ECLI:NL:RBLIM:2023:4066

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
03/289372-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 36 maanden gevangenisstraf wegens poging tot doodslag met verwerping van beroep op noodweer(exces)

Op 12 juli 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd bijgestaan door mr. V.S.J. Chorus. De zaak betreft een poging tot doodslag die plaatsvond op 23 oktober 2021 in Geleen. De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer, [slachtoffer], te doden door meermalen met een mes in zijn richting te steken. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde bewezen kon worden, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verklaring van het slachtoffer niet volledig voor het bewijs gebruikt kon worden, omdat de verdediging niet in de gelegenheid was geweest om de aangever als getuige te horen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder medische rapportages die de verwondingen bevestigden.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou doden, en achtte de poging tot doodslag bewezen. Het beroep op noodweer(exces) werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden door met een mes te steken, wat disproportioneel was in verhouding tot de situatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/289372-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1996,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. V.S.J. Chorus, advocaat kantoorhoudende te Nuth.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 juni 2023. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken. De verdachte had (voorwaardelijk) opzet op het doden van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Hij heeft aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] niet (volledig) voor het bewijs gebruikt kan worden, nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de aangever als getuige te horen. De verklaring van de aangever is of kan beslissend zijn voor het bewijs. Er is onvoldoende compensatie geboden.
De raadsman heeft verder betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met kracht met het mes heeft gestoken dan wel gesneden. Het geringe letsel bij [slachtoffer] is een contra-indicatie voor het met kracht steken/snijden. Hierdoor was er geen aanmerkelijke kans op de dood.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 23 oktober 2021 kregen verbalisanten de opdracht om naar de [adres 2] te Geleen te gaan in verband met een vechtpartij. Ter plaatse bleek dat de vechtpartij had plaatsgevonden in de woning op [nummer] . In de woning waren vier personen aanwezig, [2] onder wie de verdachte. [3]
Op de kruising van de [adres 2] met de [adres 3] werd een man, naar later bleek [slachtoffer] , aangetroffen, wiens bovenkleding geheel bebloed was. Hij had onder andere een bloedende steekwond in de nek. [4]
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 23 oktober 2021 in zijn woning aan de [adres 2] te Geleen verbleef. [5] De woning werd gedeeld met nog vier andere personen, onder wie [verdachte] (de verdachte) en zijn vrouw ( [naam 1] ). [6] In de woning is een ruzie ontstaan tussen [slachtoffer] en de verdachte. [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte een mes pakte en hiermee stekende bewegingen in zijn richting maakte. [slachtoffer] werd achter zijn oor geraakt. De man bleef vervolgens met het mes op hem in steken. [7]
[slachtoffer] werd in het ziekenhuis nader onderzocht. Hij had een steekwond onder zijn linker oor, een steekwond midden op het linker schouderblad en een steekwond aan de buitenzijde van de rechterbovenarm. Ook had [slachtoffer] meerdere snijwonden, te weten op zijn linker schouderblad, bovenop de linker schouder en aan de buitenzijde van de linker arm.
De forensisch arts concludeerde dat bij de steekwond onder het oor het risico van het raken van een halsader bestond. [8]
De verdachte heeft verklaard dat hij een mes heeft gepakt en dat hij en [slachtoffer] hebben gevochten. [9]
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van [slachtoffer] niet voor het bewijs gebruikt mag worden, omdat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de getuige te ondervragen en diens verklaring beslissend is of kan zijn voor het bewijs.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De verdachte heeft betwist dat hij [slachtoffer] met opzet met het mes heeft geraakt. Tegenover deze verklaring, staat de verklaring van aangever [slachtoffer] , waaruit blijkt dat de verdachte stekende bewegingen in zijn richting heeft gemaakt. De verklaring van de aangever wordt op dit punt ook ondersteund door de medische rapportage. [slachtoffer] had namelijk drie steekwonden, onder andere onder het oor. Juist deze bevindingen, die een objectieve vaststelling bevatten, zijn doorslaggevend voor het vaststellen van het handelen van de verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van de aangever steun vindt in een ander bewijsmiddel. Het bewijs voor het maken van stekende bewegingen berust daarom niet alleen of in beslissende mate op de verklaring van de getuige.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood?
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg – in dit geval de dood – zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de kans op de dood aanmerkelijk was en acht voor de beantwoording van die vraag van belang de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die gedraging is begaan. Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de verdachte die aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de aangever. Daargelaten wat de bedoeling van de verdachte was, staat vast dat hij daarbij onder andere in de richting van de hals (onder het linker oor) heeft gestoken. De forensisch arts heeft geconcludeerd dat daarbij het risico op het raken van een halsslagader aanwezig was. Door met een mes in de richting van de hals te steken, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij vitale organen of een slagader zou raken, waardoor er een aanmerkelijke kans op de dood aanwezig was.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag dan ook bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Primair
op 23 oktober 2021 te Geleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
-met een mes achter het oor en in de schouder en in de arm, van die [slachtoffer] heeft gestoken, en
-stekende bewegingen met een mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging en de officier van justitie
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer(exces) en heeft verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep moet worden verworpen, omdat de verklaring van de verdachte omtrent een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces): feitelijke grondslag
Nu namens de verdachte een beroep op noodweer(exces) is gedaan, moet de rechtbank allereerst de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken. Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechtbank de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop het beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
Aannemelijk geworden feiten
De verdachte heeft verklaard dat hij op 23 oktober 2021 met zijn vrouw, [naam 1] , in de woonkamer van de woning aan de [adres 2] te Geleen verbleef. Op het moment dat hij even naar de slaapkamer ging, kwam aangever [slachtoffer] thuis. Toen de verdachte terug liep naar de woonkamer, hoorde hij zijn vrouw schreeuwen en in de woonkamer zag hij dat zijn vrouw werd geslagen door [slachtoffer] . De ruzie tussen [slachtoffer] en zijn vrouw verplaatste zich op enig moment naar het balkon, waar zijn vrouw (opnieuw) door [slachtoffer] werd geslagen. Hij sloeg met een vuist tegen haar hoofd, waarna zijn vrouw op de grond viel.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de keuken een mes heeft gepakt, terug liep naar het balkon en zijn vrouw heeft verdedigd.
[naam 1] heeft verklaard dat zij in de woonkamer door [slachtoffer] werd geslagen. Op het balkon kreeg zij nog meer verwondingen. Zij kreeg een klap tegen haar hoofd en kon zich vervolgens niets meer herinneren. Tijdens het verhoor van [naam 1] op 24 oktober 2021 werd letsel in haar gezicht geconstateerd. Ook had zij blauwe plekken op haar armen.
Een buurtbewoner, getuige [naam 2] , heeft gezien dat zich op een balkon van een appartement aan de [adres 2] drie personen bevonden. De personen stonden kort op elkaar en hadden ruzie met elkaar. De door haar als persoon 1 omschreven persoon liep op enig moment de woning in. Persoon 3 (een vrouw met een tenger postuur en lang donker haar) is [naam 2] op enig moment uit het oog verloren. Wel zag zij dat persoon 2 (een man) voorover gebukt stond en met kracht met zijn schouders en bovenarmen bewegingen richting de vloer van het balkon maakte. [naam 2] vermoedde dat hij iemand aan het slaan was die daar op het balkon lag. Kort daarna zag zij dat persoon 2 (de man) persoon 3 (de vrouw) overeind trok alsof hij een pop omhoog trok en haar stevig vast hield. Ze zag vervolgens dat persoon 2 en persoon 3 in een worsteling terecht kwamen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat [naam 1] hem op het balkon met vuisten heeft geslagen.
Uit de verklaringen van de verdachte en [naam 1] volgt dat [slachtoffer] [naam 1] in de woonkamer en op het balkon heeft geslagen. Dat er een handgemeen heeft plaatsgevonden op het balkon volgt ook uit de verklaring van [naam 2] . De door haar beschreven personen op het balkon kunnen naar het oordeel van de rechtbank enkel de verdachte, [naam 1] en [slachtoffer] zijn geweest. De twee anderen bewoners van de woning, [naam 3] (een man) en [naam 4] (een vrouw), bevonden zich ten tijde van deze ruzie op hun slaapkamer, zo blijkt uit de verklaringen van deze bewoners zelf, maar ook uit de verklaringen van verdachte en [naam 1] . Bovendien heeft [naam 2] de door haar op het balkon waargenomen vrouw omschreven als een tengere vrouw met lang donker haar, een omschrijving die enkel past bij [naam 1] .
Gelet op de beschrijving die [naam 2] heeft gegeven van de aanwezige personen, waarbij [naam 1] , de enige vrouw, persoon 3 was, moeten de overige twee personen (persoon 1 en 2) de verdachte en [slachtoffer] zijn geweest. De verdachte en [naam 1] hebben verklaard dat [slachtoffer] [naam 1] heeft geslagen, onder andere op het balkon, waarbij [naam 1] ten val is gekomen. Dit past bij hetgeen is waargenomen door de getuige [naam 2] , die persoon 2 slaande bewegingen ziet maken naar de vloer van het balkon. Gelet op deze verklaring, in combinatie met de verklaring van de verdachte en [naam 1] , zou dit het moment zijn geweest waarop [slachtoffer] naar de op de grond van het balkon liggende [naam 1] sloeg.
[naam 2] heeft verklaard dat persoon 1 op enig moment de woning in liep. Dit past bij de verklaring van de verdachte dat hij naar de keuken liep om een mes te pakken. Het uiteindelijke steekincident is kennelijk niet door [naam 2] waargenomen, omdat zij uiteindelijk is weggegaan om de komst van de politie af te wachten.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte de feitelijk toedracht, namelijk dat zijn vrouw door [slachtoffer] werd aangevallen, als gevolg waarvan hij zich genoodzaakt zag zijn vrouw te verdedigen, voldoende aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte een mes gepakt en heeft hij hiermee stekende bewegingen naar [slachtoffer] gemaakt.
Noodweer: juridische beoordeling
Nu de feitelijke grondslag is onderzocht, moet de rechtbank beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het beroep op noodweer is voldaan. Daarvoor is op grond van artikel 41 lid 1 Sr vereist dat het meermalen steken met een mes was geboden door de noodzakelijke verdediging van andermans lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van [slachtoffer] worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van [naam 1] (de vrouw van de verdachte), waarbij de tengere [naam 1] zich op het balkon bevond en niet weg kon en zich aldus niet aan deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kon onttrekken. De verdachte mocht onder deze omstandigheden zijn vrouw verdedigen. De rechtbank is echter van oordeel dat het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel, een mes, en de wijze waarop hij vervolgens dit mes heeft aangewend in deze situatie disproportioneel was. De verdachte heeft door het (ten minste) drie keer steken met een mes, waarvan een keer in de richting van de hals, de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte niet minder vergaande middelen ter beschikking stonden dan gebruikmaking van het mes.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Primair
Poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De volgende vraag is dan of feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
Noodweerexces: juridische beoordeling
De rechtbank heeft geoordeeld dat de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Dat is op grond van artikel 41 lid 2 Sr echter verontschuldigbaar als deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding was veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
De verdachte is derhalve strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De straf

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest. Ook heeft zij opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte heeft gehandeld, nadat hij zag dat zijn vrouw werd mishandeld. De verdachte is na zijn vrijlating niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Hij heeft een gezin en werk.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft meermalen met een mes op het slachtoffer ingestoken. Het slachtoffer liep drie steekwonden op, waarbij een van de steekwonden dodelijk letsel had kunnen veroorzaken. Ook had het slachtoffer meerdere snijwonden. Het slachtoffer wist uiteindelijk via het balkon van de buren te vluchten. Hij werd later door toevallige passanten bloedend op straat aangetroffen.
De verdachte heeft ter verdediging van zijn vrouw buitenproportioneel geweld gebruikt. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan. Met de raadsman is de rechtbank wel van oordeel dat de omstandigheden waaronder de verdachte heeft gehandeld, in de strafmaat moeten worden meegewogen. Hierdoor komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De officier van justitie heeft in haar strafeis geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte zijn vrouw mocht verdedigen, omdat zij het gestelde noodweerscenario van de verdachte - anders dan de rechtbank - überhaupt niet aannemelijk achtte.
De verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Het bewezenverklaarde feit lijkt een incident te zijn, dat mede was ingegeven door de situatie waarbij zijn vrouw fysiek werd aangevallen door het slachtoffer.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank gaat niet over tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Er hebben zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 31 mei 2022 - voor zover bekend - geen incidenten meer voorgedaan. De verdachte heeft thans werk in Slowakije. Met het oog op een eventueel in te stellen hoger beroep, ziet de rechtbank geen aanleiding thans de schorsing op te heffen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

6.Het beslag

Tijdens het onderzoek werden een mes, een heft van een mes en kleding in beslag genomen.
Het mes dient te worden bewaard ten hoeve van de rechthebbende. Niet is komen vast te staan dat het mes enig verband houdt met het strafbaar feit. Het betreft bovendien een normaal keukenmes, waarvan niet gesteld kan worden dat het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet op het algemeen belang.
Het heft van het mes dient te worden verbeurd verklaard. Het heft behoort toe aan het mes waarmee de verdachte heeft gestoken. Het betreft aldus een voorwerp met behulp van welke het feit is begaan.
De inbeslaggenomen kleding kan worden terug gegeven aan de verdachte.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- een heft (kleur: wit, omschrijving: PL2300-2021167279-G1456747);
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:
- kleding (omschrijving: PL2300-2021167279-G1456747 (door verdachte gedragen));
- gelast de bewaring van het volgende in beslag genomen voorwerp ten behoeve van de rechthebbende:
- een mes (merk: Ikea, kleur: wit, omschrijving PL2300-2021167279-G1456473).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. C.J.M. Brands en mr. K. Mestrom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
-meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of achter/bij het oor en/of in de schouder en/of in de (boven)arm, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt, en/of
-stekende bewegingen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of achter/bij het oor en/of in de schouder en/of in de (boven)arm, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken/geprikt, en/of
-stekende bewegingen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 202116>, gesloten d.d. 28 maart 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 307.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2022, p. 17.
3.Het proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] d.d. 24 oktober 2021, p. 221.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2021, p. 20.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 24 oktober 2021, p. 25.
6.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 25 oktober 2021, p. 30.
7.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 24 oktober 2021, p. 25.
8.Het geschrift, te weten een forensisch medische letselrapportage d.d. 18 november 2021, p. 48 tot en met 51, 53, 54 en 55.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 december 2021, p. 251.