegen de hoogte van dit bedrag geen verweer had gevoerd. De kantonrechter ziet zich voor de vraag gesteld of [eiser sub 2] specifieker verweer had moeten voeren tegen de door de ex-partner gestelde verdiencapaciteit van € 1.200,00 netto en zich specifieker had moeten uitlaten over de termijn waarop er weer sprake van verdiencapaciteit zou kunnen zijn.
4.21.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser sub 2] voldoende verweer gevoerd door aan te voeren dat er vooralsnog totaal geen verdiencapaciteit was bij [gedaagde] .
[gedaagde] vermoedt dat het hof de termijn van 6 maanden heeft bepaald omdat in de pleitnota van de advocate van de ex-echtgenoot staat vermeld dat een aanpassingsstoornis na 6 maanden afgelopen moet zijn. De kantonrechter heeft echter niet kunnen vaststellen dat er tijdens de mondelinge behandeling überhaupt over een termijn is gesproken. Van [eiser sub 2] kan niet verlangd worden dat hij iedere stelling van de wederpartij expliciet weerlegt, zeker als deze stelling geen grondslag vindt in relevante documenten (bijvoorbeeld WPEX rapport) en tijdens de zitting verder niet aan de orde komt.
Het spreekt ten slotte voor zich dat [eiser sub 2] niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de conclusies die het hof uit het WPEX rapport trekt.
4.22.
De conclusie is dat [eiser sub 2] ook met betrekking tot het gevoerde verweer tijdens de mondelinge behandeling de zorgvuldigheid heeft betracht die mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot.
In conventie en in reconventie
4.23.
Uit het vorenstaande volgt dat de grondslag aan de vordering van [gedaagde] is komen te ontvallen. De vorderingen van [gedaagde] zullen dan ook worden afgewezen.
4.24.
Nu de vorderingen in reconventie worden afgewezen, is er geen grond meer voor verrekening met de vordering in conventie van [eiser sub 1]
Aangezien [gedaagde] overigens geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen het gevorderde factuurbedrag, is de vordering in conventie toewijsbaar.
4.25.
[gedaagde] is de partij die zowel in conventie als in reconventie ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
4.26.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in conventie aan de zijde van
[eiser sub 1] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 107,22
- griffierecht € 487,00
- salaris gemachtigde
€ 528,00(2,00 punten × € 264,00)
Totaal € 1.122,22
4.27.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vastgesteld op een bedrag van € 794,00 (2 punten x factor 0,5 x € 794,00) als salaris voor de gemachtigde.
4.28.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] te betalen een bedrag van € 3.871,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 10 oktober 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.122,22,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot dit vonnis vastgesteld op € 794,00,
5.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.
em