Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft op 25 juli 2019 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een schuur tot een woning en een startersappartement op het perceel [adres] .
2. Verweerder heeft bij een op 29 juni 2020 gehouden controle geconstateerd dat vergunninghouder in afwijking van deze omgevingsvergunning heeft gebouwd en heeft op 29 oktober 2020 aan vergunninghouder daarom een waarschuwingsbrief gestuurd. Naar aanleiding hiervan heeft vergunninghouder op 20 november 2020 een aanvraag voor wijziging van de eerder verleende omgevingsvergunning ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning voor de aangevraagde wijziging verleend. De vergunning is verleend voor de activiteit bouwen en, omdat het toevoegen van een tweede woning in strijd is met het bestemmingsplan, de activiteit gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
3. Eiser woont naast het perceel van vergunninghouder. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaar is op 6 april 2021 op de hoorzitting van de Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaarschriften (bezwaarcommissie) behandeld. De bezwaarcommissie heeft op 6 mei 2021 aan verweerder advies uitgebracht over de op het bezwaar te nemen beslissing. De bezwaarcommissie stelt in dit advies dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het vervangen van een zware balk door een lichtere balk en dat eisers bezwaar inhoudt dat het vervangen van de balk een constructieve wijziging betreft die aan het Bouwbesluit had moeten worden getoetst. De bezwaarcommissie is van oordeel dat eiser rechtstreeks zicht heeft op de gewijzigde balk en hij daarom op dit onderdeel belanghebbende is. De bezwaarcommissie acht de wijziging van de balk niet vergunningvrij en is daarom van oordeel dat verweerder deze wijziging ten onrechte niet aan het Bouwbesluit heeft getoetst. Volgens de bezwaarcommissie voldoet het gewijzigde bouwplan voor het overige wel aan het Bouwbesluit en de andere in artikel 2.10 van de Wabovermelde eisen voor verguningverlening, waaronder de redelijke eisen van welstand.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij het primaire besluit slechts vergunning is verleend voor wijziging (een kleiner kozijn) van de twee rechter ramen op de eerste verdieping in de voorgevel van het pand aan de [adres] en niet voor de andere wijzigingen. De andere wijzigingen, waaronder die ten aanzien van de constructieve balk, zijn volgens verweerder vergunningvrij en niet in het primaire besluit vergund. Verweerder acht eiser geen belanghebbende bij de wijziging van de twee ramen omdat hij vanuit zijn woning geen rechtstreeks zicht daarop heeft en deze ramen geen ruimtelijk effect hebben op het perceel van eiser. Verweerder heeft eisers bezwaar daarom, in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie, niet-ontvankelijk verklaard.
5. Eiser kan zich niet verenigen met de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. Hij heeft niet alleen bezwaar gemaakt tegen de twee ramen maar ook tegen andere gerealiseerde (constructieve) wijzigingen van het in 2019 vergunde bouwplan, te weten het weglaten van een Frans balkon bij de eerder bedoelde twee ramen, wijziging van de achtergevel van de garage en wijziging van de draagconstructie vanwege het vervallen van de berging. Ook was het bezwaar gericht tegen de gewijzigde dakrand (uitvoering in zink) boven de loggia. Volgens eiser ziet het primaire besluit niet alleen op de twee ramen maar ook op de andere voornoemde wijzigingen. Eiser is van mening dat hij ten aanzien van deze vergunde wijzigingen belanghebbende is, nu de wijzigingen hebben plaatsgevonden op een perceel dat direct grenst aan zijn perceel. Eiser heeft zicht op het perceel van vergunninghouder en de aard, intensiteit en feitelijke gevolgen van het primaire en bestreden besluit zijn onwenselijk voor hem. Indien niet aan de constructieve eisen uit het Bouwbesluit is voldaan, wordt eiser mogelijk geschaad in de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel. Inhoudelijk voert eiser in beroep aan dat de twee ramen en de andere constructieve wijzigingen vergunningplichtig zijn en niet voldoen aan het Bouwbesluit. Het beroep inzake de zinken dakrand houdt in dat deze vergunningplichtig is en in strijd is met redelijke eisen van welstand. Eiser is daarom van mening dat voor de genoemde constructieve wijzigingen en de wijziging van de dakrand geen omgevingsvergunning had mogen worden verleend.
6. Verweerder handhaaft in beroep zijn standpunt dat het primaire besluit alleen betrekking heeft op de twee ramen en dat eiser geen belanghebbende daarbij is, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
7. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of verweerder eiser terecht niet als belanghebbende bij de omgevingsvergunning heeft aangemerkt.
Waarop ziet de omgevingsvergunning?
8. De rechtbank stelt vast dat in de vergunningaanvraag van 20 november 2020 staat dat de aanvraag wordt gedaan naar aanleiding van de brief van de verweerder van 29 oktober 2020 (bij welke brief het inspectierapport van de gemeentelijk toezichthouder van 1 juli 2020 is gevoegd), en dat het vervallen van de Franse balkons, de wijziging van de achtergevel van de garage, de vervallen berging en de zinken dakrand van de loggia, zoals in de brief van 29 oktober 2020 is aangegeven, vergunningvrij zijn. In voormeld inspectierapport wordt alleen de geconstateerde wijziging ten aanzien van de twee ramen in de voorgevel als overtreding aangemerkt, de andere wijzigingen worden in dat rapport als vergunningvrij aangemerkt. De aanvraag ziet blijkens het aanvraagformulier op het nieuw plaatsen van een kozijn. De omgevingsvergunning ziet blijkens het primaire besluit op wijziging van de eerder verleende vergunning, waarbij wordt aangegeven dat het aanvraagformulier deel uitmaakt van de vergunning. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het primaire besluit alleen ziet op een omgevingsvergunning voor de twee ramen in de voorgevel van het pand van vergunninghouder. Het geschil is in bezwaar (en beroep) daarom beperkt tot de vergunning voor de wijziging van die ramen.
Heeft verweerder eiser terecht niet als belanghebbende bij het primaire besluit aangemerkt?
9. Eiser heeft aangevoerd dat hij belanghebbende is bij het primaire besluit. Volgens vaste jurisprudentiewordt belanghebbendheid bij besluiten krachtens de Wabo in beginsel aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarover het besluit gaat of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Eiser is eigenaar van het aan het perceel van vergunninghouder grenzende perceel. Hoewel de wijziging van de ramen in de woning van vergunninghouder slechts een beperkte wijziging betreft, heeft dit invloed of kan dit invloed hebben op het uiterlijk aanzien van de woning die is gelegen naast de woning van eiser en daarmee enig gevolg voor het straatbeeld. De rechtbank acht eiser daarmee belanghebbende bij de wijziging van de omgevingsvergunning.
10. Verweerder heeft eiser gelet op hetgeen onder 9 is geoordeeld ten onrechte niet als belanghebbende aangemerkt en het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
11. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb,gelezen in samenhang met artikel 8:80a van deze wet, verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat kan uitsluitend met een nieuw besluit op het bezwaar van eiser, waarin eisers bezwaar ontvankelijk wordt geacht en waarin inhoudelijk op het bezwaar wordt beslist. Uiterlijk tegelijk met dat nieuwe besluit moet het nu bestreden besluit worden ingetrokken (dan wel worden vervangen door het nieuwe besluit). De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank dient mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank de overige partijen in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing, zoals die over de proceskosten en het griffierecht, aan tot de einduitspraak op het beroep.