ECLI:NL:RBLIM:2023:4258

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
ROE 21/951 en ROE 21/3039
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en procesbelang bij bestreden besluiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 19 juli 2023, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser. De rechtbank heeft in de eerste zaak, ROE 21/951, geoordeeld dat eiser geen procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit I, omdat de beëindiging van de WIA-uitkering per 22 maart 2021 door het bestreden besluit II ongedaan is gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk. In de tweede zaak, ROE 21/3039, heeft de rechtbank de vraag beoordeeld of het UWV terecht heeft besloten dat eiser per 21 april 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank concludeert dat het UWV dit besluit terecht heeft genomen, na een zorgvuldige medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser heeft geen overtuigende medische informatie overgelegd die zijn stelling ondersteunt dat hij meer arbeidsongeschikt is dan vastgesteld. De rechtbank wijst het beroep van eiser tegen het bestreden besluit II ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/951 en ROE 21/3039

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F.D.A. Römgens)
Aan dit geding heeft verder deelgenomen:
C.I. Plastics B.V., gevestigd in Kessel, derde partij (hierna: werkgever),
en
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) (hierna: de Staat).

Inleiding

ROE 21/951
Met het besluit van 21 september 2020 (het primaire besluit I) heeft het UWV bepaald dat de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt beëindigd met ingang van 22 maart 2021. Eiser is namelijk vanaf 18 september 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt.
Met de beslissing op bezwaar van 4 maart 2021 (het bestreden besluit I) is het UWV bij dit standpunt gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I.
De rechtbank heeft per brief van 19 april 2023 vragen gesteld aan eiser, waar hij per brief van 23 april 2023 op heeft geantwoord.
ROE 21/3039
Met het besluit van 29 juni 2021 (het primaire besluit II) heeft het UWV bepaald dat eiser per 22 maart 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met de beslissing op bezwaar van 1 november 2021 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard, (
de rechtbank begrijpt) het primaire besluit herroepen en bepaald dat eiser vanaf 22 maart 2021 recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser wordt voor de periode van 30 maart 2021 tot en met 20 april 2021 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. Omdat dit binnen vier weken na beëindiging van het eerdere recht op een WIA-uitkering is, heeft eiser vanaf 22 maart 2021 doorlopend recht op een WIA-uitkering. De WIA-uitkering wordt beëindigd met ingang van 21 april 2021, omdat eiser vanaf dan minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
De werkgever heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn werkgever. De rechtbank heeft beslist dat de werkgever geen kennis mag nemen van stukken die medische gegevens bevatten. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser was werkzaam als operator bij de werkgever voor 38,47 uur per week. Op 24 maart 2017 heeft hij zich ziekgemeld voor dit werk. Het UWV heeft hem bij het einde van de wachttijd (22 maart 2019) een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. De werkgever heeft het UWV verzocht een herbeoordeling te doen van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 30 maart 2021 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat hij daarom vanaf 22 maart 2021 doorlopend recht op een WIA-uitkering heeft. Dit recht eindigt volgens het UWV op 21 april 2021, omdat eiser vanaf die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit I gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 9 februari 2021. De verzekeringsarts B&B heeft de medische belastbaarheid van eiser opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 februari 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit I gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 2 maart 2021.
6. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit II gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 13 en 19 oktober 2021. De verzekeringsarts B&B heeft de medische belastbaarheid van eiser opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 oktober 2021.
7. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit II gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige B&B van 22 oktober 2021.

Wat vindt eiser

8. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit I. Eiser voert aan dat de werkgever niet bevoegd is om zonder nadere onderbouwing aan te sturen op het intrekken van een WIA-uitkering. Eiser acht het aan de werkgever om aan te tonen dat er gronden zijn om het recht op een WIA-uitkering te beëindigen. Volgens eiser is het de vraag of de werkgever (medische) informatie op een juiste, rechtmatige wijze heeft verzameld. Verder vindt eiser dat het UWV zijn arbeidsmogelijkheden te optimistisch heeft ingeschat. Eiser verzoekt om wat in bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Tevens verzoekt eiser om een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over na te betalen bedragen.
9. Ook met het bestreden besluit II kan eiser zich niet verenigen. Eiser geeft aan opgenomen te zijn in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en zich daarom als een crimineel behandeld te voelen. De benadering van het UWV ten opzichte van zijn ziekte getuigt van vooringenomenheid en het wantrouwen dat mensen in de FSV treft. Eiser vindt dat het UWV moet bewijzen waar het wantrouwen op is gebaseerd, of daar een gegronde reden voor was en op welke wijze de FSV-registratie hier een rol in speelt. Verder vindt eiser het niet aannemelijk dat de medio 2020 geselecteerde functies nog steeds met de aangegeven functiebelasting en inkomen voorkomen. Daarnaast blijkt volgens eiser niet dat rekening is gehouden met zijn klachten en de bereikbaarheid van een toilet. Ook is er in de selectie van de functies geen rekening gehouden met de aanpassing van de FML. Verder verwijst eiser naar zijn fysieke klachten, waarvoor hij nog behandeld moet worden. Eiser verwijst voor het overige naar wat in bezwaar naar voren is gebracht. Als laatste verzoekt eiser om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over na te betalen bedragen.
10. Eiser heeft in beide zaken verzocht om een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Wat vindt de rechtbank

Het bestreden besluit I
11. Voordat de rechtbank over kan gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit I.
12. Procesbelang is aanwezig als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift nastreeft ook feitelijk betekenis kan hebben. De rechtbank overweegt dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 22 maart 2021, zoals bepaald in het bestreden besluit I, ongedaan gemaakt is door het bestreden besluit II. Nu eiser ook beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit II, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat hij nog belang heeft bij behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit I. Behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit I kan voor eiser namelijk geen feitelijke betekenis meer hebben. In wat eiser heeft aangevoerd, namelijk dat hij door het UWV met wantrouwen behandeld wordt – wat hier ook van zij – ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de behandeling van het beroep feitelijk betekenis voor eiser kan hebben. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Het bestreden besluit II
14. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser vanaf 21 april 2021 geen recht heeft op een uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 21 april 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
15. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van wat in bezwaar is aangevoerd.
De medische grondslag van het bestreden besluit II
Het onderzoek
16. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting en aanvullend onderzocht, en heeft de door eiser ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
17. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat er sprake is van vooringenomenheid en wantrouwen van het UWV, waarbij eiser verwijst naar passage uit het rapport van de verzekeringsarts B&B. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de registratie van eiser in de FSV – wat daar ook van zij – heeft geleid tot een onzorgvuldig onderzoek. De rechtbank overweegt hiertoe dat een verzekeringsarts aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden dient vast te stellen of er sprake is van ziekte of gebrek die leidt tot ongeschiktheid om te werken. Ziektebeelden en daaruit voortvloeiende beperkingen moeten objectief vast te stellen zijn. In dat kader acht de rechtbank het niet onzorgvuldig dat eiser wordt gevraagd om het resultaat van een test te overleggen. Voor de gestelde vooringenomenheid en wantrouwen van het UWV, dan wel van de verzekeringsarts B&B, zijn geen aanknopingspunten te vinden. Dit veronderstelt namelijk dat het UWV van tevoren een bepaalde gezindheid tegen eiser heeft gehad en dienovereenkomstig nadelig heeft besloten. Hiervoor heeft eiser geen enkel feit naar voren gebracht. Bovendien heeft de verzekeringsarts B&B op 19 oktober 2021 zijn rapport aangevuld naar aanleiding van het door eiser overgelegde testresultaat. Dit getuigt niet van vooringenomenheid of wantrouwen.
De beoordeling van de belastbaarheid
18. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 21 april 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft aanvullende beperkingen aangenomen om een deel van de fysieke klachten te ondervangen. Voor de overige klachten ziet de verzekeringsarts B&B geen reden om aanvullende beperkingen aan te nemen. De beperking voor het werken met toetsenbord en muis laat hij vervallen, gelet op de resultaten van het lichamelijk onderzoek. Ook ziet hij geen medische reden voor een beperking bij het besturen van motorvoertuigen. Deze beperking vervalt ook. Gelet op het overgelegde bewijs van zijn ziekte, gedateerd 30 maart 2021, acht de verzekeringsarts dat er per 30 maart 2021 sprake was een tijdelijke situatie van geen benutbare mogelijkheden. Eiser heeft geen restklachten benoemd. Vanaf 21 april 2021 wordt eiser belastbaar geacht conform de in bezwaar aangepaste FML.
19. Omdat eiser het standpunt niet met medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiser zoals de verzekeringsarts B&B die heeft vastgesteld. De door eiser aangevoerde klachten zijn kenbaar meegewogen door de verzekeringsarts B&B, die ook beperkingen heeft aangenomen voor een deel van die klachten. Dat eiser nog behandeling nodig heeft, was bekend bij de verzekeringsarts B&B. De onderliggende klachten heeft eiser niet onderbouwd met medische informatie. De rechtbank ziet hierin dan ook geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
20. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 21 april 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld in de FML van 13 oktober 2021.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
21. De arbeidsdeskundige B&B bevestigt het standpunt van de arbeidsdeskundige dat het eigen werk van eiser als operator niet geschikt is, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige B&B heeft op grond van de FML van 13 oktober 2021 functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies (en een reservefunctie) opgeleverd.
Het gaat om:
- ( SBC-code 111180) Productiemedewerker;
- ( SBC-code 111333) Huishoudelijk medewerker;
- ( SBC-code 111220) Lader, losser.
De reservefunctie betreft (SBC-code 111010) Medewerker tuinbouw.
22. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport toegelicht waarom de belasting bij ‘het boven schouderhoogte actief zijn’ in de drie voor de schatting gebruikte functies toelaatbaar is. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om aan de motivering van de arbeidsdeskundige B&B te twijfelen. Voor zover eiser naar de belasting zoals opgenomen in de CBBS-stukken verwijst, overweegt de rechtbank dat uit de toelichting van de arbeidsdeskundige B&B volgt waarom deze belasting toelaatbaar is. Voor de functie van Huishoudelijk medewerker heeft eiser aanvullend nog aangevoerd dat het afhalen van gordijnen niet met één hand gedaan kan worden. De arbeidsdeskundige B&B heeft in de rapporten van 7 januari 2022 en 6 juni 2023 aanvullend toegelicht dat het gordijn afgehaald kan worden met de (niet beperkte) linkerhand, waarbij de rechterhand het gordijn vasthoudt. Ook heeft de arbeidsdeskundige B&B verduidelijkt wanneer er sprake is van werken boven schouderhoogte en wanneer niet. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige B&B dat wat eiser heeft aangevoerd voldoende heeft weerlegd. Hij heeft voldoende gemotiveerd waarom de belastbaarheid ten aanzien van het werken boven schouderhoogte in de functie van Huishoudelijk Medewerker niet wordt overschreden.
23. Verder maakt de rechtbank uit het rapport van de arbeidsdeskundige B&B, bij onderdeel C, op dat hij per functie heeft toegelicht deze passend zijn gelet op de toegankelijkheid van een toilet. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de bereikbaarheid van een toilet.
24. In het aanvullende rapport van 7 januari 2022 heeft de arbeidsdeskundige B&B aangegeven dat de actualisatiedatum van alle geduide functies 15 mei 2020 is. Op zowel 22 maart 2021 als 21 april 2021 zijn de gegevens van de functies niet ouder dan 24 maanden. De rechtbank stelt vast dat hiermee wordt voldaan aan de geldigheidsduur zoals die volgt uit artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Dat eiser dit ziet als een juridische schijnwerkelijkheid vormt voor de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
25. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapporten voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat eiser in staat is de functies te vervullen.
26. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 21 april 2021 met de middelste van de drie geduide functies 72,25% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 27,75% arbeidsongeschikt is.
Redelijke termijn
27. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
28. De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser tijdens de hele procesgang, en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naar voren komt. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen dus aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
29. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het UWV respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het UWV respectievelijk de Staat worden uitgesproken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
Zaak ROE 21/951
30. Het UWV heeft op 23 september 2020 het bezwaarschrift van eiser ontvangen tegen het primaire besluit I. Op 4 maart 2021 heeft het UWV het bestreden besluit I genomen. Met de uitspraak van heden heeft de behandeling van het bezwaar en beroep van eiser (naar boven afgerond) 2 jaar en 10 maanden geduurd. De redelijke termijn is met 10 maanden overschreden. Eiser komt in aanmerking voor een vergoeding van € 1.000,-. Het UWV heeft het bezwaar behandeld in (afgerond) 6 maanden en daarmee binnen de termijn van 6 maanden. De rechtbank heeft het beroep behandeld in (afgerond) 29 maanden. De termijn van anderhalf jaar (18 maanden) is met 11 maanden overschreden. De overschrijding is in zijn geheel toe te schrijven aan de behandeling van het beroep door de rechtbank. De schadevergoeding moet daarom betaald worden door de Staat.
Zaak ROE 21/3039
31. Het UWV heeft op 5 juli 2021 het bezwaarschrift van eiser ontvangen tegen het primaire besluit II. Op 1 november 2021 heeft het UWV het bestreden besluit II genomen. Met de uitspraak van heden heeft de behandeling van het bezwaar en beroep van eiser (naar boven afgerond) 2 jaar en 1 maand geduurd. De redelijke termijn is met 1 maand overschreden. Eiser komt in aanmerking voor een vergoeding van € 500,-. Het UWV heeft het bezwaar behandeld in (afgerond) 4 maanden en daarmee binnen de termijn van 6 maanden. De rechtbank heeft het beroep behandeld in (afgerond) 21 maanden. De termijn van anderhalf jaar (18 maanden) is met 3 maanden overschreden. De overschrijding is in zijn geheel toe te schrijven aan de behandeling van het beroep door de rechtbank. De schadevergoeding moet daarom betaald worden door de Staat.

Conclusie en gevolgen

32. Eiser heeft geen procesbelang bij behandeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit I. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk.
33. Het UWV heeft terecht besloten om per 21 april 2021 de WIA-uitkering van eiser te beëindigen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
34. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijk rente over de na te betalen uitkering af.
35. In verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van eiser ter zake van dat verzoek. Deze kosten worden in totaal vastgesteld op € 418,50 voor de in beroep verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoek om vergoeding van schade met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,5). Dit komt voor de rekening van de Staat. Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiser van een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 1.500,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juli 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 19 juli 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.