ECLI:NL:RBLIM:2023:4248

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
C/03/308544 / HA ZA 22-370
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens gebrekkige dakreparatie afgewezen op grond van toepasselijkheid algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een andere besloten vennootschap (gedaagde) over een vordering in verband met een gebrekkige dakreparatie. De eiseres had de gedaagde opdracht gegeven om het dak van een pand te herstellen, maar stelde dat de gedaagde niet tijdig met de werkzaamheden was begonnen en dat er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden schade was ontstaan door lekkages. De rechtbank oordeelde dat de door de gedaagde gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing waren, waarin was bepaald dat gevolgschade niet voor vergoeding in aanmerking kwam. De rechtbank concludeerde dat de gevorderde schadevergoeding, die door de eiseres werd gesteld op € 36.306,--, als gevolgschade moest worden aangemerkt en dus niet vergoed kon worden op basis van de algemene voorwaarden. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagde, die op € 4.369,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van de toepasselijkheid van algemene voorwaarden in contractuele relaties en de gevolgen daarvan voor schadeclaims.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/308544 / HA ZA 22-370
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.F.G. Godart;
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] .,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.A.A. van Dal.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 33;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 8;
  • de in het kader van de mondelinge behandeling van 30 mei 2023 door [eiseres] in het geding gebrachte producties 34 t/m 42;
  • de in het kader van de mondelinge behandeling van 30 mei 2023 door [gedaagde] in het geding gebrachte producties 9 en 10;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] ;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 juli 2019 heeft [eiseres] een pand aan de [adres] te [plaats] in eigendom verkregen. Vóór de aankoop van het pand heeft [eiseres] door [gedaagde] een voorinspectie van het dak laten doen en op grond daarvan advies laten uitbrengen. Die inspectie is uitgevoerd op 24 april 2019.
2.2.
Op 8 juli 2019 is tussen partijen een aannemingsovereenkomst gesloten. [eiseres] heeft daarbij aan [gedaagde] opdracht verstrekt om het dak van het pand te herstellen. Op aanvraag van [eiseres] heeft [gedaagde] op 25 juni 2019 bericht dat de oplevering van de werkzaamheden op 1 november 2019 mogelijk zou zijn, indien in september 2019 zou kunnen worden gestart met de werkzaamheden.
2.3.
Volgens de overeenkomst valt daarbuiten de “waterdichtheid tijdens de werkzaamheden.”
2.4.
[eiseres] heeft aan [bedrijfsnaam] de opdracht verstrekt het interieur van het pand aan te passen.
2.5.
Op 16 augustus 2019 heeft [gedaagde] ter voorbereiding van de aangenomen werkzaamheden een rapport over de status van de dakisolatie opgesteld. Volgens [gedaagde] was geen sprake van inwendige condensatie of vochtopbouw.
2.6.
Eind november 2019 heeft [eiseres] haar opstalverzekeraar, Nationale Nederlanden, geïnformeerd over schade.
2.7.
De door Nationale Nederlanden ingeschakelde deskundige, EMN, heeft op 3 december 2019 de situatie opgenomen en de door haar geconstateerde schade begroot. De schade wordt door EMN voorlopig begroot op € 115.015,--. Op 5 december 2019 heeft CED, namens Nationale Nederlanden, de situatie onderzocht.
2.8.
EMN heeft vastgesteld dat er schade is. EMN heeft Nationale Nederlanden voorgesteld om een gefixeerd bedrag te laten vergoeden aan [eiseres] van € 77.500,--. Dat bedrag is vervolgens door Nationale Nederlanden ook aan [eiseres] vergoed.
2.9.
[gedaagde] hanteert algemene voorwaarden, waarvan artikel 16 – voor te dezen van belang – als volgt luidt:
“Artikel 16 – Aansprakelijkheid
16.1
Dakdekker kan jegens Opdrachtgever uitsluitend aansprakelijk zijn voor schade die het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van het handelen c.q. nalaten van Dakdekker. Dakdekker is dus bijvoorbeeld niet aansprakelijk voor gevolgschade, zoals onder meer bedrijfsschade, stagnatieschade, schade als gevolg van aanspraken van enigerlei derde op Opdrachtgever, door welke oorzaak dan ook ontstaan, een en ander ten gevolge van of in de ruimste zin verband houdende met de door Dakdekker geleverde goederen en/of verrichte werkzaamheden.”

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde] is volgens [eiseres] in september 2019 niet met de werkzaamheden begonnen, zoals contractueel bepaald, doch pas in oktober 2019, en wel met de sloop van het oude dak. Volgens [eiseres] lag het dak vanaf half oktober 2019 (deels) open. Uit foto’s die [eiseres] op 24 oktober 2019 van de daken heeft gemaakt blijkt volgens [eiseres] dat de werkzaamheden aan de daken nog gaande waren en dat de daken slechts provisorisch waren gesloten.
3.2.
[eiseres] stelt dat gedurende de uitvoering van de aannemingsovereenkomst [gedaagde] , als ook de door haar ingeschakelde onderaannemers, is respectievelijk zijn uitgevallen, waardoor het dak van het pand gedurende een langere tijd niet goed is afgedekt. Daardoor is volgens [eiseres] regenwater in het pand gestroomd en zijn scheidingswanden/wandsystemen teniet gegaan. In een door Gyproc opgesteld rapport, naar aanleiding van een inspectie op 7 november 2019, heeft deze bevestigd dat herstel geen optie was en dat de betreffende wanden vervangen moeten worden.
3.3.
[eiseres] stelt dat een medewerker van haar ( [naam medewerker 1] ) samen een medewerker van [gedaagde] ( [naam medewerker 2] ) op 13 november 2019 het dak hebben bekeken en daarbij hebben geconstateerd dat de daken nog steeds open lagen en dat daardoor meerdere lekkages waren ontstaan.
3.4.
Tot en met 27 november 2019 heeft [gedaagde] volgens [eiseres] weliswaar enig werk aan de daken verricht, doch het dak lag nog steeds open, zodat er regenwater naar binnen kon dringen. Ook op 2 december 2019, toen [eiseres] [gedaagde] rappelleerde, lag het dak volgens [eiseres] nog steeds open. Volgens een nieuwe planning van 3 december 2019 heeft [gedaagde] toegezegd dat het dak uiterlijk op 20 december 2019 dicht wordt gemaakt. Op 10 januari 2020 heeft [eiseres] weer een lekkage gemeld aan [gedaagde] . Op 14 januari 2020 heeft [gedaagde] het werk opgeleverd en heeft zij een garantiecertificaat overhandigd aan [eiseres]
3.5.
[eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat [gedaagde] bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst toerekenbaar tekort is geschoten. Gedurende de periode dat [gedaagde] de werkzaamheden heeft uitgevoerd, dat is tussen half oktober 2019 en 14 januari 2020, heeft [gedaagde] langere periodes geen werk uitgevoerd en steeds aan het begin van deze langere periodes nagelaten om het dak behoorlijk af te dekken, waardoor regenwater het pand kon binnenstromen. Daardoor is schade ontstaan aan het interieur.
3.6.
[gedaagde] heeft volgens [eiseres] gehandeld in strijd met haar verplichting om bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst ervoor te zorgen dat geen schade ontstaat.
3.7.
Daarnaast is [gedaagde] volgens [eiseres] tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichting om op de contractueel bedongen datum, althans om tijdig met het werk aan te vangen en om dit tijdig op te leveren. Contractueel is volgens [eiseres] vastgelegd dat het aangenomen werk uiterlijk op 1 november 2019 en later op 20 december 2019 zou worden opgeleverd. Het werk is echter pas op 14 januari 2020 opgeleverd. Door deze vertraging is de kans op schade alleen maar toegenomen, omdat daardoor de daken langer open gelegen hebben.
3.8.
Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Er was volgens [eiseres] sprake van gevaarzetting, doordat [gedaagde] de daken onbeschermd en onafgedekt heeft gelaten. Daardoor heeft zij [eiseres] blootgesteld aan het onnodig grote risico van binnenstromend water. Naar maatstaven van zorgvuldigheid en maatschappelijke betamelijkheid had [gedaagde] de daken steeds behoorlijk moeten en kunnen afdekken om te voorkomen dat het interieur schade zou lijden en de schade verergerde door de continue lekkages.
3.9.
Meer subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Het zou volgens [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als [gedaagde] niet verplicht zou worden tot het vergoeden van schade, ondanks de flagrante schending van haar verplichtingen om geen schade te veroorzaken.
3.10.
De rechtbank begrijpt dat [eiseres] naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] in haar conclusie van antwoord bij gelegenheid van de mondelinge behandeling een nieuwe grondslag heeft aangevoerd voor de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de schade. Die grondslag luidt dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met haar waarschuwingsplicht volgens artikel 7:754 BW. [gedaagde] had, aldus [eiseres] , ervoor moeten waarschuwen dat de dakisolatie als gevolg van lekkages helemaal was verzadigd met regenwater en dat de druk van het plaatsen van zware materialen op de daken, nodig om die daken te repareren, er voor zorgde dat het water uit het isolatiemateriaal zou worden geperst met alle gevolgen van dien voor de wanden.
3.11.
De daadwerkelijke schade bedraagt volgens [eiseres] € 113.806,--. Dat bedrag bestaat uit de extra kosten van [bedrijfsnaam] (€ 109.770,--) in verband met de vervanging van scheidingswanden/wandsystemen, en de kosten van het bedrijf Linisol (€ 4.036,--). In mindering daarop strekt de schadevergoeding van € 77.500,-- die Nationale Nederlanden heeft uitgekeerd aan [eiseres] .
3.12.
[eiseres] stelt ten slotte buitengerechtelijke kosten te hebben moeten maken, die € 1.138,06 hebben bedragen.
3.13.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat op de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiseres] niet de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing zijn, althans dat de rechtbank deze voorwaarden vernietigt;
en
2. primair: [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van € 36.306,--, vermeerderd met de wettelijke rente per 4 januari 2019, althans per 1 november 2021, althans per datum dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
en
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.138,06, alsmede de wettelijke rente over deze incassokosten vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
althans
subsidiair: [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag;
en in beide gevallen:
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, waaronder begrepen de kosten van de advocaat van [eiseres] , alsmede [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de nakosten, met bepaling dat indien deze (na)kosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn betaald, [gedaagde] daarover wettelijke rente is verschuldigd, vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
3.14.
De stellingen en vorderingen van [eiseres] worden door [gedaagde] weersproken. De verweren en betwistingen zullen, voor zover van belang, hieronder worden weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

De toepasselijkheid van de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden

4.1.
De met het meest verstrekkende verweer samenhangende en daaraan voorafgaande vraag luidt of de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of [gedaagde] voorafgaand aan de totstandkoming van de aannemingsovereenkomst van 8 juli 2019 de door haar gehanteerde algemene voorwaarden aan [eiseres] heeft verstrekt.
4.3.
Vast staat dat partijen al eerder zaken met elkaar hebben gedaan. [gedaagde] heeft als voorbeeld van een eerdere aannemingsovereenkomst als productie 10 een e-mail overgelegd die op 7 november 2018 is gezonden aan [eiseres] . Volgens die e-mail was het onderwerp daarvan een offerte voor een dakrenovatie en waren als bijlagen bij die e-mail gevoegd de betreffende offerte, evenals de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden.
4.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die productie, zodat er van mag worden uitgegaan dat bij die e-mail inderdaad de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden zijn gevoegd. [eiseres] heeft niet voldoende onderbouwd dat dat niet het geval is geweest. De stelling van [eiseres] dat de algemene voorwaarden die volgens [gedaagde] van toepassing zijn op de onderhavige overeenkomst een nieuwere versie daarvan betreft, is niet relevant. [gedaagde] heeft immers gesteld dat die nieuwere versie geen wijzigingen bevat die voor de beoordeling van het onderhavige geschil van belang zijn, terwijl [eiseres] het tegenovergestelde standpunt niet heeft onderbouwd, nog daargelaten dat [eiseres] die stelling van [gedaagde] niet heeft betwist
4.5.
Daaruit volgt dat op de overeenkomst tussen partijen de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn, zodat de vordering onder 1 moet worden afgewezen.
De uitleg van artikel 16 van de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden
4.6.
Het met de toepasselijkheid van de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden samenhangende meest verstrekkende verweer betreft de vraag hoe artikel 16 van die voorwaarden moet worden uitgelegd.
4.7.
[gedaagde] beroept zich immers op artikel 16 van de door haar gehanteerde algemene voorwaarden ter afwering van de vordering van [eiseres] . Volgens [gedaagde] is zij volgens artikel 16 slechts aansprakelijk voor door haar veroorzaakte
directeschade, waarmee volgens [gedaagde] wordt bedoeld
rechtstreekseen
onmiddellijkeschade die
direct dooren meteen
volgend ophet eventuele handelen of nalaten van [gedaagde] ontstaat. De schade die door [eiseres] wordt geclaimd is volgens [gedaagde] echter indirecte (gevolg)schade.
4.8.
De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat artikel 16 van de door [gedaagde] gehanteerde en toepasselijke voorwaarden in de weg staat aan het door [eiseres] gevorderde. De gevorderde vergoeding wegens schade aan de muren is immers te beschouwen als van vergoeding uitgesloten gevolgschade in de zin van dat artikel, namelijk schade als gevolg van het feit dat het dak tijdens de herstelwerkzaamheden niet waterdicht was en dat daardoor, door het indringend regenwater, schade is ontstaan aan de wanden. In artikel 16 worden als voorbeelden van gevolgschade genoemd bedrijfsschade en stagnatieschade. Dat is dus niet schade
aanhet gerepareerde dak
zelf, maar schade als
gevolgvan het feit dat de overeenkomst tot reparatie van het dak niet goed is nagekomen. Als directe (rechtstreeks en onmiddellijke) schade, die wél voor vergoeding in aanmerking komt, moet volgens het artikel worden beschouwd schade daarin bestaande dat het te repareren dak niet goed is gerepareerd, of dat bij de reparatiewerkzaamheden een ander deel daarvan wordt beschadigd. Omdat hier geen sprake is van directe schade, maar van gevolgschade, moet het gevorderde op deze grond al worden afgewezen en behoeven de overige verweren van [gedaagde] geen beoordeling.
4.9.
De vordering van [eiseres] dient derhalve te worden afgewezen.
4.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.837,00;
- salaris advocaat €
1.532,00(2,0 punten × tarief € 766,00);
Totaal € 4.369,00.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.369,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT