ECLI:NL:RBLIM:2023:3901

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
03.039942.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging, mishandeling en drugsmisdrijven met tbs-maatregel

Op 30 juni 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling en drugsmisdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd. De zaak omvatte verschillende incidenten, waaronder de bedreiging van twee slachtoffers met een vuurwapen en het mishandelen van een van hen. De verdachte had ook een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj en andere drugs in zijn bezit, en bestuurde een voertuig onder invloed van verdovende middelen terwijl zijn rijbewijs geschorst was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor de aangetroffen drugs en dat hij de bedreigingen en mishandelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder ADHD en een verstandelijke beperking, en heeft geoordeeld dat deze factoren zijn strafbaarheid in verminderde mate beïnvloeden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor de geleden immateriële en materiële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.039942.22
Tegenspraak, na aanhouding verschenen
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 30 juni 2023
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren te [Geboortedatum] 1996 ,
gedetineerd in [Adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Y. Quint, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken met parketnummers 03.039942.22, 03.006056.22 en 03.271575.21 zijn ter terechtzitting van 26 oktober 2022 inhoudelijk behandeld tot en met de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De zaken met parketnummers 03.006056.22 en 03.271575.21 zijn gevoegd bij de zaak met parketnummer 03.039942.22. Op 16 juni 2023 is het onderzoek ter terechtzitting hervat. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [Slachtoffer 1] in de zaak met parketnummer 03.039942.22 en het slachtoffer [Slachtoffer 2] in de zaak met parketnummer 03.271579.21 hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. [Slachtoffer 1] was op de zitting van 26 oktober 2022 aanwezig. De benadeelde partijen zijn niet op de zitting van 16 juni 2023 verschenen. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking in de zaak met parketnummer 03.039942.22 komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: opzettelijk 154,73 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad;
Feit 2: [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 3] heeft bedreigd met een vuurwapen en daarbij gezegd: “dat heb vandaag gekocht dat ik een van jullie twee wil afknallen” en/of
“jij gaat dood pik, ik ga een prijs op jouw hoofd zetten” en/of “ik maak je dood”;
Feit 3: [Slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem meermalen tegen diens hoofd te slaan;
Feit 4: een pistool, zijnde een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 5: opzettelijk 0,56 gram amfetamine en/of ongeveer 10 tabletten (4,9 gram) MDMA aanwezig heeft gehad;
Feit 6: als bestuurder is opgetreden van een personenauto terwijl hij onder invloed van verdovende middelen verkeerde;
Feit 7: een personenauto heeft bestuurd terwijl de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst.
De verdenking in de zaak met parketnummer 03.006056.22 komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
een gasdrukpistool, zijnde een wapen van categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
De verdenking in de zaak met parketnummer 03.271575.21 komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: samen met een ander of anderen twee scooters, postpakketten, elektriciteitsmeters en/of materialen heeft geheeld;
Feit 2: samen met een ander of anderen diverse gereedschappen die aan [Slachtoffer 4] . toebehoren heeft gestolen dan wel geheeld;
Feit 3: samen met een ander of anderen cilinders en gasflessen die aan [Slachtoffer 4] . toebehoren heeft gestolen dan wel geheeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
03.039942.22
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten onder 1 tot en met 7. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 nog het volgende aangevoerd. [Slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte een klein pistool (een lady gun) op hen richtte. Verdachte uitte bedreigingen die [Slachtoffer 3] met haar telefoon had opgenomen. De verbalisanten hebben de opnames met de bedreigingen gehoord. Gelet op de gebruikte specifieke bewoordingen in combinatie met de aangiftes en getuigenverklaring stelt de officier van justitie vast dat de verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen heeft gehad en getoond en dat hij de woorden in de tenlastelegging richting hen heeft gebruikt. Het scenario van de verdachte dat hij een boormachine in de hand had wordt niet gevolgd. Er is sprake van een bedreiging. De verdachte geeft ook aan dat hij bedreigende bewoordingen heeft geuit en dat hij zich kan voorstellen dat [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 1] zich bedreigd voelden.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3 de nuance aangebracht dat de verdachte [Slachtoffer 1] eenmaal heeft geslagen en niet meermalen.
03.006056.22
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. De officier van justitie heeft hiertoe nog het volgende aangevoerd. Het staat vast dat het wapen in een keukenla in de woning van verdachte is aangetroffen. De verdachte was ook in de woning aanwezig. De verdachte had derhalve ook de macht over het wapen. De verdachte was zich ook bewust van de aanwezigheid van het wapen. Het uitgangspunt is immers nog altijd dat men in principe van de bewoner mag verwachten dat deze bekend is met hetgeen zich in zijn woning bevindt. Dit kan onder omstandigheden anders zijn. Van die omstandigheden is niet gebleken. Voor zover de verdachte heeft verklaard dat meerdere personen toegang hadden tot zijn woning, is hij in gebreke gebleven deze verklaring (nader) te concretiseren.
03.271575.21
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten onder 1 tot en met 3. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 nog het volgende aangevoerd. De verdachte heeft samen met [Medeverdachte] de goederen die zijn aangetroffen in de schuur geheeld, met uitzondering van de postpakketten. De verdachte dient van dit gedeelte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken. De verdachte heeft verklaard dat hij heeft aangevoeld dat er iets niet klopte met de scooter waarop hij samen met [Medeverdachte] reed en aankwam bij de schuur. Gelet op het tijdstip, de locatie achteraf, het feit dat het de schuur van iemand anders betrof, het feit dat hij de eigenaar niet kent, het feit dat de schuur wordt afgesloten van binnenuit op het moment dat de politie komt, het feit dat alle goederen in de schuur van diefstal afkomstig zijn, het feit dat er kappen van een scooter op de grond liggen die van diefstal afkomstig zijn, het feit dat er gestolen postpakketten
liggen en gelet op de gestolen scooter waarop verdachte en [Medeverdachte] aan kwamen rijden, geldt dat verdachte wist dat de goederen in de schuur van diefstal afkomstig waren. Dit geldt voor verdachte te meer omdat hij de spullen daarheen heeft gebracht.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 2 en 3 overwogen dat er aangiftes in het dossier aanwezig zijn. Verder heeft de verdachte de feiten bekend op de zitting van 26 oktober 2022 en op basis van de camerabeelden hebben verbalisanten andere personen herkend die samen met de verdachte naar de plaats delict zijn gegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
03.039942.22
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 3 tot en met 7 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen in zijn hand had. [Slachtoffer 1] heeft zijn verklaring bij de politie ter zake bijgesteld ten overstaan van de rechter-commissaris. [Slachtoffer 3] heeft weliswaar verklaard dat zij een vuurwapen zag, maar ook dat zij onder invloed was en daardoor dingen anders kan hebben ervaren. De verdachte heeft het bezit van een vuurwapen ontkend en ten tijde van zijn aanhouding is geen vuurwapen aangetroffen in zijn woning. Voor wat betreft de geuite bewoordingen merkt de verdediging (onder verwijzing naar een aantal arresten) op dat zij geuit zijn tijdens een onbeheerste woede-uitbarsting. In die context bezien kan er geen redelijke vrees bij [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 3] zijn ontstaan.
03.006056.22
De verdediging stelt zich op het standpunt dat vrijspraak dient te volgen voor dit feit. De verdachte ontkent de wetenschap met betrekking tot de aanwezigheid van het wapen. De verdachte is in beginsel verantwoordelijk voor datgene wat er in zijn woning ligt, echter dat is niet zonder meer voldoende voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen. De verdachte heeft bovendien verklaard over diverse personen die bij hem in de woning kwamen. Het tegendeel blijkt niet uit het dossier.
03.271575.21
De verdediging heeft ten aanzien van feit 3 geen verweer gevoerd. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging zich op het standpunt dat met betrekking tot de scooter met het Duits [Kenteken 1] de rechtbank tot een bewezenverklaring van schuldheling kan komen. Met betrekking tot de overige goederen dient vrijspraak te volgen. De enkele aanwezigheid van de verdachte in een schuur waar kennelijk diverse van diefstal afkomstige goederen lagen opgeslagen, maakt niet dat kan worden vastgesteld dat de verdachte ten
tijde van het verkrijgen van de goederen wist of kon vermoeden dat die goederen van diefstal afkomstig waren. De verdachte heeft immers ook verklaard dat het voor hem de eerste keer was dat hij in de schuur aanwezig was. Die verklaring wordt volgens de verdediging niet weersproken door de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1] / [2]
03.039942.22
Feit 1
Op 14 februari 2022 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de verdachte aan de [Adres 2] te Roermond. [3] In het televisiekastje in de woonkamer zijn twee doorzichtige zakjes met daarin bruine blokken aangetroffen. Op de salontafel lag een klein bruin blokje. [4] De bruine blokken zijn in beslag genomen [5] en onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat het hasjiesj betrof met een totaal nettogewicht van 154,73 gram. [6] De verdachte heeft ter terechtzitting van 26 oktober 2022 verklaard dat hij geen weet had van de drugs in zijn woning, maar dat hij wel verantwoordelijk is voor hetgeen in zijn woning is aangetroffen.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat verdachte verantwoordelijk is voor hetgeen in zijn woning gebeurt en voor hetgeen zich in die woning bevindt, tenzij er feiten en omstandigheden aan te wijzen zijn die dit anders zouden moeten maken. Die feiten en omstandigheden zijn niet aangevoerd noch anderszins is daarvan gebleken.
De verdachte woonde in de woning aan de [Adres 2] te Roermond, toen daar op 14 februari 2022 hasjiesj werd aangetroffen. De hasjiesj bevond zich in de machtssfeer van de verdachte op verschillende zichtbare (op de salontafel) dan wel makkelijk toegankelijke plekken (het televisiekastje in de woonkamer) in de woning. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat er hasjiesj in zijn woning aanwezig was.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk de hasjiesj aanwezig heeft gehad.
Feiten 2 en 3
Aangever [Slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 14 februari 2022 samen met [Slachtoffer 3] (de ex-vriendin van verdachte) spullen ging ophalen op het [Adres 2] te Roermond, waar [Slachtoffer 3] heeft gewoond samen met verdachte. Als [Slachtoffer 1] binnenkomt wordt verdachte agressief. [Slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat de verdachte iets in zijn handen had en dat hij dat op hem richtte. [7] Hij hoorde verdachte hierbij roepen: "Ik maak je dood pas maar op, wacht maar." [Slachtoffer 1] is vervolgens naar buiten gegaan, hij hoorde de verdachte vanuit de woning roepen dat hij met zijn laatste geld dit wapen had gekocht speciaal om hem om te leggen. Door deze woorden voelde [Slachtoffer 1] zich bedreigd. (..) De verdachte is naar buiten gekomen en begon [Slachtoffer 1] met zijn rechtervuist met kracht tegen diens hoofd te slaan. De verdachte sloeg meerdere keren tegen het hoofd. [Slachtoffer 1] voelde direct pijn. [Slachtoffer 1] heeft ten slotte verklaard dat hij bulten achter op zijn hoofd heeft en een bult op zijn rechterjukbeen. [8]
Aangeefster [Slachtoffer 3] heeft bij de politie [9] verklaard dat de verdachte een pistool trok, hetgeen zij ten overstaan van de rechter-commissaris heeft bevestigd. [10] Zij zag dat dit een klein pistooltje was. Zij heeft de verdachte in het verleden dat wapen een 'Lady gun' horen noemen. (...) Zij hoorde dat de verdachte zei dat hij haar en [Slachtoffer 1] dood wilde maken. (...) [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 3] verlieten de woning van verdachte. Na een tijdje ging [Slachtoffer 3] samen met [Slachtoffer 1] weer terug naar de woning van verdachte. (...) [Slachtoffer 3] voelde dat de gemoederen opliepen. (…) Zij zag dat verdachte zijn hand balde tot een vuist en [Slachtoffer 1] een aantal klappen op het hoofd gaf. Zij zag dat het hoofd van [Slachtoffer 1] hierdoor tegen de muur aankwam. [Slachtoffer 3] heeft met haar telefoon de bedreigingen opgenomen.
Verbalisant [Naam 2] heeft de geluidsfragmenten die door [Slachtoffer 3] zijn ter beschikking gesteld uitgeluisterd. Op de geluidsopname is te horen dat de verdachte onder andere zegt:
V: Dat heb ik vandaag gekocht dat ik een van jullie twee af wil afknallen.
V: Je weet niet waar je fucking aan bent begonnen pik. De situatie dat je mij tussen mij en haar in komt staan pik, je gaat dood pik. (...) Jij gaat dood pik.
V: Ik ga geld op jouw hoofd zetten pik. [11]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 26 oktober 2022 verklaard dat hij [Slachtoffer 1] heeft geslagen en dat het zou kunnen dat hij gezegd heeft wat op de geluidsopname staat. [12]
Bewijsoverweging en conclusies ten aanzien van feit 2
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met een vuurwapen [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 1] heeft bedreigd met de dood en daarbij bedreigende woorden heeft geuit.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen af dat [Slachtoffer 3] heeft gezien dat de verdachte een vuurwapen (‘lady gun, lady killer’) in de hand had en dit aan haar en [Slachtoffer 1] toonde. [Slachtoffer 3] bevestigde haar gedetailleerde verklaring bij de politie ten overstaan van de rechter-commissaris. [Slachtoffer 1] heeft gezien dat de verdachte iets in de hand had en naar hem richtte. Dit in combinatie met de geuite bedreigingen: “Dat heb ik vandaag gekocht dat ik een van jullie twee af wil afknallen” en “Je weet niet waar je fucking aan bent begonnen pik. De situatie dat je mij tussen mij en haar in komt staan pik, je gaat dood pik.” (...) Jij gaat dood pik”, maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de verdachte aan [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 1] een vuurwapen heeft getoond. Tevens komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte bedreigende bewoordingen heeft geuit jegens [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 1] , hetgeen blijkt uit de verklaringen van aangevers, de verklaring van de verdachte en de uitgeluisterde geluidsfragmenten. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de door de verdachte geuite bewoordingen en verrichte handelingen in de gegeven omstandigheden naar objectieve maatstaven bij [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 1] de redelijke vrees konden doen ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Daarnaast merkt de rechtbank nog op dat de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie geenszins vergelijkbaar is met de onderhavige zaak.
Conclusie ten aanzien van feit 3
De rechtbank komt gelet op de bewijsmiddelen tot de conclusie dat [Slachtoffer 1] door de verdachte meermalen tegen het hoofd is geslagen. De rechtbank leidt dat af uit de aangifte van [Slachtoffer 1] die naar het oordeel van de rechtbank gedetailleerd en betrouwbaar is waarbij de rechtbank ten overvloede nog overweegt dat weliswaar een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit dient te voldoen aan het wettelijk bewijsminimum, maar dat voor een onderdeel van het tenlastegelegde (in dit geval meermalen) de aangifte van [Slachtoffer 1] dragend kan zijn.
Feit 4
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het ten laste gelegde ter terechtzitting van 26 oktober 2022 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2022, doorgenummerde dossierpagina 2;
- kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 maart 2022, doorgenummerde dossierpagina’s 39 en 40;
- een proces-verbaal relaterende een onderzoek aan het wapen d.d. 17 maart 2022, doorgenummerde dossierpagina’s 30 tot en met 32;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2022.
Feit 5
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het ten laste gelegde ter terechtzitting van 26 oktober 2022 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2022, doorgenummerde dossierpagina’s 1 en 2;
- kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 maart 2022, doorgenummerde dossierpagina’s 24 en 25;
- het proces-verbaal verdovende middelen d.d. 4 april 2022, niet doorgenummerd;
- NFI rapporten d.d. 4 april 2022, niet doorgenummerd;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2022.
Feit 6
Op 1 maart 2022 zagen verbalisanten een personenauto, merk Volkswagen Bora, over de [Adres 3] te Roermond rijden. [13] De verbalisanten gaven de bestuurder een stopteken. De bestuurder bleek de verdachte te zijn. De verdachte kon geen rijbewijs overleggen omdat dit vanwege eerder drugsgebruik in het verkeer was ingevorderd. Vanaf 22 oktober 2021 was de geldigheid van het rijbewijs geschorst. [14] De verdachte reageerde sloom en laat op vragen van de verbalisanten. [15] Verdachte heeft -na een vordering tot uitlevering daartoe- drugs aan de verbalisanten overhandigd. De verdachte werd daarop aangehouden. Op het politiebureau vond een speekseltest plaats. Deze gaf een positieve indicatie voor drugsgebruik, namelijk cannabis en amfetamine. Met toestemming van verdachte werd vervolgens bloed afgenomen. Het bloed is door een toxicoloog van Eurofins onderzocht. Uit de resultaten van dat onderzoek is gebleken dat de verdachte amfetamine en cannabis in zijn bloed had. [16] De verdachte heeft verklaard dat hij iets gepakt had omdat hij zo moe was en niet in slaap wilde vallen tijdens het rijden. [17]
Bewijsoverweging
De rechtbank moet beoordelen (a) of de verdachte zijn auto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed was van verdovende middelen, (b) of die invloed zodanig was dat de verdachte niet tot het behoorlijk besturen van die auto in staat moest worden geacht en (c) of de verdachte wist of moest weten dat het gebruik van verdovende middelen de rijvaardigheid kon verminderen.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen af (a) dat de verdachte tijdens het besturen van de personenauto onder invloed was van amfetamine en cannabis. Ook leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af (b) dat de invloed van de verdovende middelen zodanig was, dat de verdachte niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. De verbalisanten hebben immers gezien dat de verdachte sloom reageerde en late reacties gaf op vragen. Bovendien had de verdachte verklaard dat hij ‘iets’ gepakt had omdat hij zo moe was en niet in slaap wilde vallen tijdens het rijden. Tot slot stelt de rechtbank vast (c) dat de verdachte wist dat het gebruik van verdovende middelen de rijvaardigheid kon verminderen. Dat de verdachte daarvan wetenschap had leidt de rechtbank enkel al af uit de verklaring van de verdachte dat zijn rijbewijs eerder was ingevorderd vanwege het rijden onder invloed van drugs. De verdachte was op de hoogte van de effecten van verdovende middelen. Tot die effecten van verdovende middelengebruik behoort een verminderd reactievermogen en (daarmee) een verminderde rijvaardigheid.
De rechtbank komt gelet op de bewijsmiddelen en al hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat het ten laste gelegde is bewezen, op de wijze als hierna weergegeven onder 3.4.
Feit 7
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het ten laste gelegde ter terechtzitting van 26 oktober 2022 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2022, doorgenummerde dossierpagina 1;
- een geschrift, zijnde een aangetekende brief van het CBR aan verdachte inhoudende de mededeling schorsing van de geldigheid van het rijbewijs d.d. 22 maart 2021;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2022.
03.006056.22 [18]
Op 25 november 2021 vond in de woning van de verdachte aan de [Adres 2] te Roermond een doorzoeking plaats. [19] Tijdens deze doorzoeking werd in de keukenlade een gasdrukpistool aangetroffen [20] en in beslag genomen. [21] Het gasdrukpistool is onderzocht en de verbalisant heeft geconcludeerd dat dit gasdrukpistool een wapen is in de zin van artikel 2 lid 1, Categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie. [22] De verdachte heeft ter terechtzitting van 26 oktober 2022 verklaard dat hij niets afwist van een vuurwapen en ook niet of het van iemand anders is.
Bewijsoverweging
Voor een bewezenverklaring van ‘voorhanden hebben’ van voorwerpen is vereist dat de dader niet alleen wetenschap heeft van, maar ook de beschikkingsmacht heeft over de voorwerpen, in die zin dat deze voorwerpen zich in zijn of haar machtssfeer bevinden.
Het is vaste jurisprudentie dat de bewoner van een woning geacht mag worden weet te hebben van (en dus opzet te hebben op) al hetgeen zich in de woning bevindt, tenzij er feiten en omstandigheden aan te wijzen zijn die dit anders zouden moeten maken. Die feiten en omstandigheden zijn hier niet aangevoerd en ook voor het overige niet aannemelijk geworden.
De verdachte woonde in de woning aan de [Adres 2] te Roermond, toen daar op 25 november 2021 een gasdrukpistool in de keukenlade werd aangetroffen; een vrij toegankelijke plek waar normaliter dagelijks dan wel wekelijks gebruik van wordt gemaakt. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van dit voorwerp in de woning.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte het gasdrukpistool bewust voorhanden heeft gehad.
03.271575.21 [23]
Feit 1
Op 13 juni 2021, omstreeks 04.07 uur, werd bij de politie eenheid Limburg een melding gemaakt dat meldster [Naam 3] benaderd was door 2 personen, de verdachten [Verdachte] en [Medeverdachte] , met de vraag of meldster naar scooters wilde kijken bij een verlaten boerderij in [Locatie 1] . De meldster kende beide verdachten en gaf aan dat er in de boerderijschuur ook nog andere gestolen spullen zouden staan. [24]
Meerdere voertuigen van de politie pakten post rondom de verlaten boerderijschuur aan de [Locatie 1] . Nadat door verbalisanten gezien was dat de verdachten op een grijze motorscooter langs kwamen rijden en daarna de boerderijschuur ingingen, zijn de postende verbalisanten naar de boerderijschuur gereden. De deuren van de schuur waren vanaf de binnenzijde afgesloten. Beide verdachten werden in de boerderijschuur aangetroffen. [25]
In de boerderijschuur werd door de verbalisanten een grijze motorscooter, voorzien van het Duitse [Kenteken 1] , aangetroffen. [26] Dit was dezelfde motorscooter als waar de verdachten zojuist op reden. Ook werd er een andere scooter aangetroffen waar het [Kenteken 2] op hoort. [27] Beide scooters bleken gestolen te zijn. [28] / [29] Er werden ook diverse andere goederen in de boerderijschuur aangetroffen. Het ging hierbij onder andere om dozen met daarin Enexis-onderdelen, waaronder Sagemcom XS210 slimme elektriciteitsmeters en materialen om elektriciteits- en gasmeters te kunnen vervangen. [30] Deze goederen bleken ook gestolen te zijn. [31]
Naast de schuur zagen verbalisanten verder twee containers staan met daarin een hoop verpakkingen en dozen. Dit betroffen allemaal pakketjes van DHL. Alle pakketjes waren geopend en alleen de verpakkingen lagen er nog. De meeste pakketjes waren van eind mei 2021. [32] Na onderzoek in de politiesystemen bleek dat DHL recent aangifte had gedaan van diefstal van de pakketjes. [33]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 26 oktober 2022 verklaard dat het klopt dat hij het idee had dat er iets niet klopte met de scooter ( [Kenteken 1] ) en dat het zo zou kunnen zijn dat de scooter van diefstal afkomstig was. De verdachte heeft verder verklaard dat hij de scooter ‘bedekt’ wilde neerzetten in de schuur. Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat het klopt dat hij eerder in de schuur is geweest en aldaar gestolen goederen heeft opgeslagen. Hij wist dat de schuur door meerdere mensen werd gebruikt. [34]
De rechtbank komt gelet op de verklaring van de verdachte in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen tot de conclusie dat de verdachte de tenlastegelegde goederen opzettelijk heeft geheeld. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ‘medeplegen’ daar de rechtbank niet kan vaststellen dat de [Medeverdachte] de scooter ( [Kenteken 1] ) en/of de andere aangetroffen gestolen goederen opzettelijk heeft geheeld.
Feit 2 primair
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het ten laste gelegde ter terechtzitting van 26 oktober 2022 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte namens het bedrijf [Slachtoffer 4] . d.d. 26 mei 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 115-116;
- het proces-verbaal van bevindingen beschrijving camerabeelden d.d. 22 juni 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 119-120;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2022.
Feit 3 primair
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het ten laste gelegde ter terechtzitting van 26 oktober 2022 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte namens het bedrijf [Slachtoffer 4] . d.d. 3 juni 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 112-113;
- het proces-verbaal van bevindingen beschrijving camerabeelden d.d. 22 juni 2021, doorgenummerde dossierpagina 120;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2022.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer
03.039942.22bewezen dat de verdachte
Feit 1:
op 14 februari 2022 in de gemeente Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 154,73 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2:
op 14 februari 2022 in de gemeente Roermond, [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vuurwapen, te tonen aan die [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 3] en daarbij te zeggen:
- " dat heb ik vandaag gekocht dat ik een van jullie twee wil afknallen" en
- " jij gaat dood pik, ik ga een prijs op jouw hoofd zetten" en
- " ik maak je dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 3:
op 14 februari 2022 in de gemeente Roermond, [Slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 1] meermalen tegen diens hoofd te slaan;
Feit 4:
op 1 maart 2022 in de gemeente Roermond een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Rhöner, type SM model 15, kaliber 8 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Feit 5:
op 1 maart 2022 in de gemeente Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,56 gram van een materiaal bevattende amfetamine en ongeveer 10 tabletten (4,9 gram) van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) (XTC), zijnde amfetamine en MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 6:
op 1 maart 2022 in de gemeente Roermond als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine en THC/Cannabis, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
Feit 7:
op 1 maart 2022 in de gemeente Roermond, terwijl hij wist dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, de [Adres 3] en de [Adres 4] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer
03.006056.22bewezen dat de verdachte
op 25 november 2021 in de gemeente Roermond een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukpistool heeft voorhanden gehad.
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer
03.271575.21bewezen dat de verdachte
Feit 1:
op 13 juni 2021 te [Locatie 1] , gemeente Leudal,
- een scooter ( [Kenteken 1] ) en
- diverse postpakketten en
- twee Sagemcom XS210 elektriciteitsmeters en materialen om elektriciteits- en
gasmeters te kunnen vervangen en
- een scooter ( [Kenteken 2] )
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 2 primair:
in de periode van 20 mei 2021 tot en met 21 mei 2021 te [Locatie 2] , gemeente Leudal, tezamen en in vereniging met een ander diverse gereedschappen, die aan [Slachtoffer 4] . toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3 primair:
in de periode van 25 mei 2021 tot en met 26 mei 2021 te [Locatie 2] , gemeente Leudal, tezamen en in vereniging met anderen, drie cilinders Argon en een zuurstofcilinder
en een acetyleencilinder en vier flessen propaan van primgas, die aan [Slachtoffer 4] . toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer
03.039942.22levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Feit 3:
mishandeling
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III
Feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 6:
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Feit 7:
overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer
03.006056.22levert het volgende strafbare feit op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer
03.271575.21levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzetheling
Feiten 2 primair en 3 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De klinisch psycholoog [Naam 4] en de psychiater [Naam 5] hebben over de geestvermogens van de verdachte op 3 april 2023 rapporten uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in die rapporten vervatte bevindingen en de daarin vervatte adviezen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid – geheel – uitsluit. De rechtbank zal de rapporten hieronder nog nader bespreken.
De verdachte is strafbaar, omdat – ook voor het overige – geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs met dwangverpleging) op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het opleggen van de maatregel tbs met dwangverpleging een ultimum remedium dient te zijn. Ondanks de adviezen van de deskundigen is het opleggen van de maatregel niet proportioneel en betreft het geen optimum remedium, waardoor het enkel afstraffen van de verdachte meer in de rede ligt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 14 februari 2022 de slachtoffers [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 1] ernstig bedreigd. De verdachte heeft hierbij een vuurwapen getoond. Het is niet enkel bij een zware mondelinge bedreiging en het tonen van een vuurwapen gebleven. De verdachte heeft [Slachtoffer 1] vervolgens ook mishandeld door hem meermalen te slaan op zijn hoofd, waarbij [Slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen. Tijdens de doorzoeking van zijn woning is een verboden hoeveelheid hasjiesj aangetroffen. Na kort voor de bedreiging en mishandeling in voorarrest te hebben gezeten, is de verdachte in zijn schorsingsperiode binnen 1 week wederom in de fout gegaan. De verdachte werd als bestuurder in een auto aangetroffen, terwijl hij onder invloed was van verdovende middelen. De verdachte had harddrugs bij zich. Bovendien mocht de verdachte niet eens rijden omdat de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst was. Na de aanhouding heeft de verdachte op het politiebureau een geladen vuurwapen uit zijn broekzak gehaald en aan de politie overhandigd. De verdachte heeft verder op 25 november 2021 een gasdrukpistool in zijn woning voorhanden gehad en hij heeft in de periode van 20 mei tot en met 26 mei 2021 samen met anderen goederen gestolen van het bedrijf [Slachtoffer 4] . Ten slotte heeft de verdachte zich nog op 13 juni 2021 schuldig gemaakt aan opzetheling.
Het zwaartepunt van de bewezen verklaarde feiten ligt naar het oordeel van de rechtbank bij de bedreiging, mishandeling, het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en de vermogensdelicten. De bedreiging van [Slachtoffer 3] en [Slachtoffer 1] en de mishandeling van [Slachtoffer 1] hebben grote impact gehad, zoals is terug te lezen in het schade-onderbouwingsformulier met betrekking tot [Slachtoffer 1] . De verdachte is op 14 februari 2022 met een vuurwapen in de hand volledig los gegaan. Dit baart de rechtbank grote zorgen, te meer omdat het niet de eerste keer is geweest dat de verdachte dergelijke feiten beging. Op 8 februari 2021 werd de verdachte ook al veroordeeld (onder meer) voor bedreiging en huiselijk geweld, waarvoor hem een gevangenisstraf van 15 maanden is opgelegd. Dat heeft hem er echter niet van weerhouden direct na ommekomst van die straf wederom in de fout te gaan. Dat hij tevens met anderen op dievenpad is gegaan, rechtvaardigt de conclusie dat hij geen enkel respect heeft voor de eigendommen van anderen en dat bij verdachte sprake is van een gebrek aan normbesef. Dat verdachte bovendien op pad gaat met een geladen vuurwapen op zak baart de rechtbank nog eens te meer ernstige zorgen. Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat thans in beginsel niet kan worden volstaan met een andere of kortere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Toerekenbaarheid
Voor alle feiten geldt evenwel dat deze niet los kunnen worden gezien van de psychische problematiek bij de verdachte. De psychiater [Naam 5] heeft ter zake in haar rapport opgenomen dat er bij de verdachte sprake is van ADHD, van het gecombineerde type en een matige verstandelijke beperking (VVAIS IV: I IQ: 65). Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van amfetamine en cannabis (en mogelijk ook van GHB) en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. De ADHD, verstandelijke beperking, persoonlijkheidsproblematiek en het drugsgebruik speelden ten tijde van het ten laste gelegde en hebben de gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Door zijn verminderde intellectuele vermogens (waardoor betrokkene weinig coping strategieën heeft en niet komt tot wel afgewogen keuzes) probeert de verdachte stressvolle situaties te hanteren door middel van (veel) drugsgebruik. Dit heeft een negatieve uitwerking op zijn ADHD waardoor hij kan komen tot agressieve impulsieve gedragingen. Hij maakt bovendien door de combinatie van zijn verminderde intelligentie en ADHD impulsieve ondoordachte keuzes. Drugsgebruik lijkt ook hier een versterkende negatieve werking op te hebben. Door zijn complexe pathologie lijkt betrokkene zich bovendien nauwelijks staande te kunnen houden in het leven. Op grond van het bovenstaande acht onderzoeker het passend om de verdachte, alle tenlastegelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
De klinisch psycholoog [Naam 4] komt tot dezelfde conclusies, waarbij de psycholoog nog benadrukt dat de verdachte gevoelig is voor krenking en hij moeilijk met tegenslag kan omgaan. De verdachte heeft onvoldoende grip op zijn eigen handelen en overziet veel situaties niet. Als hij dan ook nog eens gekrenkt is dan wordt het voor betrokkene nog onoverzichtelijker.
De rechtbank zal de adviezen volgen en acht aldus het bewezen verklaarde
in verminderde mate toe te rekenenaan de verdachte.
Sanctie
Indachtig de ernst van de feiten en de omstandigheid dat sprake is van recidive, terwijl rekening wordt gehouden met de verminderde toerekenbaarheid én gelet op de hierna nog op te leggen maatregel, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.
De maatregel van terbeschikkingstelling (tbs)
Anders dan de verdediging en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte tbs moet worden opgelegd en daarbij moet worden bepaald dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Daarvoor is vereist dat (a) de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist, (b) dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en (c) dat het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld (art. 37a WvSr). Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, kan de rechtbank tevens verpleging van overheidswege gelasten (art. 37b WvSr).
Gebrekkige ontwikkeling / ziekelijke stoornis
Ten eerste stelt de rechtbank op basis van de bevindingen van de onderzoekers vast dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten ADHD, van het gecombineerde type en een matige verstandelijke beperking. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van amfetamine en cannabis en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken.
Gevaar
De rechtbank constateert voorts dat er een hoog recidiverisico is. Zo vermeldt het rapport van de psychiater [Naam 5] , onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende:
De complexe pathologie blijft zonder verdere behandeling ook in de toekomst onverminderd
aanwezig. Zonder behandeling van deze pathologie, wordt de kans op herhaling van feiten als thans ten laste gelegd, zowel op korte als op lange termijn als hoog ingeschat. Bij terugkeer in de maatschappij zonder behandeling is immers de kans groot dat verdachte in dezelfde oude patronen zal vervallen. Zeker ook omdat naast de complexe pathologie er op ieder levensgebied problemen zijn en beschermende factoren nauwelijks aanwezig lijken. Gezien zijn verleden is het maar de vraag of de verdachte buiten de gevangenis (een gestructureerde omgeving) zelf van de drugs af kan blijven, zijn medicatie blijft gebruiken en
de noodzakelijke steun zal blijven accepteren. De verdachte onttrok zich immers al meerdere malen aan toezicht en behandeling. Bovendien beloofde verdachte al eerder beterschap en herviel toch in criminele activiteiten. Uitgaande van de risicotaxatie in combinatie met de klinische inschatting lijkt er dan ook sprake van een hoog risico op nieuwe incidenten en/of
geweldsincidenten indien er geen behandeling gaat plaatsvinden.
De conclusie van de psychiater wordt onderschreven door de psycholoog in haar rapport.
Oplegging tbs met verpleging van overheidswege (dwangverpleging)
Tot slot vermeldt het rapport van de psychiater [Naam 5] (onder meer) nog het volgende
-zakelijk weergegeven-:
Gezien de complexiteit van de problematiek, het feit dat er geen beschermende factoren zijn en er problemen op alle levensgebieden zijn en het verdachte ontbreekt aan ziektebesef en inzicht zal er een in aanvang klinische behandeling nodig zijn. Gedacht kan worden aan een opname en behandeling in een forensische kliniek, met een matig hoog zorgniveau en een matig niveau van beveiliging, ook ingericht op behandeling van mensen met een verstandelijke beperking. Daarna zal een uitgebreid resocialisatie traject moeten volgen omdat betrokkene op geen enkel levensgebied zijn leven op orde heeft.
Uit zijn reclasseringsdossier blijkt dat trajecten niet konden worden opgestart of dat trajecten voortijdig negatief werden beëindigd vanwege uiteenlopende redenen, veelal gelegen in het niet nakomen van afspraken, het eigen plan trekken en/of behandeling tijdens een traject niet vol kunnen houden. Het opleggen van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel wordt dan ook niet geadviseerd. Ook de tbs met voorwaarden lijkt om bovenstaande reden grote kans te hebben te mislukken, daar het niet waarschijnlijk is dat verdachte bij tegenslag gemotiveerd blijft om de noodzakelijke behandeling aan te gaan en omdat betrokkene aan de reclassering aangaf een klinische opname eigenlijk niet te zien zitten. De verdachte heeft veel weerstand tegen een klinische opname. Een in aanvang klinische behandeling lijkt echter noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen. Gezien dit alles valt dan ook alleen van een tbs met bevel tot dwangverpleging een vermindering van het recidive risico te verwachten.
De conclusie van de psychiater wordt onderschreven door de psycholoog in haar rapport.
Een tbs-maatregel met dwangverpleging dient daar te worden opgelegd waar deze het meest passend is in de specifieke situatie. Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog blijkt dat alternatieven geen passende, toereikende en adequate behandeling en beveiliging bieden.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zowel oplegging van de tbs-maatregel als verpleging van overheidswege vereist. Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat het opleggen van de tbs-maatregel niet proportioneel is, komt de rechtbank tot een ander oordeel, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen.
Niet-gemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat bedreiging niet zonder meer is aan te merken als een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Sr, zodat de tbs-maatregel met dwangverpleging in beginsel de maximale duur van vier jaar niet te boven kan gaan. Onder omstandigheden kan echter ook bij bewezenverklaring van bedreiging een ongemaximeerde tbs-maatregel worden opgelegd.
Gelet op de hierboven beschreven omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, het daarbij hanteren van een vuurwapen, de vaststelling met betrekking tot de uitlatingen van verdachte en de reële mogelijkheid dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan een geweldsmisdrijf, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde bedreigingen zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat sprake is van geweldsmisdrijven als bedoeld in artikel 38e Sr. De totale duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging is daarom niet beperkt tot de duur van vier jaren. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het recidivegevaar, vindt de rechtbank het ook noodzakelijk dat de tbs-maatregel niet door enige duur wordt beperkt.
Resumé
De rechtbank zal de verdachte dus veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest en een tbs-maatregel met dwangverpleging. Dat betekent dat de verdachte zo spoedig mogelijk, zodra er een geschikte plek is, naar een tbs-kliniek overgeplaatst zal worden. Tot dat moment zal hij evenwel nog gedetineerd blijven in afwachting van die plek.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [Slachtoffer 1] in de zaak met parketnummer 03.039942.22 vordert een schadevergoeding van € 1.629,- (immaterieel € 1.600,- en materieel € 29,-) ter zake van de feiten 2 en 3.
De benadeelde partij [Slachtoffer 2] in de zaak met parketnummer 03.271579.21 vordert een schadevergoeding van € 1.200,- (materieel) ter zake van feit 1.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich verder op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 1] tot een bedrag van 1.229,- (immaterieel € 1.200,- en materieel € 29,-) kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij [Slachtoffer 2] in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de gevorderde materiële schade niet rechtstreeks in verband staat met de heling maar met de diefstal van de scooter.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 1] voor wat betreft de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,-. De verdediging betwist de gevorderde materiële schade niet.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, daar primair partiële vrijspraak dient te volgen, subsidiair bestaat er geen verband tussen de gevorderde schade en de verweten heling.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [Slachtoffer 1]
Materiële schade
De reiskosten van € 29,- zijn niet betwist door de verdediging, voldoende onderbouwd en aan te merken als rechtstreekse schade. Daarmee ligt in zoverre de vordering voor toewijzing gereed.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het recht daarop slechts bestaat voor zover artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek hierop een aanspraak geeft. Gelet op het bovenstaande, de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, in het bijzonder de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten (bedreiging met een vuurwapen en mishandeling), en het schade-onderbouwingsformulier, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Er is evident sprake van lichamelijk letsel en aantasting in de persoon, als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW. Dat volgens de verdediging de benadeelde de dag na het gebeuren is gaan werken, doet hier niets aan af. Zijdens de benadeelde is een casus aangedragen uit de ANWB-Smartengeldgids, maar deze acht de rechtbank niet vergelijkbaar. Gelet op de aard van de zaak acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding te hoog. Zij zal de schade om deze reden ex aequo et bono begroten op een bedrag van € 1.200,-. Ter zake van het meer of anders verzochte zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, zodat de benadeelde nog de mogelijkheid heeft om zich eventueel te wenden tot de civiele rechter.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank in totaal een schadevergoeding van
€ 1.229,- aan de benadeelde [Slachtoffer 1] zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022. Verder zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Als de verdachte niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, kan aan hem (in totaal) 22 dagen gijzeling worden opgelegd.
Benadeelde partij [Slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [Slachtoffer 2] in diens vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat de rechtbank met de officier van justitie van oordeel is dat de gevorderde materiële schade niet rechtstreeks in verband staat met de bewezen verklaarde heling maar met de diefstal van de scooter.

8.Het beslag

In de zaak met parketnummer 03.039942.22 zijn hasjiesj, hennep en een vuurwapen in beslag genomen en niet teruggegeven.
In de zaak met parketnummer 03.006056.22 is een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in beslag genomen en niet teruggegeven.
Deze voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte onder 1 en 4 in de zaak met parketnummer 03.039942.22 en het bewezen geachte in de zaak met parketnummer 03.006056.22 is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen:
36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 57, 63, 285, 300, 311, 416 Wetboek van Strafrecht,
2, 3, 10, 11 Opiumwet,
8, 9, 176 Wegenverkeerswet 1994,
13, 26, 55 Wet wapens en munitie,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten, die ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, aan de zijde van [Slachtoffer 1] tot heden begroot op nihil;
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [Slachtoffer 1] , van € 1.229,-, bestaande uit € 29,- materiële schade en € 1.200,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 22 dagen; verstaat dat de toepassing van deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- hennep en hasjiesj (03.039942.22);
- een pistool, merk Rhöner, type SM model 15, kaliber 8 mm (03.039942.22);
- een gasdrukpistool (03.006056.22).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. L. Bastiaans en mr. J. van Berchum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2023.
Buiten staat
Mr. J. van Berchum en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03-039942-22 ten laste gelegd dat
Feit 1:
hij op of omstreeks 14 februari 2022 in de gemeente Roermond opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 154,73 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2:
hij, op of omstreeks 14 februari 2022 in de gemeente Roermond, [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan die [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 3] en (daarbij) te zeggen:
- " dat heb ik vandaag gekocht dat ik een van jullie twee wil afknallen" en/of
- " jij gaat dood pik, ik ga een prijs op jouw hoofd zetten"
en/of
- " ik maak je dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 3:
hij, op of omstreeks 14 februari 2022 in de gemeente Roermond,
[Slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 1] meermalen tegen diens hoofd te slaan;
Feit 4:
hij op of omstreeks 1 maart 2022 in de gemeente Roermond een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Rhöner, type SM model 15, kaliber 8 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Feit 5:
hij op of omstreeks 1 maart 2022 in de gemeente Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,56 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 10 tabletten (4,9 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) (XTC), zijnde amfetamine en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 6:
hij op of omstreeks 1 maart 2022 in de gemeente Roermond als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine en/of THC/Cannabis, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
Feit 7:
hij op of omstreeks 1 maart 2022 in de gemeente Roermond, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, de [Adres 3] en/of de [Adres 4] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03-006056-22 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 november 2021 in de gemeente Roermond een wapen van
categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister
van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van
personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor
bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukpistool heeft
voorhanden gehad.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03-271575-21 ten laste gelegd dat
Feit 1:
hij op of omstreeks 13 juni 2021 te [Locatie 1] , gemeente Leudal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- diverse postpakketten en/of,
- een scooter ( [Kenteken 1] ) en/of,
- twee Sagemcom XS210 elektriciteitsmeters en/of materialen om elektriciteits- en gasmeters te kunnen vervangen en/of,
- een scooter ( [Kenteken 2] )
althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 20 mei 2021 tot en met 21 mei 2021 te
[Locatie 2] , gemeente Leudal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, diverse gereedschappen, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [Slachtoffer 4] ., in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2021 te [Locatie 1] , gemeente Leudal, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
diverse gereedschappen , althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft
gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 26 mei 2021 te
[Locatie 2] , gemeente Leudal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, drie cilinders Argon en/of een zuurstofcilinder
en/of een acetyleencilinder en/of vier flessen propaan van primgas, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [Slachtoffer 4] ., in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2021, te [Locatie 1] , gemeente Leudal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, drie cilinders
Argon en/of een zuurstofcilinder en/of een acetyleencilinder en/of vier flessen
propaan van primgas, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3
2.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt ten aanzien van de feiten 4 tot en met 7
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2022, doorgenummerde dossierpagina 27.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2022, doorgenummerde dossierpagina 27.
5.Geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 februari 2022, doorgenummerde dossierpagina’s 60-61.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 februari 2022, doorgenummerde dossierpagina 36.
7.Proces verbaal van getuigenverhoor [Slachtoffer 1] ten overstaan van de rechter-commissaris op 23 juni 2022, p. 4
8.Proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] d.d. 14 februari 2022 met foto’s van het letsel aan het hoofd, doorgenummerde dossierpagina’s 7-11.
9.Proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 3] d.d. 14 februari 2022, doorgenummerde dossierpagina’s 12 en 13.
10.Proces verbaal van getuigenverhoor [Slachtoffer 3] ten overstaan van de rechter-commissaris op 23 juni 2022, p. 5-6.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 februari 2022, doorgenummerde dossierpagina’s 19, 24 en 25.
12.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2022.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2022, doorgenummerde dossierpagina 1.
14.Geschrift, uittreksel RDW d.d. 1 maart 2022, doorgenummerde dossierpagina 6.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2022, doorgenummerde dossierpagina 1.
16.Geschrift, zijnde de opdracht ten behoeve van Toxicologisch onderzoek, doorgenummerde dossierpagina 20 en het deskundigenrapport van Eurofins Forensics d.d. 11 maart 2022, doorgenummerde dossierpagina’s 17, 18 en 19.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2022, niet doorgenummerd.
18.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer [Nummer 3] , gesloten d.d. 15 december 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 23.
19.Proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 25 november 2021, doorgenummerde dossierpagina 18.
20.Proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 25 november 2021, doorgenummerde dossierpagina 18 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2021, doorgenummerde dossierpagina 3.
21.Geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 1 december 2021, doorgenummerde dossierpagina 12.
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2021, doorgenummerde dossierpagina 5.
23.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Basisteam Weert, zaaknummer: [Nummer 4] , gesloten d.d. 9 oktober 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 262.
24.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2021, doorgenummerde dossierpagina 13.
25.Processen-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 10, 12 en 13.
26.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2021, doorgenummerde dossierpagina 17.
27.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2021, doorgenummerde dossierpagina 250.
28.Proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 2] d.d. 14 juni 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 162-163.
29.Proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 5] d.d. 6 juni 2021, doorgenummerde dossierpagina 155.
30.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2021, doorgenummerde dossierpagina 17.
31.Proces-verbaal van aangifte van [Naam 6] namens het [Slachtoffer 6] d.d. 15 juni 2021, doorgenummerde dossierpagina 148
32.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2021, doorgenummerde dossierpagina 17-18.
33.Proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juni 2021 doorgenummerde dossierpagina’s 124-125.
34.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2022.