Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Beschikking afwijzing verzoek instelling mentorschap
[verzoekster] ,
[betrokkene] ,
procedure
- de verzoekster,
- de heer [naam 1] ,
- de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] namens de zorginstelling waar de betrokkene verblijft.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot instelling van mentorschap voor een betrokkene, geboren in 1957. De verzoekster, die de belangen van de betrokkene behartigt, heeft het verzoek ingediend op aanraden van de zorginstelling waar de betrokkene verblijft. De kantonrechter heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het verzoekschrift, verklaringen van mentoren en een gedragsdeskundige, en heeft op 4 januari 2023 een mondelinge behandeling gehouden. De betrokkene is niet gehoord, omdat zij niet in staat is om haar mening kenbaar te maken.
Tijdens de zitting heeft de verzoekster verklaard dat zij al jarenlang de gezondheidsrechtelijke belangen van de betrokkene behartigt en dat zij bereid is om dit te blijven doen. De zorginstelling heeft echter in een brief verklaard dat de wettelijke vertegenwoordiging van de betrokkene op basis van artikel 7:465 BW voldoende is geborgd, en dat het verzoek tot mentorschap daarom kan worden afgewezen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het instellen van een mentorschap geen toegevoegde waarde heeft boven de minder verstrekkende maatregel van artikel 7:465 BW, en dat er geen bewijs is dat het nakomen van de verplichtingen uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst niet verenigbaar zou zijn met de zorg van een goed hulpverlener.
Daarom heeft de kantonrechter het verzoek tot instelling van mentorschap afgewezen. Deze beschikking is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, L.W.H. Rademacher. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraakdatum.