Wat vindt de rechtbank
11. Voordat de rechtbank over kan gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit I.
12. Procesbelang is aanwezig als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift nastreeft ook feitelijk betekenis kan hebben. De rechtbank overweegt dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 22 maart 2021, zoals bepaald in het bestreden besluit I, ongedaan gemaakt is door het bestreden besluit II. Nu eiser ook beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit II, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat hij nog belang heeft bij behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit I. Behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit I kan voor eiser namelijk geen feitelijke betekenis meer hebben. In wat eiser heeft aangevoerd, namelijk dat hij door het UWV met wantrouwen behandeld wordt – wat hier ook van zij – ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de behandeling van het beroep feitelijk betekenis voor eiser kan hebben. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I daarom niet-ontvankelijk verklaren.
14. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser vanaf 21 april 2021 geen recht heeft op een uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 21 april 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
15. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van wat in bezwaar is aangevoerd.
De medische grondslag van het bestreden besluit II
16. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting en aanvullend onderzocht, en heeft de door eiser ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
17. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat er sprake is van vooringenomenheid en wantrouwen van het UWV, waarbij eiser verwijst naar passage uit het rapport van de verzekeringsarts B&B. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de registratie van eiser in de FSV – wat daar ook van zij – heeft geleid tot een onzorgvuldig onderzoek. De rechtbank overweegt hiertoe dat een verzekeringsarts aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden dient vast te stellen of er sprake is van ziekte of gebrek die leidt tot ongeschiktheid om te werken. Ziektebeelden en daaruit voortvloeiende beperkingen moeten objectief vast te stellen zijn. In dat kader acht de rechtbank het niet onzorgvuldig dat eiser wordt gevraagd om het resultaat van een test te overleggen. Voor de gestelde vooringenomenheid en wantrouwen van het UWV, dan wel van de verzekeringsarts B&B, zijn geen aanknopingspunten te vinden. Dit veronderstelt namelijk dat het UWV van tevoren een bepaalde gezindheid tegen eiser heeft gehad en dienovereenkomstig nadelig heeft besloten. Hiervoor heeft eiser geen enkel feit naar voren gebracht. Bovendien heeft de verzekeringsarts B&B op 19 oktober 2021 zijn rapport aangevuld naar aanleiding van het door eiser overgelegde testresultaat. Dit getuigt niet van vooringenomenheid of wantrouwen.
De beoordeling van de belastbaarheid
18. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 21 april 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft aanvullende beperkingen aangenomen om een deel van de fysieke klachten te ondervangen. Voor de overige klachten ziet de verzekeringsarts B&B geen reden om aanvullende beperkingen aan te nemen. De beperking voor het werken met toetsenbord en muis laat hij vervallen, gelet op de resultaten van het lichamelijk onderzoek. Ook ziet hij geen medische reden voor een beperking bij het besturen van motorvoertuigen. Deze beperking vervalt ook. Gelet op het overgelegde bewijs van zijn ziekte, gedateerd 30 maart 2021, acht de verzekeringsarts dat er per 30 maart 2021 sprake was een tijdelijke situatie van geen benutbare mogelijkheden. Eiser heeft geen restklachten benoemd. Vanaf 21 april 2021 wordt eiser belastbaar geacht conform de in bezwaar aangepaste FML.
19. Omdat eiser het standpunt niet met medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiser zoals de verzekeringsarts B&B die heeft vastgesteld. De door eiser aangevoerde klachten zijn kenbaar meegewogen door de verzekeringsarts B&B, die ook beperkingen heeft aangenomen voor een deel van die klachten. Dat eiser nog behandeling nodig heeft, was bekend bij de verzekeringsarts B&B. De onderliggende klachten heeft eiser niet onderbouwd met medische informatie. De rechtbank ziet hierin dan ook geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
20. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 21 april 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld in de FML van 13 oktober 2021.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
21. De arbeidsdeskundige B&B bevestigt het standpunt van de arbeidsdeskundige dat het eigen werk van eiser als operator niet geschikt is, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige B&B heeft op grond van de FML van 13 oktober 2021 functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies (en een reservefunctie) opgeleverd.
- ( SBC-code 111180) Productiemedewerker;
- ( SBC-code 111333) Huishoudelijk medewerker;
- ( SBC-code 111220) Lader, losser.
De reservefunctie betreft (SBC-code 111010) Medewerker tuinbouw.
22. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport toegelicht waarom de belasting bij ‘het boven schouderhoogte actief zijn’ in de drie voor de schatting gebruikte functies toelaatbaar is. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om aan de motivering van de arbeidsdeskundige B&B te twijfelen. Voor zover eiser naar de belasting zoals opgenomen in de CBBS-stukken verwijst, overweegt de rechtbank dat uit de toelichting van de arbeidsdeskundige B&B volgt waarom deze belasting toelaatbaar is. Voor de functie van Huishoudelijk medewerker heeft eiser aanvullend nog aangevoerd dat het afhalen van gordijnen niet met één hand gedaan kan worden. De arbeidsdeskundige B&B heeft in de rapporten van 7 januari 2022 en 6 juni 2023 aanvullend toegelicht dat het gordijn afgehaald kan worden met de (niet beperkte) linkerhand, waarbij de rechterhand het gordijn vasthoudt. Ook heeft de arbeidsdeskundige B&B verduidelijkt wanneer er sprake is van werken boven schouderhoogte en wanneer niet. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige B&B dat wat eiser heeft aangevoerd voldoende heeft weerlegd. Hij heeft voldoende gemotiveerd waarom de belastbaarheid ten aanzien van het werken boven schouderhoogte in de functie van Huishoudelijk Medewerker niet wordt overschreden.
23. Verder maakt de rechtbank uit het rapport van de arbeidsdeskundige B&B, bij onderdeel C, op dat hij per functie heeft toegelicht deze passend zijn gelet op de toegankelijkheid van een toilet. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de bereikbaarheid van een toilet.
24. In het aanvullende rapport van 7 januari 2022 heeft de arbeidsdeskundige B&B aangegeven dat de actualisatiedatum van alle geduide functies 15 mei 2020 is. Op zowel 22 maart 2021 als 21 april 2021 zijn de gegevens van de functies niet ouder dan 24 maanden. De rechtbank stelt vast dat hiermee wordt voldaan aan de geldigheidsduur zoals die volgt uit artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Dat eiser dit ziet als een juridische schijnwerkelijkheid vormt voor de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
25. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapporten voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat eiser in staat is de functies te vervullen.
26. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 21 april 2021 met de middelste van de drie geduide functies 72,25% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 27,75% arbeidsongeschikt is.
27. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
28. De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser tijdens de hele procesgang, en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naar voren komt. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen dus aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
29. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het UWV respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het UWV respectievelijk de Staat worden uitgesproken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
30. Het UWV heeft op 23 september 2020 het bezwaarschrift van eiser ontvangen tegen het primaire besluit I. Op 4 maart 2021 heeft het UWV het bestreden besluit I genomen. Met de uitspraak van heden heeft de behandeling van het bezwaar en beroep van eiser (naar boven afgerond) 2 jaar en 10 maanden geduurd. De redelijke termijn is met 10 maanden overschreden. Eiser komt in aanmerking voor een vergoeding van € 1.000,-. Het UWV heeft het bezwaar behandeld in (afgerond) 6 maanden en daarmee binnen de termijn van 6 maanden. De rechtbank heeft het beroep behandeld in (afgerond) 29 maanden. De termijn van anderhalf jaar (18 maanden) is met 11 maanden overschreden. De overschrijding is in zijn geheel toe te schrijven aan de behandeling van het beroep door de rechtbank. De schadevergoeding moet daarom betaald worden door de Staat.
31. Het UWV heeft op 5 juli 2021 het bezwaarschrift van eiser ontvangen tegen het primaire besluit II. Op 1 november 2021 heeft het UWV het bestreden besluit II genomen. Met de uitspraak van heden heeft de behandeling van het bezwaar en beroep van eiser (naar boven afgerond) 2 jaar en 1 maand geduurd. De redelijke termijn is met 1 maand overschreden. Eiser komt in aanmerking voor een vergoeding van € 500,-. Het UWV heeft het bezwaar behandeld in (afgerond) 4 maanden en daarmee binnen de termijn van 6 maanden. De rechtbank heeft het beroep behandeld in (afgerond) 21 maanden. De termijn van anderhalf jaar (18 maanden) is met 3 maanden overschreden. De overschrijding is in zijn geheel toe te schrijven aan de behandeling van het beroep door de rechtbank. De schadevergoeding moet daarom betaald worden door de Staat.