4.2Het oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces): feitelijke grondslag
Nu namens de verdachte een beroep op noodweer(exces) is gedaan, moet de rechtbank allereerst de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken. Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechtbank de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop het beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
Aannemelijk geworden feiten
De verdachte heeft verklaard dat hij op 23 oktober 2021 met zijn vrouw, [naam 1] , in de woonkamer van de woning aan de [adres 2] te Geleen verbleef. Op het moment dat hij even naar de slaapkamer ging, kwam aangever [slachtoffer] thuis. Toen de verdachte terug liep naar de woonkamer, hoorde hij zijn vrouw schreeuwen en in de woonkamer zag hij dat zijn vrouw werd geslagen door [slachtoffer] . De ruzie tussen [slachtoffer] en zijn vrouw verplaatste zich op enig moment naar het balkon, waar zijn vrouw (opnieuw) door [slachtoffer] werd geslagen. Hij sloeg met een vuist tegen haar hoofd, waarna zijn vrouw op de grond viel.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de keuken een mes heeft gepakt, terug liep naar het balkon en zijn vrouw heeft verdedigd.
[naam 1] heeft verklaard dat zij in de woonkamer door [slachtoffer] werd geslagen. Op het balkon kreeg zij nog meer verwondingen. Zij kreeg een klap tegen haar hoofd en kon zich vervolgens niets meer herinneren. Tijdens het verhoor van [naam 1] op 24 oktober 2021 werd letsel in haar gezicht geconstateerd. Ook had zij blauwe plekken op haar armen.
Een buurtbewoner, getuige [naam 2] , heeft gezien dat zich op een balkon van een appartement aan de [adres 2] drie personen bevonden. De personen stonden kort op elkaar en hadden ruzie met elkaar. De door haar als persoon 1 omschreven persoon liep op enig moment de woning in. Persoon 3 (een vrouw met een tenger postuur en lang donker haar) is [naam 2] op enig moment uit het oog verloren. Wel zag zij dat persoon 2 (een man) voorover gebukt stond en met kracht met zijn schouders en bovenarmen bewegingen richting de vloer van het balkon maakte. [naam 2] vermoedde dat hij iemand aan het slaan was die daar op het balkon lag. Kort daarna zag zij dat persoon 2 (de man) persoon 3 (de vrouw) overeind trok alsof hij een pop omhoog trok en haar stevig vast hield. Ze zag vervolgens dat persoon 2 en persoon 3 in een worsteling terecht kwamen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat [naam 1] hem op het balkon met vuisten heeft geslagen.
Uit de verklaringen van de verdachte en [naam 1] volgt dat [slachtoffer] [naam 1] in de woonkamer en op het balkon heeft geslagen. Dat er een handgemeen heeft plaatsgevonden op het balkon volgt ook uit de verklaring van [naam 2] . De door haar beschreven personen op het balkon kunnen naar het oordeel van de rechtbank enkel de verdachte, [naam 1] en [slachtoffer] zijn geweest. De twee anderen bewoners van de woning, [naam 3] (een man) en [naam 4] (een vrouw), bevonden zich ten tijde van deze ruzie op hun slaapkamer, zo blijkt uit de verklaringen van deze bewoners zelf, maar ook uit de verklaringen van verdachte en [naam 1] . Bovendien heeft [naam 2] de door haar op het balkon waargenomen vrouw omschreven als een tengere vrouw met lang donker haar, een omschrijving die enkel past bij [naam 1] .
Gelet op de beschrijving die [naam 2] heeft gegeven van de aanwezige personen, waarbij [naam 1] , de enige vrouw, persoon 3 was, moeten de overige twee personen (persoon 1 en 2) de verdachte en [slachtoffer] zijn geweest. De verdachte en [naam 1] hebben verklaard dat [slachtoffer] [naam 1] heeft geslagen, onder andere op het balkon, waarbij [naam 1] ten val is gekomen. Dit past bij hetgeen is waargenomen door de getuige [naam 2] , die persoon 2 slaande bewegingen ziet maken naar de vloer van het balkon. Gelet op deze verklaring, in combinatie met de verklaring van de verdachte en [naam 1] , zou dit het moment zijn geweest waarop [slachtoffer] naar de op de grond van het balkon liggende [naam 1] sloeg.
[naam 2] heeft verklaard dat persoon 1 op enig moment de woning in liep. Dit past bij de verklaring van de verdachte dat hij naar de keuken liep om een mes te pakken. Het uiteindelijke steekincident is kennelijk niet door [naam 2] waargenomen, omdat zij uiteindelijk is weggegaan om de komst van de politie af te wachten.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte de feitelijk toedracht, namelijk dat zijn vrouw door [slachtoffer] werd aangevallen, als gevolg waarvan hij zich genoodzaakt zag zijn vrouw te verdedigen, voldoende aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte een mes gepakt en heeft hij hiermee stekende bewegingen naar [slachtoffer] gemaakt.
Noodweer: juridische beoordeling
Nu de feitelijke grondslag is onderzocht, moet de rechtbank beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het beroep op noodweer is voldaan. Daarvoor is op grond van artikel 41 lid 1 Sr vereist dat het meermalen steken met een mes was geboden door de noodzakelijke verdediging van andermans lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van [slachtoffer] worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van [naam 1] (de vrouw van de verdachte), waarbij de tengere [naam 1] zich op het balkon bevond en niet weg kon en zich aldus niet aan deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kon onttrekken. De verdachte mocht onder deze omstandigheden zijn vrouw verdedigen. De rechtbank is echter van oordeel dat het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel, een mes, en de wijze waarop hij vervolgens dit mes heeft aangewend in deze situatie disproportioneel was. De verdachte heeft door het (ten minste) drie keer steken met een mes, waarvan een keer in de richting van de hals, de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte niet minder vergaande middelen ter beschikking stonden dan gebruikmaking van het mes.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Primair
Poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De volgende vraag is dan of feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
Noodweerexces: juridische beoordeling
De rechtbank heeft geoordeeld dat de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Dat is op grond van artikel 41 lid 2 Sr echter verontschuldigbaar als deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding was veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
De verdachte is derhalve strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.