Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- dagvaarding € 132,29
- griffierecht 86,00
- salaris gemachtigde
Rechtbank Limburg
In deze zaak vorderde de werknemer, die sinds 1 juni 2015 in dienst is bij de werkgever, een verklaring voor recht dat er sinds 1 januari 2023 sprake is van een arbeidsovereenkomst van 40 uur per week. De werknemer had gedurende een periode van negen tot tien maanden gemiddeld 40 uur per week gewerkt en baseerde haar vordering op artikel 7:610b BW, dat een rechtsvermoeden van de omvang van de arbeidsovereenkomst biedt. De werkgever verweerde zich door te stellen dat de arbeidsovereenkomst een flexibele arbeidstijd van gemiddeld 38 uur per week omvatte, zoals vastgelegd in de cao en de arbeidsovereenkomst zelf.
De kantonrechter oordeelde dat de cao duidelijke afspraken bevatte over de omgang met meeruren en dat de werknemer niet kon slagen in haar beroep op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. De rechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer een flexibele arbeidsovereenkomst van gemiddeld 38 uur per week was, en dat de cao bepalingen bevatte die de werkgever in staat stelden om de gewerkte uren te registreren en te compenseren. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die op € 616,29 werden begroot, vermeerderd met wettelijke rente.