Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Beschikking afwijzing verzoek instelling mentorschap
[verzoekster] ,
[betrokkene] ,
procedure
- de verzoekster,
- de heer [naam 1] ,
- de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] namens de zorginstelling waar de betrokkene verblijft.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot instelling van mentorschap voor een betrokkene, geboren in 1960. De verzoekster, die de belangen van de betrokkene al jarenlang behartigt, heeft het verzoek ingediend op aanraden van de zorginstelling waar de betrokkene verblijft. De zorginstelling heeft aangegeven dat de wettelijke vertegenwoordiging van de betrokkene voldoende is geborgd op basis van artikel 7:465 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat betrekking heeft op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De kantonrechter heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het verzoekschrift, verklaringen van mentoren en aantekeningen van gesprekken met de verzoekster en de betrokkene.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 januari 2023 is de betrokkene niet gehoord, omdat hij niet in staat was om zijn mening kenbaar te maken. De kantonrechter heeft de behandeling van het verzoek aangehouden in afwachting van een nadere onderbouwing. Op 1 mei 2023 is de bestuurder van de zorginstelling gehoord, die bevestigde dat de wettelijke vertegenwoordiging van de betrokkene voldoende is en dat het verzoek om mentorschap kan worden afgewezen.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het instellen van een mentorschap geen toegevoegde waarde heeft boven de minder ver strekkende maatregel van artikel 7:465 BW. Er is geen bewijs dat het nakomen van de verplichtingen uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst niet verenigbaar zou zijn met de zorg van een goed hulpverlener. Daarom heeft de kantonrechter het verzoek tot instelling van mentorschap afgewezen.