ECLI:NL:RBLIM:2023:3926

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
03.005781.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 4 juli 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1973, die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting. De brandstichting vond plaats op 7 januari 2022 in een woning aan de [Adres 1] te Sittard, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de aanwezige personen te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht, door een ruit van de voordeur te breken en een brandversnellende vloeistof naar binnen te spuiten. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en forensisch bewijs in overweging genomen, en kwam tot de conclusie dat de verdachte betrokken was bij de brandstichting. De verdachte werd bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, terwijl de benadeelde partijen, waaronder [Slachtoffer 3], [Slachtoffer 1], [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 4], schadevergoeding eisten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een alcohol- en drugsverbod. Tevens is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partijen, met een totaalbedrag van € 5.455,80, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03.005781.22, 20.000508.18 (tul) en 20.001437.19 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juli 2023
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren te [Geboortedatum] 1973 ,
wonende [Woonadres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 juni 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De slachtoffers [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] , [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 4] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partijen zijn ter terechtzitting verschenen. Als gemachtigde is advocaat mr. K. Valkeneers ter terechtzitting aanwezig. Zij neemt ten aanzien van de benadeelde partijen [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] waar voor mr. P.G.J.M. Boonen, die niet in de gelegenheid is ter terechtzitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
op 7 januari 2022 samen met een ander of anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [Adres 1] te Sittard (gemeente Sittard-Geleen), waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen duchten te was.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van brandstichting, waarbij naast gevaar voor goederen ook levensgevaar te duchten was. Dat er sprake is geweest van brandstichting met voornoemd gevaar volgt uit de aangiftes van [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 1] , het proces-verbaal relaas brandstichting en de foto’s in het dossier. Voor het bewijs dat de verdachte medepleger van die brandstichting is geweest, baseert de officier van justitie zich op de verklaringen die de getuigen [Getuige 1] en [Getuige 2] hebben afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris. De verdachte heeft zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Pas in een zeer laat stadium, namelijk vandaag ter terechtzitting, heeft hij verklaard dat hij ter plaatste was om, samen met een jonge jongen die hij niet bij naam noemt, fietsen te stelen. Met de brandstichting zegt hij niets van doen te hebben. Dat alternatieve scenario voor zijn aanwezigheid is niet aannemelijk. De verdachte heeft zijn verklaring onvoldoende handen en voeten gegeven, terwijl de omstandigheden die uit het dossier voortvloeien daar wel aanleiding toe geven.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat
de verdachtede brand heeft gesticht, nu het bewijs daarvoor enkel is gebaseerd op de verklaringen van de getuigen [Getuige 1] en [Getuige 2] , afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. De beide getuigen, waarvan [Getuige 2] bovendien nachtblind is, hebben de eigenlijke brandstichting niet waargenomen. Zij hebben alleen een knal gehoord; daarna hebben ze zich omgedraaid, vuur gezien op de voordeur van de woning aan de [Adres 1] te Sittard en twee jonge jongens vanaf die deur weg zien rennen. De verdachte wordt weliswaar heel dicht in de buurt van de brand aangetroffen en naar de grond gewerkt door [Getuige 1] , maar het is nog maar de vraag of de verdachte één van die twee jonge jongens is die weg renden.
Er zijn volgens de raadsman bovendien contra-indicaties dat de verdachte één van de twee brandstichters is geweest. Een motief is op geen enkele wijze vast te stellen en er is geen forensisch bewijs dat de verdachte linkt aan de brand. Zo zijn de glassporen in de kleding van verdachte onderzocht en is uitgesloten dat deze afkomstig zijn van de gebroken ruiten. Op de handen van de verdachte zijn geen vluchtige vloeistoffen aangetroffen en op zijn kleding zijn geen aanwijzingen gevonden van kenmerken van hitte-inwerking. Niets kan de verdachte bij de voordeur van de woning aan de [Adres 1] plaatsen.
De raadsman acht het relevant dat beide getuigen niet continue zicht hebben gehad op de twee personen die weg renden vanaf de voordeur van de [Adres 1] , de brandgang in. De getuige [Getuige 1] is beide jongens kort uit het oog verloren. Het is mogelijk dat de jongens de brandgang in en door zijn gerend en dat zij al weg waren op het moment dat [Getuige 1] , toen hij de hoek om kwam, de verdachte aantreft. Dat de verdachte zich tot de terechtzitting heeft beroepen op zijn zwijgrecht is onhandig maar dat was het advies van zijn eerdere raadslieden. Ter terechtzitting heeft de verdachte, als verklaring voor zijn aanwezigheid toen en daar, verklaard dat hij bezig was met het stelen van fietsen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
De aangever [Slachtoffer 3] heeft bij zijn aangifte [2] , zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Vrijdag 6 januari 2022 was ik in onze woning aan de [Adres 1] te Sittard. In de woning was ik samen met mijn vrouw [Naam 1] , mijn twee kleinkinderen [Naam 2] en [Naam 8] [Slachtoffer 4] , een vriend [Slachtoffer 1] en zijn dochter. Wij zaten in de woonkamer met zicht op de straatzijde. Ergens tussen 20.45 en 21.00 uur hoorde ik een klap in de gang. Gelijk zag ik daar een vlam vandaan komen. Ik nam in de keuken een emmer water en probeerde deze leeg te gooien over het vuur. Aan de voordeur zag ik een persoon staan. De vlammen waren al heel hoog, dus ik zag deze persoon heel wazig vanwege het vuur. Terwijl ik doorging met blussen in de gang zag ik de persoon een tweede voorwerp, noem het maar een bom, naar binnen gooien. Deze kwam tegen mij aan. Toen dit kapot sprong sloegen de vlammen gelijk om zich heen. Het lukte [Slachtoffer 1] en mij om het vuur te doven. Hierna zijn wij in de kamer gaan zitten totdat de brandweer ons uit de woning kwam halen. De hal, trappengang en het plafond zijn enorm beschadigd. Alsmede de spullen, zoals kleding, die in de gang hingen. Afgelopen nacht hebben wij doorgebracht in een hotel, omdat ons huis tijdelijk onbewoonbaar was.
De getuige [Getuige 2] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard bij de politie [3] :
Ik was op vrijdag 7 januari 2022 rond 20:55 uur aan het wandelen met mijn hond en mijn vriend [Getuige 1] . Na ongeveer 2 minuten kwamen wij aan bij de [Adres 1] in Sittard. Wij liepen over de [Adres 1] in de richting van het grasveld. We liepen over de [Adres 1] over de stoep direct langs de woning van een man die ik ken als [Slachtoffer 3] . Ik kon de woonkamer naar binnen kijken en zag dat er kinderen voor het raam stonden. Wij liepen door en kwamen aan bij het grasveldje. Tussen dit grasveldje en de woning van [Slachtoffer 3] ligt een woning, een paadje, een hoekhuis en een straat in de dwarszijde. Dat zijn dus maar enkele meters. Het was dan ook maar een paar seconden nadat wij langs de woning van [Slachtoffer 3] liepen, dat ik glasgerinkel hoorde. Ik schrok en draaide mij om naar de kant waar ik het glasgerinkel gehoord had, richting de woningen waar ik net langs gelopen was. Ik zag een hoop vuur, overal vuur, zo uit het niets. Ik zag dat het vuur afkomstig was beneden uit de woning van [Slachtoffer 3] . Wij wilden teruglopen naar de woning van [Slachtoffer 3] , maar ineens zag ik in het licht van de straatlantaarn dat er twee jongens bij het vuur wegrenden en onze kant uitrenden. Ik zag dat die twee jongens het paadje in renden dat naast het buurhuis van [Slachtoffer 3] gelegen is. Ik zag dat [Getuige 1] vervolgens achter de jongens aan rende het paadje in. Ik hoorde [Getuige 1] ineens roepen: ' [Getuige 2] , help’. Aan het uiteinde van het paadje zag ik personen. Pas toen ik dichterbij kwam zag ik dat ze met zijn drieën in gevecht waren. Ik zag toen ik daar aan kwam ook dat degene die bij [Getuige 1] op de grond lag, geen jongen was, maar al een oudere man, een flinkere vent. Ik denk dat de tweede man schrok van mijn hond. Dit was de man die recht stond. Ik zag dat hij wegrende.
De getuige [Getuige 1] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard bij de politie [4] ,:
Op 7 januari 2022 om 21.00 uur ben ik gaan wandelen met mijn vriendin en hond. Ik passeerde een woning waarvan ik de gezichten ken. Daar waren twee mannen, vier kinderen en nog andere volwassenen. Tussen de huizen zijn van die gangetjes, ik zag de silhouetten van twee personen passeren en die gingen in de richting van die straat. Wij liepen tot het einde van de straat. Mijn vriendin en ik hoorden een harde knal. Wij draaiden ons om en we zagen vuur op de deur. Dat was de woning waar die personen met die kleine kinderen in de woning waren. Ik zag twee personen daar bij de deur van daar wegrennen. Ik ben achter die personen aangerend, tenminste één persoon kon ik volgen. Dat waren die personen die uit de gangetjes kwamen en bij die deur vandaan renden. Toen ik achter die persoon rende kreeg ik er eentje te pakken door mijn voet over zijn voet of been te doen en die persoon viel ook. Ik ben op hem gaan zitten, hij pakte een voorwerp van metaal te voorschijn en die wilde mij steken. Toen kwam die andere en hij begon mij van achteren te slaan. Mijn vriendin kwam ter plaatse. Die ene die mij van achteren aan het slaan was, schrok van de hond en is gevlucht.
Verbalisant [Naam 4] relateert in het proces-verbaal van bevindingen [5] , zakelijk weergegeven, het volgende:
Op 7 januari 2022 omstreeks 21.10 uur kwam ik samen met collega's [Naam 5] en [Naam 6] , ter plaatse. Ik hoorde dat er geroepen werd dat er een persoon in de steeg lag. De ingang van de steeg lag naast de woning gelegen aan de [Adres 2] . Ik rende samen met de collega's de steeg in en zag dat er een man op de grond lag. Dit bleek later [Verdachte] , geboren op 20 april 1973 te Sittard , te zijn.
Verbalisant [Naam 7] relateert in het proces-verbaal relaas brandstichting [6] , zakelijk weergegeven, het volgende:
Op 7 januari 2022, omstreeks 21.00 uur, vond vermoedelijk een brandstichting plaats in de woning op het adres [Adres 1] te Sittard. In de nacht van vrijdag 7 en zaterdag 8 januari 2022 uur werd op dat adres een forensisch onderzoek ingesteld. Tijdens het onderzoek bleek de bovenste voordeurruit verbroken te zijn. Het glasbreuklijnenpatroon en de grootte van het gat in de verbroken voordeurruit past het meest bij mechanisch geweld van buitenaf, waarbij mogelijk met een onbekend gebleven hard voorwerp de ruit is ingeslagen. In de woning bevond zich, rechtsachter de voordeur, vermoedelijk één brandhaard. Door de brand ontstond schade aan goederen. Tijdens het sporenonderzoek werd op de vloermat een benzineachtige lucht geroken. Het verbrande deel van de vloermat achter de voordeur werd als monster veiliggesteld voor eventueel nader forensisch onderzoek op mogelijke aanwezigheid van vluchtige stoffen (AAOX5087NL).
Uitslag onderzoek vluchtige stoffen
Op 4 februari 2022 rapporteerde het NFI dat in het monster 'vloermat achter voordeur'
[AAOX5087NL] de volgende vluchtige stoffen zijn aangetoond:
- Een deel van de vluchtige stoffen is afkomstig van motorbenzine.
- Een deel van de vluchtige stoffen dat op relatief lager concentratieniveau is aangetoond is afkomstig van een aardoliedestillaat; de aangetoonde combinatie van deze stoffen wijst op een product van subklasse kerosine en/of gasolie.
Interpretaties van forensische onderzoeken
Gelet op de wijze waarop de voordeurruit vermoedelijk is gebroken, de aangetoonde vluchtige stoffen op de vloermat, de aanwezigheid van een brandhaard achter de voordeur, de waarnemingen van de getuigen en de verklaring van de hoofdbewoner [Slachtoffer 3] is hier zeer waarschijnlijk sprake van brandstichting. Hierbij werd een vluchtige (brand-versnellende) stof, motorbenzine, door de brievenbus/voordeurruit van de voordeur in de woning gespoten/gegoten/gegooid en ontstond brand door inbrenging van vuur. Ten gevolge van deze brandstichting was gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen ontstaan.
Overwegingen en conclusies rechtbank
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er op 7 januari 2022 omstreeks 21.00 uur brand is gesticht in de woning aan de [Adres 1] in Sittard, met gemeengevaar voor de inboedel van de betreffende woning en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich daarin bevindende – ook zeer jonge - personen. Uit het forensisch onderzoek volgt niet dat de brand, indien deze niet tijdig was geblust, zich had kunnen uitbreiden en verspreiden naar de aangrenzende woningen.
Gelet op de getuigenverklaringen acht de rechtbank voorts wettig en overtuigend bewezen dat deze brand is gesticht door de mannen die zich ten tijde van de knal – en het begin van het vuur – bevonden bij de voordeur van de [Adres 1] te Sittard.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte één van deze twee mannen is geweest. De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat zich in het dossier geen forensisch bewijs bevindt dat de verdachte ‘linkt’ aan de brandstichting. De rechtbank beantwoordt die vraag desalniettemin bevestigend en baseert dit op de verklaringen van de getuigen [Getuige 1] en [Getuige 2] . Daarbij overweegt de rechtbank dat de getuige [Getuige 2] weliswaar zelf heeft verklaard nachtblind te zijn, waardoor zij in het donker niet zo goed kan zien en dat haar verklaring daardoor mogelijk enigszins op punten gemankeerd is. Maar de rechtbank stelt vast dat haar verklaring op de relevante punten overeenkomt met de verklaring van [Getuige 1] .
Uit die verklaringen volgt dat de getuigen twee mannen/jongens vanaf de woning aan de [Adres 1] hebben zien wegrennen op het moment van de knal. [Getuige 1] heeft daarover het meest specifiek verklaard: hij hoorde een knal, zag vanaf de voordeur twee personen wegrennen in de richting van de brandgang en zette onmiddellijk de achtervolging in, de brandgang in. De rechtbank acht het aannemelijk dat de vluchtende personen even uit het zicht van de getuige [Getuige 1] zijn geweest, zoals door de raadsman is aangevoerd. Anders dan de raadsman stelt, acht de rechtbank echter niet aannemelijk dat er hierdoor een “gat” in de bewijsconstructie zit. Allereerst staat vast dat de afstand tussen [Getuige 1] en de ingang van de brandgang relatief klein was, zodat het niet lang kan hebben geduurd vooraleer [Getuige 1] de brandgang bereikte. Voorts volgt uit de verklaring van [Getuige 1] dat hij niet meer dan twee personen heeft waargenomen, zowel bij de deur van de woning aan de [Adres 1] als in de brandgang. Het aantreffen van de verdachte in die brandgang, vrijwel onmiddellijk na de brandstichting door twee personen die die brandgang zijn ingevlucht, is dan ook in beginsel redengevend voor de conclusie dat de verdachte een van die personen is geweest. De verdachte heeft geen verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring afgelegd. Zijn verklaring, inhoudende dat hij daar in de buurt was om fietsen te stelen, heeft hij geen handen en voeten gegeven, in tegendeel: hij heeft de naam van de persoon met wie hij ter plaatse was om fietsen te stelen niet willen noemen. Daar komt nog bij dat in het door hem geschetste scenario twee andere personen de brand moeten hebben gesticht en hem in die steeg moeten zijn gepasseerd, voordat hij door [Getuige 1] ten val werd gebracht. Over de aanwezigheid van nog twee andere mannen heeft hij evenwel niets verklaard. Wel heeft hij verklaard dat hij niet heeft gerend, hetgeen in strijd is met de verklaring van [Getuige 1] , inhoudende dat hij achter twee rennende personen aanrende en een van hen (de rechtbank: verdachte) ten val bracht.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, aldus van oordeel dat de verdachte één van de twee personen is geweest die vanaf de voordeur van de woning aan de [Adres 1] zijn weggerend en betrokken zijn geweest bij de brandstichting. Hoewel zijn precieze rol niet uit het dossier blijkt, is de rechtbank van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Uit de verklaring van [Getuige 1] volgt immers dat hij onmiddellijk voor de brand in de brandgang de silhouetten van twee personen zag die in de richting van de [Adres 1] gingen en dat die personen onverwijld na de brand de brandgang in renden. Daaruit blijkt dat de twee personen gezamenlijk naar de woning zijn gegaan, dat daar door beiden of een van hen brand is gesticht en dat beiden vervolgens zijn weggerend. Bij gebreke van een verklaring van de verdachte over een andere rolverdeling tussen hem en de medeverdachte, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van medeplegen.
Kortom, de rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan brandstichting in de woning aan de [Adres 1] , waarbij gemeen gevaar voor goederen in die woning en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen die zich in die woning bevonden, te duchten was.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 7 januari 2022 te Sittard, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [Adres 1] door een ruit van de voordeur van die woning te verbreken en vervolgens een brandversnellende vloeistof door de verbroken ruit naar binnen te spuiten en/of te gieten en/of door een brandversnellende vloeistof door de brievenbus van de woning te spuiten en/of te gieten en vervolgens door open vuur in aanraking te brengen met die brandversnellende vloeistof, ten gevolge waarvan de voordeur en de inboedel van die woning gedeeltelijk zijn verbrand, en gemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de woning bevindende personen, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van voorarrest. Aan deze proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering voorgesteld te worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het geval van een bewezenverklaring bepleit om een groter deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft samen met een ander brand gesticht in de woning van de slachtoffers [Slachtoffer 4] , waar op dat moment diverse personen - volwassenen én kinderen - aanwezig waren. De verdachte moet deze personen ook gezien hebben, aangezien [Getuige 2] en [Getuige 1] , die zeer kort voor de brandstichting langs de woning liepen, de kinderen voor het raam hebben zien staan.
Brandstichting behoort tot één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict zeer gevaarzettende en in potentie onbeheersbare situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan. In deze zaak was sprake van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen. Dat de schade beperkt is gebleven, is niet aan de verdachte. De verdachte heeft zich om de gevolgen van zijn handelen niet bekommerd.
Uit de slachtofferverklaringen van [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] en de toelichting op de verzoeken van de vier benadeelde partijen volgt bovendien hoe groot de impact van het handelen van de verdachte is geweest en nog steeds is op de slachtoffers. Op psychisch vlak heeft dit handelen veel impact gehad op hen gehad.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de brandstichting indirect ook grote gevolgen voor de verdachte zelf heeft gehad. Hij is onmiddellijk na de brandstichting ernstig toegetakeld door (voor de rechtbank) onbekend gebleven mensen, waarbij hij ernstig letsel heeft opgelopen.
De rechtbank heeft in strafverzwarende mate rekening gehouden met het forse strafblad van de verdachte met daarop diverse veroordelingen tot langdurige gevangenisstraffen. Bovendien is sprake van recidive en liep de verdachte nog in de proeftijd in de zaak met parketnummer 20.000508.18 (hierna onder 7. aan de orde). Dit alles heeft de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een ernstig strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport betreffende verdachte van GGZ Reclassering Limburg van 5 juni 2023, opgemaakt door [Reclasseringswerker] , alsmede op de toelichting op dat rapport die door de reclasseringswerker ter terechtzitting is gegeven. Hieruit blijkt dat de laatste jaren vooral het problematische alcoholgebruik van de verdachte op de voorgrond staat en dat delicten vrijwel altijd onder invloed van middelen plaatsvinden. De reclassering ziet een ernstig cognitief beperkte man met antisociale aspecten. De verdachte is nauwelijks leerbaar en heeft een beperkt probleembesef en -oplossend vermogen. Daarnaast is de verdachte binnen een crimineel sociaal netwerk makkelijk (negatief) te beïnvloeden. Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog ingeschat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een drugs- en alcoholverbod.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank enkel een langdurige gevangenisstraf passend, en wel voor de duur van drie jaren. Mede gelet op de bevindingen in het reclasseringsrapport zal de rechtbank een deel daarvan, groot één jaar, in voorwaardelijke zin opleggen; een groter voorwaardelijk deel verhoudt zich niet tot de ernst van het feit. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank zal voorts een locatieverbod als bijzondere voorwaarde opnemen. Dat betekent dat de verdachte zich zal moeten melden bij de reclassering, ambulante behandeling zal moeten ondergaan, zich zal moeten houden aan een alcohol- en drugsverbod en zijn medewerking moet verlenen aan controle op deze verboden, en zich niet zal bevinden in de [Adres 1] te Sittard, gemeente Sittard - Geleen, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 20.000508.18 heeft betrekking op een onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 februari 2019, waarbij aan de verdachte een gevangenisstraf van vier jaren waarvan een jaar voorwaardelijk is opgelegd, met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaar.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 20.001437.19 heeft betrekking op een onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 oktober 2020, waarbij aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 28 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 14 dagen hechtenis, is opgelegd.
Kopieën van de beide vorderingen zijn aan dit vonnis gehecht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beide vorderingen dienen te worden toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, kort gezegd: de brandstichting.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 20.000508.18 het volgende aangevoerd. Indien de rechtbank de eis van de officier van justitie volgt en aan de verdachte een gevangenisstraf van drie jaren waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren oplegt, is een tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel – een gevangenisstraf van één jaar – disproportioneel. De raadsman verzoekt dan om slechts een deel van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, dan wel om niet tot tenuitvoerlegging over te gaan. Het reclasserings-toezicht is thans bezig en het zou zonde zijn als dat toezicht nu weg zou vallen.
De raadsman heeft geen opmerkingen naar voren gebracht ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 20.001437.19.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De beide vorderingen zijn tijdig ingediend en voldoen aan de wettelijke eisen. De rechtbank is bevoegd tot behandeling van de vorderingen. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 20.000508.18
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte, door hetgeen nu bewezen en strafbaar is verklaard, zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Het is de rechtbank niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden die aan tenuitvoerlegging in de weg staan. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen en de tenuitvoerlegging bevelen van de aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één jaar. Dat een volledige tenuitvoerlegging disproportioneel zou zijn, ziet de rechtbank niet.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 20.001437.19
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte, door hetgeen nu bewezen en strafbaar is verklaard, zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Dat betekent dat de vordering in beginsel dient te worden toegewezen. De rechtbank is echter van oordeel dat toewijzing van de vordering niet opportuun is, gelet op de omstandigheid dat aan de verdachte een gevangenisstraf van langere duur zal worden opgelegd en ook de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf één jaar zal behelzen. Gelet daarop zal de rechtbank deze vordering afwijzen.

8.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
Het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Slachtoffer 3]
De benadeelde partij [Slachtoffer 3] heeft een verzoek ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het ten laste gelegde feit. Hij heeft een schadevergoeding verzocht van € 8.524,80, bestaande uit € 524,80 (medicatie € 34,72 en reiskosten € 421,08 en camera € 69,00) aan materiële en € 8.000,00 aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot onverkorte toewijzing van de verzochte schade, met oplegging van de verzochte wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verzochte € 69,00 voor de camera moet worden afgewezen. Niet alleen betreft dit geen schade die een rechtstreeks gevolg is van de brandstichting, maar bovendien is het verzoek op dit punt onvoldoende onderbouwd.
De immateriële schadevergoeding moet beperkt blijven tot een bedrag van € 3.500,00. Uit de stukken volgt niet dat de behandeling noodzakelijk was voor een psychiatrisch ziektebeeld dat is ontstaan naar aanleiding van de brandstichting. Dat de benadeelde partij worstelt met de verschrikkelijk vervelende gevolgen en emoties die wellicht een gevolg zijn van de brandstichting, kan wel zo zijn, maar het gaat een stap te ver om dat aan te merken als een schade van € 8.000,00.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de verzochte materiële schade (bestaande uit reiskosten van € 421,08 en medicatie van € 34,72), nu deze niet is betwist en voorts ook voldoende is onderbouwd, voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank zal de materiële schade dan ook toewijzen tot een bedrag van € 455,80. De rechtbank zal de gevorderde schade voor de camera afwijzen, nu onvoldoende vast staat dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door de verdachte gepleegde strafbare feit.
Immateriële schade
Ten aanzien van de verzochte immateriële schade neemt de rechtbank naar aanleiding van de toelichting van de benadeelde partij [Slachtoffer 4] op zijn verzoek aan dat de brand in zijn woning hem psychische schade heeft berokkend. Sinds de brandstichting heeft hij onder meer last van slapeloosheid en angstgevoelens. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een situatie waarin de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen worden aangenomen. De rechtbank is aldus van oordeel dat aannemelijk is dat er immateriële schade is geleden die zich leent voor aansprakelijkheid van de verdachte en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het door de verdachte gepleegde strafbaar feit. Het verzoek leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het bedrag van € 5.000,- en de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf 7 januari 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank zal de hiervoor genoemde schade aldus vaststellen op een bedrag van
€ 5.455,80. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 7 januari 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag te betalen van € 5.455,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 7 januari 2022 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 62 dagen, te betalen ten behoeve van [Slachtoffer 4] , zoals hierna in het dictum genoemd.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal over het verzoek van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
8.2
De verzoeken tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 4]
De benadeelde partijen [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 4] hebben ieder een verzoek ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het ten laste gelegde feit. Zij hebben ieder een schadevergoeding verzocht van € 3.500,00 aan immateriële schade. Tevens hebben zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle drie benadeelde partijen gerekwireerd tot toewijzing van de verzochte schade, met oplegging van de verzochte wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich met betrekking tot deze verzoeken van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft naar voren gebracht dat de verzoeken goed zijn onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij heeft geconstateerd dat het schriftelijke verzoek tot schadevergoeding van de minderjarige benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet is ondertekend door haar wettelijke vertegenwoordiger ( [Slachtoffer 1] ). De rechtbank zal het verzoek als door de wettelijk vertegenwoordiger ingediend beschouwen, nu de benadeelde partij en haar vader ter terechtzitting te kennen hebben gegeven dat dit de bedoeling was.
Ten aanzien van de verzochte immateriële schade neemt de rechtbank naar aanleiding van de toelichtingen van de benadeelde partijen [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 4] op hun verzoeken aan dat de brand in de woning hun psychische schade heeft berokkend. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een situatie waarin de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden kunnen worden aangenomen. De rechtbank is aldus van oordeel dat aannemelijk is dat er immateriële schade is geleden die zich leent voor aansprakelijkheid van de verdachte en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het door de verdachte gepleegde strafbaar feit. De verzoeken van [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 4] zullen - als niet weersproken - telkens tot het verzochte bedrag van € 3.500,00 worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf 7 januari 2022 tot de dag der algehele voldoening. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Schadevergoedingsmaatregelen
De rechtbank zal tevens telkens aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag te betalen van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 7 januari 2022 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 45 dagen, te betalen ten behoeve van [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 4] , zoals hierna in het dictum genoemd.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal over de verzoeken van de benadeelde partijen, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partijen zijn gemaakt, thans begroot op nihil.

9.Het beslag

De rechtbank zal de in beslag genomen openhaardpook (G1475598) verbeurd verklaren, nu het bewezenverklaarde feit met behulp daarvan is begaan.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen mondkap (G1475600) en muts (G1475667) aan de verdachte, nu geen strafvorderlijk belang als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering zich daartegen nog verzet.
De in beslag genomen aansteker (G1475664) en uitgeknipte stukjes tapijt (G1475673) komen niet voor onttrekking aan het verkeer in aanmerking, nu niet wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan deze maatregel. Omdat deze voorwerpen niet onder een bepaalde persoon zijn inbeslaggenomen en onbekend is aan wie deze voorwerpen toebehoren, zal de rechtbank gelasten dat deze voorwerpen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van drie (3) jaren, waarvan één (1) jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie (3) jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van drie jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
dat hij zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij SVG Reclassering Mondriaan en zich voorts blijft melden op afspraken bij SVG Reclassering Mondriaan, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen en richtlijnen van de reclassering;
dat hij geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
dat hij geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
at hij zich laat behandelen, indien geïndiceerd en haalbaar, door een ambulante (forensische) zorgaanbieder, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek van de veroordeelde kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld van de veroordeelde kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, moet de veroordeelde zich,
na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek van de veroordeelde kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
dat hij zich niet mag bevinden in de [Adres 1] te Sittard (Gemeente Sittard – Geleen), zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk vindt;
  • geeft aan SVG Reclassering Mondriaan de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beslissing op de vorderingen tot tenuitvoerlegging
  • wijst de vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 20.000508.18 toe en gelast de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 februari 2019 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één jaar;
  • wijst de vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 20.001437.19 af.
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij
[Slachtoffer 3]en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 5.455,80, bestaande uit materiële schade ad € 455,80 en immateriële schade ad
€ 5.000,00, het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 7 januari 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer 3] , van € 5.455,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te berekenen over de periode van 7 januari 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst toe de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer 1] van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te berekenen over de periode van 7 januari 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 45 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst toe de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer 2] van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te berekenen over de periode van 7 januari 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 45 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst toe de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer 4] van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te berekenen over de periode van 7 januari 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 45 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
  • verklaart verbeurd de in beslag genomen open haard pook (G1475598);
  • gelast de teruggave van de inbeslaggenomen mondkap (G1475600) en muts (G1475667) aan de verdachte;
  • gelast de bewaring van de in beslag genomen aansteker (G1475664) en de uitgeknipte stukjes tapijt (G1475673) ten behoeve van de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. H.M.J. Quaedvlieg en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2023.
Buiten staat
Mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. J.M.E. Kessels zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 januari 2022 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [Adres 1] door een ruit van de voordeur van genoemde woning te verbreken en vervolgens een brandversnellende vloeistof door de verbroken ruit naar binnen te spuiten en/of te gieten en/of door een brandversnellende vloeistof door de brievenbus van genoemde woning te spuiten en/of te gieten en vervolgens door open vuur in aanraking te brengen met die brandversnellende vloeistof, in elk geval brandbare stof, ten gevolge waarvan de voordeur en/of inboedel van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning en/of belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemde woning en of belendende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer [Nummer] , gesloten op 16 juni 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 244, alsmede het aanvullend proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer [Nummer] , gesloten d.d. 2 november 2022, doorgenummerd van pagina 245 tot en met pagina 275.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 3] d.d. 8 januari 2022, p. 57 en 58.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 2] d.d. 8 januari 2022, p. 42 en 43.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 1] d.d. 8 januari 2022, p. 49 en 50.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2022, opgemaakt door verbalisant [Naam 4], p. 26.
6.Het proces-verbaal relaas brandstichting d.d. 13 april 2022, opgemaakt door verbalisant [Naam 7] , p. 72 – 75 en p. 77, en het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 februari 2022, p. 118 - 121.