ECLI:NL:RBLIM:2023:4033

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/03/317491 / KG ZA 23-169
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding bij ontbonden huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, die in het verleden in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest. De eiseres vordert dat de gedaagde de voormalige echtelijke woning verlaat en dat zij het uitsluitend gebruik van deze woning krijgt voor de duur van een half jaar. Daarnaast vordert zij dat de gedaagde bijdraagt aan de kosten van de hypotheek en dat hij partneralimentatie betaalt. De rechtbank heeft op 10 juli 2023 uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, en dat de bevoegdheid om te beslissen over het gebruik van de voormalige echtelijke woning niet bij de voorzieningenrechter ligt. Dit is in overeenstemming met artikel 3:168, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de vraag aan welke deelgenoot het genot van een gemeenschappelijk goed toekomt, door de familierechter moet worden beslist. De voorzieningenrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard om te beslissen over de vorderingen van de eiseres met betrekking tot het gebruik van de woning en de partneralimentatie.

De vordering van de eiseres om de hypotheeklasten te delen is afgewezen, omdat het geven van een verklaring voor recht in kort geding niet mogelijk is. De voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat partijen erkend hebben dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypotheeklasten, maar dat dit niet ter discussie staat. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de grenzen van de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding en de noodzaak om bepaalde zaken voor te leggen aan de familierechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/317491 / KG ZA 23-169
Vonnis in kort geding van 10 juli 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. W.G.M.M. van Montfort,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 4,
  • de op 28 juni 2023 toegezonden producties 5 en 6 van [eiseres] ,
  • de mondelinge behandeling op 29 juni 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in het verleden in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
De echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de beschikking van de rechtbank van 2 februari 2023 is op 3 april 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Aan partijen behoren, in onverdeelde eigendom, toe de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 2] en de woning aan de [adres 2] te [plaats] .
2.4.
De ouders van [gedaagde] wonen nog in de laatstgenoemde woning in [plaats] . Zij hebben een levenslang recht van vruchtgebruik op die woning (productie 2 dagvaarding).
2.5.
[eiseres] heeft omstreeks 1 februari 2023 de voormalige echtelijke woning te [woonplaats 2] verlaten en woont momenteel gehuurd via New Loreto te [woonplaats 1] . Haar huurcontract eindigt op 31 augustus 2023 (productie 6 dagvaarding).
2.6.
[gedaagde] woont in de voormalige echtelijke woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
beslist dat de man de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] te [woonplaats 2] dient te verlaten met onmiddellijke ingang en dat de vrouw alleen het uitsluitend gebruik heeft voor de duur van een half jaar,
de kosten van de hypotheek worden betaald ieder de helft,
beslist dat de aanvullende behoefte in de kosten voor levensonderhoud van de vrouw met onmiddellijke ingang worden betaald door de man ten bedrage van € 762,- per maand, althans een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren,
kosten rechtens.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
De gevolgen van de echtscheiding moeten nog geregeld worden. [eiseres] wenst toedeling van de woning in [woonplaats 2] aan haar. Zij verblijft nu noodgedwongen in het klooster in [woonplaats 1] , maar moet daar binnen enkele maanden weg. [gedaagde] heeft de mogelijkheid om bij zijn ouders in de woning in [plaats] in te trekken. Voor hem is er dus een alternatief en voor [eiseres] niet. [eiseres] heeft partneralimentatie nodig om, naast haar uitkering, in haar levensbehoeften te voorzien.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] wil dat de voormalige echtelijke woning in [woonplaats 2] wordt verkocht. Er is een achterstand in de betaling van de hypotheek ad € 1.685,30. De bank heeft [gedaagde] hier al over bericht. Hij vreest dat er een executieverkoop zal plaatsvinden. [gedaagde] probeert zorg te dragen voor de betaling van de maandelijkse hypotheeklasten en andere aan de woning verbonden lasten, maar hij loopt daarmee achter omdat hij elke maand geld tekort komt vanwege aflossing van de huwelijkse schulden. [gedaagde] wil niet bij zijn ouders gaan wonen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
Het onder 1 gevorderde
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat er sprake is van een ontbonden huwelijksgoederen-gemeenschap, zodat titel 7, afdeling 1, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. [eiseres] vordert onder sub 1 van het petitum dat de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeelt om de voormalige echtelijke woning te verlaten en bepaalt dat aan [eiseres] het uitsluitend gebruik van die woning toekomt gedurende een half jaar. De voorzieningenrechter is echter niet bevoegd om over het gevorderde uitsluitend gebruik van de voormalige echtelijke woning te beslissen. Gelet op het bepaalde in art. 3:168, lid 2, BW is het namelijk de
kantonrechterdie, op
verzoek, bevoegd is om te beslissen over de vraag aan welke deelgenoot het genot van een bepaald gemeenschappelijk goed als hier aan de orde toekomt. De voorzieningenrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren om te beslissen op het onder 1 gevorderde.
Het onder 2 gevorderde
4.3.
[eiseres] vordert onder 2 dat de kosten van de hypotheek door partijen (de deelgenoten) ieder voor de helft worden betaald. Deze vordering houdt effectief in dat de voorzieningenrechter wordt gevraagd om in kort geding een verklaring voor recht te geven en daarmee definitief iets over de rechtsverhouding tussen partijen vast te stellen. Voor het geven van een verklaring voor recht is in een uitspraak in kort geding geen plaats. Het onder 2 gevorderde zal daarom worden afgewezen.
4.4.
De voorzieningenrechter merkt ter zake van het onder 2 gevorderde ten overvloede nog het volgende op. Partijen hebben ter zitting erkend dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de hypotheeklasten. Tussen hen staat dus niet ter discussie dat zij allebei hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypothecaire schuld aan de bank.
Het onder 3 gevorderde
4.5.
[eiseres] vordert onder 3 betaling door [gedaagde] van € 762,- per maand ten behoeve van de kosten van haar levensonderhoud. Ook voor deze vordering geldt dat de voorzieningenrechter niet de juiste rechtsingang is. De vraag naar de vaststelling van de partneralimentatie dient te worden voorgelegd aan de
familierechterdoor het indienen van een
verzoekschrift(art. 1:156 BW). De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, ook ten aanzien van de vordering onder 3 niet bevoegd om daarover te beslissen en zal zich daarom ook op dit punt onbevoegd verklaren.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd om te beslissen over het onder 1 en 3 van het petitum gevorderde,
5.2.
wijst het onder 2 gevorderde af,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.type: CB