ECLI:NL:RBLIM:2023:403

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
03.255974.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak wegens belaging met niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

Op 18 januari 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van een slachtoffer. De verdachte, geboren in 1971 en woonachtig in Roermond, werd bijgestaan door mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 januari 2023, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de belaging, gebaseerd op de aangifte van het slachtoffer en getuigenverklaringen van haar ouders. De verdediging betwistte de kwalificatie van belaging en stelde dat de gedragingen van de verdachte niet aan de criteria voldeden.

De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, die zich uitten in enkele ontmoetingen en pogingen tot contact over een periode van zes weken, niet voldeden aan de wettelijke definitie van belaging zoals vastgelegd in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte dat er geen stelselmatige inbreuk was gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, ondanks dat het gedrag als ergerlijk werd ervaren. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging.

Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, voor schadevergoeding. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat er geen bewezenverklaring was van het ten laste gelegde feit. De rechtbank besloot ook de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was J.G.A.M. Spijkers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.255974.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen, advocaat, kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 januari 2023. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte [slachtoffer] heeft belaagd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde belaging door de verdachte en heeft dit gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen van haar vader en moeder. De officier van justitie acht de periode van iets meer dan een maand waarin de contacten hebben plaatsgevonden, de frequentie waarmee de verdachte contact met het slachtoffer heeft gezocht, de intensiteit van die contacten en de standvastigheid van de verdachte voldoende om te komen tot een strafbare belaging.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aard, duur en frequentie van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden niet voldoende om te kunnen spreken van een belaging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan de verdachte wordt verweten dat hij gedurende de periode van 1 september 2020 tot en met 11 oktober 2020 [slachtoffer] heeft belaagd.
Vooropgesteld moet worden dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De stelselmatigheid veronderstelt een herhaling van gedragingen, zoals iemand herhaaldelijk lastig vallen.
Indien er slechts sprake is geweest van een korte periode, worden er hogere eisen gesteld aan de indringendheid waarmee de gedragingen hebben plaatsgevonden.
Wat is er gebeurd?
Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat i) zij de verdachte, haar voormalig rijinstructeur, jaren na het behalen van haar rijbewijs in de ten laste gelegde periode van ongeveer zes weken drie keer is tegengekomen in een winkelcentrum en hij haar daarbij heeft aangesproken, ii) hij twee tot drie keer heeft geprobeerd telefonisch met haar in contact te komen en iii) drie keer bij haar aan de deur is geweest. Haar ouders bevestigen dit deels en de verdachte erkent dit ook. Aangeefster heeft ook verklaard dat zij de verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij geen contact met hem wilde, maar dat hij niet luisterde.
Op 11 oktober 2020 heeft een zogenoemd stopgesprek plaatsgevonden waarin door de politie aan de verdachte werd uitgelegd dat zijn gedrag onacceptabel was. De verdachte gaf te kennen het te begrijpen, maar een andere mening te zijn toegedaan. Vervolgens is de verdachte op 12 oktober 2020 aangehouden. De voorlopige hechtenis van de verdachte is op 23 oktober 2020 geschorst, met een contact- en locatieverbod, waarna er, zover de rechtbank kan vaststellen, tot op heden geen contact meer is geweest tussen de verdachte en aangeefster.
De rechtbank stelt voorop dat het gedrag van de verdachte buitengewoon ergerlijk is geweest voor aangeefster en dat zijn gedrag door haar, heel begrijpelijk, als bedreigend is opgevat en ervaren. Tot op de dag van vandaag heeft zij, maar hebben ook haar ouders, daarvan last. De rechtbank sluit haar ogen hiervoor dan ook niet, maar dient tevens te beoordelen of het gedrag van de verdachte voldoet aan de criteria van een strafbare belaging.
Het hiervoor geschetste feitencomplex voldoet, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan de criteria die de Hoge Raad stelt aan een strafbare belaging. Het handelen van de verdachte kan, gelet op de aard, het aanspreken van aangeefster op een openbare plaats, de relatief beperkte duur en frequentie, en de geringe intensiteit van de gedragingen, niet als belaging worden aangemerkt, omdat daarmee geen stelselmatige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Mocht de verdachte niet direct na het stopgesprek zijn aangehouden, maar zijn doorgegaan met zijn gedrag, dan zou de rechtbank wellicht tot een andere afweging zijn gekomen. Daarmee stelt de rechtbank dus niet dat het gedrag niet uitermate ergerlijk is geweest; het levert alleen in juridische zin geen belaging op.
Dit betekent dat het ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

4.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

4.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding gevorderd ter hoogte van € 1.508,02.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schade af te wijzen, nu niet blijkt dat deze kosten het rechtstreeks gevolg zijn van het ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd deze post geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de materiële schade niet voldoende is onderbouwd waarom de benadeelde partij de ritten tussen haar woning en haar school niet zelf zou kunnen maken: de verdachte heeft haar immers niet gestalkt. Tevens stelt de verdediging dat op basis van de stukken niet is vast te stellen of de hypnose-behandelingen verricht zijn in het kader van de klachten die de benadeelde partij heeft opgelopen als gevolg van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard voor dit gedeelte van de vordering.
Voor wat betreft de immateriële schade ontbreekt volgens de verdediging het causale verband en dient de benadeelde partij ook voor dat gedeelte in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op de (geschorste) voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E.M. Hendriks, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en
mr. H.M.J. Quaedvlieg, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2020 tot en met 11 oktober 2020 in de gemeente Roermond, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
-veelvuldig, in elk geval meermalen, telefonisch contact op te nemen althans te zoeken met die [slachtoffer] en/of
-veelvuldig, in elk geval meermalen, persoonlijk contact te zoeken met die [slachtoffer] , zowel in een winkelcentrum als bij de woning van die [slachtoffer]
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.