ECLI:NL:RBLIM:2023:3934

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
C/03/303192 / HA ZA 22-138
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenamen strijden over de toebedeling van tuinen bij beneden- en bovenwoningen na overlijden moeder

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers, [eiser] en [gedaagde], over de toebedeling van tuinen die behoren bij beneden- en bovenwoningen die door hun moeder zijn gelegateerd. De moeder is op [overlijdendatum] 2011 overleden en had op 24 januari 2008 een testament opgemaakt waarin zij haar onroerende goederen aan haar zoons heeft gelegateerd. De broers zijn in een conflict verwikkeld over de vraag of de tuinen bij de benedenwoningen horen of dat deze gemeenschappelijk zijn voor zowel de boven- als benedenwoningen. De rechtbank heeft op 26 april 2023 geoordeeld dat de tuinen feitelijk bij de benedenwoningen horen, op basis van de feitelijke situatie en het gebruik van de tuinen door de bewoners van de benedenwoningen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] toegewezen en de vorderingen van [gedaagde] afgewezen. Tevens zijn de proceskosten gecompenseerd, waarbij elk van de partijen zijn eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/303192 / HA ZA 22-138
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats X] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.M.P.A. Wolters te Venlo ,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats Y] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.W. Kobossen te Nijmegen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 6 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met 9 producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie met de producties 7 tot en met 18;
- de producties 10 tot en met 14 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling op 6 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn
gemaakt;
- de pleitnotities van [eiser] ;
- de pleitnotities van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers en enige erfgenamen van hun moeder die is overleden op
[overlijdendatum] 2011. Moeder heeft op 24 januari 2008 een testament op laten maken. Hierin heeft zij haar onroerende goederen gelegateerd aan haar zoons. Een deel van deze registergoederen is nog niet overgedragen aan de legatarissen. Het gaat om de volgende (delen van) registergoederen:
de aan [gedaagde] gelegateerde bovenwoningen aan:
  • [adres 1] te [woonplaats X] ;
  • [adres 2] te [woonplaats X] ;
  • [adres 3] te [woonplaats X]
de aan [eiser] gelegateerde benedenwoningen aan:
  • [adres 4] te [woonplaats X] ;
  • [adres 5] te [woonplaats X] ;
  • [adres 6] .
2.2.
Betreffende registergoederen zijn nog niet kadastraal gesplitst omdat de broers in een strijd verwikkeld zijn over de vraag of de tuinen onderdeel uitmaken van het legaat van [eiser] , dus van de benedenwoningen (volgens [eiser] ) of geen onderdeel uitmaken van de legaten en bij helfte dienen te worden gekoppeld aan de boven- respectievelijk benedenwoningen (volgens [gedaagde] ).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht dat:
1. van het kadastrale perceel [kadastrale gegevens adres 4] te tuin met toebehoren tot het adres [adres 4] [woonplaats X] behoort en daarmee tot het legaat van eiser;
2. van het kadastrale perceel [kadastrale gegevens adres 5] te tuin met toebehoren tot het adres [adres 5] [woonplaats X] behoort en daarmee tot het legaat van eiser;
3. van het kadastrale perceel [kadastrale gegevens adres 6] te tuin met toebehoren tot het adres [adres 6] [woonplaats X] behoort en daarmee tot het legaat van eiser;
4. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Volgens [eiser] horen de tuinen bij de benedenwoningen. Dat is volgens hem logisch en vanzelfsprekend, maar volgt ook uit de feitelijke situatie waaruit blijkt dat de tuinen enkel door de bewoners van de benedenwoningen worden gebruikt. Moeder heeft al haar onroerend goed gelegateerd en voor haar was het duidelijk dat tuinen bij de benedenwoningen behoorden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure althans met compensatie van de kosten. Volgens hem gaat het om gemeenschappelijke tuinen van de boven- en benedenwoningen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt om aan hem rekening en verantwoording af te leggen wat betreft zijn beheer over de woningen sinds het overlijden van moeder en hem voorts – ingeval partijen belendende woningen houden – veroordeelt om medewerking te verlenen aan het opvragen van offertes en vervolgens aan het verstrekken van opdrachten om het achterstallig onderhoud uit te voeren.
3.6.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente als [gedaagde] de kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis heeft voldaan. [eiser] stelt dat een grondslag voor de vordering om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer ontbreekt. Niet hij beheerde de nalatenschap maar de executeur/gevolmachtigde [executeur] . Vanaf het overlijden van [executeur] en zelfs al enige tijd daarvoor beheert [gedaagde] de bovenwoningen zelf. De vordering om medewerking te verlenen aan het opvragen van offertes en vervolgens aan het verstrekken van opdrachten om het achterstallig onderhoud uit te voeren, acht hij veel te algemeen en te ongeclausuleerd om toegewezen te kunnen worden.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Art. 4:46 BW geeft een bijzondere regeling voor de uitleg van uiterste wilsbeschikkingen. Volgens lid 1 van dit artikel moet worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. In lid 2 wordt tot uitdrukking gebracht dat daden of verklaringen van de erflater die niet in de uiterste wil zijn opgenomen, alleen dán in de uitleg kunnen worden betrokken als zonder die uitleg het testament ‘geen duidelijke zin’ heeft.
4.2.
De regel van art. 4:46 lid 1 BW komt erop neer dat bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking de context in aanmerking wordt genomen, geheel conform wat ook in andere gevallen geldt, in het bijzonder bij toepassing van de Haviltex-norm. De inperking die vervolgens lid 2 maakt, houdt klaarblijkelijk verband met de vormvoorschriften zoals die bij het maken van een uiterste wil gelden (art. 4:94 e.v. BW).
4.3.
De vormvoorschriften zoals die bij het maken van een uiterste wil gelden, hebben dus niet tot gevolg dat een bedoeling van de erflater die niet uit de tekst van de uiterste wil blijkt, steeds buiten beschouwing blijft. De achtergrond hiervan is klaarblijkelijk dat tot de strekking van het testamentair erfrecht behoort dat de persoonlijke keuzes van de erflater zoveel mogelijk worden gerespecteerd (uit: monografieën privaatrecht, Uitleg van rechtshandelingen in nationaal en internationaal perspectief, Prof. Mr. H.N. Schelhaas en Mr. W.L. Valk.)
4.4.
Welke verhoudingen wilde moeder met haar testament regelen?
Vaststaat dat zij al haar onroerend goed, dus inclusief de tuinen, bij legaat aan haar twee zoons wilde toebedelen. Uit de verdere legatering van het onroerend goed kan worden afgeleid dat bij moeder niet heeft vooropgestaan dat elk van de zoons zoveel mogelijk gelijk bedeeld zou worden. Moeder heeft in haar testament de tuinen van de woningen die in het geding zijn niet specifiek benoemd. De rechtbank acht het niet zondermeer duidelijk dat moeder ervan uitging dat de tuinen bij de benedenwoningen hoorden.
[eiser] heeft weliswaar, als productie 6 een brief van notaris mr. R.J.H. Martens aan DAS rechtsbijstand van 21 november 2017 in het geding gebracht waarin deze verklaart:
de splitsing(rechtbank: van de woningen in deze procedure aan de orde)
vindt plaats conform de feitelijke situatieen
Dat was ook uitdrukkelijk haar(rechtbank: moeder)
bedoeling bij het opmaken van dit testament.Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat notaris Martens het testament van moeder niet heeft opgemaakt en haar hierover ook niet persoonlijk heeft gehoord. [eiser] heeft ook niet heeft gesteld en dat is ook niet gebleken hoe mr. Martens aan de wetenschap over de bedoeling van moeder komt. Daarom acht de rechtbank deze verklaring onvoldoende om als ondersteuning van het standpunt van [eiser] dat moeder heeft bedoeld dat de tuinen bij de benedenwoningen horen, te kunnen dienen.
4.5.
Omdat een duidelijke wilsverklaring van moeder ontbreekt, zal de rechtbank de feitelijke situatie ten tijde van de datum van het testament beoordelen. Deze feitelijke situatie acht de rechtbank bepalend voor de vraag tot welk deel van de woning de betreffende tuinen horen. Aangenomen mag bijvoorbeeld worden dat als een tuin bij leven van moeder deel uitmaakte van de benedenwoning, moeder bij legatering van de benedenwoning ervan uitging dat dit inclusief de tuin was.
het pand aan de [straatnaam adres 1 + 4]
4.6.
De tuin van deze woning hoort feitelijk bij de benedenwoning omdat deze alleen vanuit de keuken van de benedenwoning te bereiken is. [gedaagde] heeft dat niet betwist.
Daarmee staat voldoende vast dat de tuin van deze woning bij de benedenwoning hoort.
het pand aan de [straatnaam adres 2 + 5]
4.7.
Uit de door [eiser] als producties 16,17 en 18 overgelegde verklaringen van huurders van de benedenwoning, waaronder de huurders die daar ten tijde van het opmaken van het testament woonden, blijkt dat de woning alleen toegankelijk was voor de bewoners van de benedenwoning. Er was weliswaar een deur die via een gang met daaraan de kelder van de benedenwoning toegang gaf tot de tuin, maar alleen de bewoners van de benedenwoning beschikten over een sleutel van die deur. Voorts blijkt uit de door [eiser] als productie 9 overgelegde huurovereenkomst uit 2010 dat moeder ook in die tijd al de benedenwoning met tuin verhuurde. [eiser] heeft hiermee voldoende gesteld en onderbouwd dat de tuin alleen via de benedenwoning vrij en direct toegankelijk was.
4.8.
[gedaagde] heeft die stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit de door hem als productie 7 overgelegde verklaring van huurder van de bovenwoning [X] blijkt niet dat deze gerechtigd was de tuin te gebruiken.
4.9.
Conclusie is dat voldoende vaststaat dat de tuin van deze woning bij de benedenwoning hoort.
het pand aan de [straatnaam adres 3 + 6]
4.10.
[eiser] heeft gesteld dat de tuin alleen via de keuken en de woonkamer van de benedenwoning bereikbaar is. Uit de door hem als producties 2, 3, en 5 overgelegde verklaringen van huurders van de benedenwoning, waaronder de huurster die daar ten tijde van het opmaken van het testament woonde, blijkt dat de woning alleen toegankelijk was voor de bewoners van de benedenwoning. Weliswaar stond er tot 2017 een trap in de achtertuin die liep van het kleine balkon van de bovenwoning naar de tuin van de benedenwoning maar uit de door [eiser] als producties 4, 12 en 13 overlegde huurcontracten, tussen de executeur of moeder en huurders van de benedenwoning, blijkt dat deze trap van de vorige huurder kon worden overgenomen en bij het verlaten van het gehuurde door de zittende huurders diende te worden verwijderd (artikel 10 vierde lid van de huurovereenkomsten). Daaruit blijkt voldoende dat geen sprake was van een vaste trap die door de verhuurder was aangebracht om gebruik te kunnen maken van de tuin. Bovendien wordt de trap “brandtrap” genoemd wat tot uitdrukking brengt dat deze alleen in noodgevallen mag worden gebruikt. [eiser] heeft met bovenstaande dus voldoende gesteld en onderbouwd dat de tuin alleen via de keuken en de woonkamer van de benedenwoning vrij en direct toegankelijk was.
4.11.
[gedaagde] heeft de stelling van [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist.
Uit de door hem als productie 5 overgelegde verklaring van huurder [Y] , huurster van de bovenwoning in 2015-2017, blijkt niet dat zij gerechtigd was tot het gebruik van de tuin. Integendeel, zij verklaart dat de bewoonster van de benedenwoning het gebruik van de tuin verbood. Uit de door hem als productie 6 overgelegde verklaring van de huurster van de bovenwoning van 2011 tot 2015 blijkt daarbij niet meer dan dat de eigenaar ( [eiser] ), die op dat moment de benedenwoning als kantoorpand gebruikte, aan haar toestemming gaf tot het plaatsen van een scooter en tot het gebruik van de tuin buiten kantooruren. Die mededelingen vormen juist een indicatie dat de tuin bij de benedenwoning hoorde.
4.12.
Conclusie is dat voldoende vaststaat dat de tuin van deze woning bij de benedenwoning hoort.
Slotsom
4.13.
Slotsom is dat alle tuinen feitelijk bij de benedenwoningen horen en dus onder het aan [eiser] toegekende legaat vallen. De rechtbank wijst zijn vordering daarom toe.
4.14.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
in reconventie
Rekening en verantwoording door [eiser] ?
4.15.
Moeder heeft in artikel F van haar testament, [executeur] als executeur benoemd met als taken de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen. In lid 3 van artikel F staat dat de executeur gedurende zijn beheer bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen vertegenwoordigt.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat [executeur] jaarlijks rekening en verantwoording aflegde aan de broers door onder meer een jaarlijkse liquiditeitsstaat aan beiden toe te zenden. [executeur] is echter in [maand] 2022 overleden. De broers dienen vanaf dan aan elkaar rekening en verantwoording af te leggen over het door hen gevoerde beheer van de nalatenschap. Gelet op de geringe tijd die is verstreken tussen [maand] 2022 en de vordering van [gedaagde] op 15 juni 2022, acht de rechtbank een veroordeling van [eiser] daartoe nog niet aan de orde. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Meewerken aan uitvoering achterstallig onderhoud
4.16.
De rechtbank acht deze vordering te onbepaald om haar te kunnen toewijzen. Voorts ligt voor de hand dat partijen overgaan tot splitsing van de onroerende zaken, waarna zij per onroerende zaak als vereniging van eigenaren kunnen beslissen welk onderhoud noodzakelijk is en hoe dat betaald wordt.
4.17.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat:
1. van het kadastrale perceel [kadastrale gegevens adres 4] te tuin met toebehoren tot het adres [adres 4] [woonplaats X] behoort en daarmee tot het legaat van eiser;
2. van het kadastrale perceel [kadastrale gegevens adres 5] te tuin met toebehoren tot het adres [adres 5] [woonplaats X] behoort en daarmee tot het legaat van eiser;
3. van het kadastrale perceel [kadastrale gegevens adres 6] te tuin met toebehoren tot het adres [adres 6] [woonplaats X] behoort en daarmee tot het legaat van eiser;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
TN