3.3Het oordeel van de rechtbank
Verbalisanten [Naam 1] , [Naam 2] , [Naam 3] en [Naam 4]relateerden -zakelijk weergegeven- het volgende:
Op 6 maart 2023 verplaatsten wij ons omstreeks 21:13 uur naar het asielzoekerscentrum gelegen aan de Pepinusbrug 2 te Echt. Aldaar aangekomen werden wij opgewacht door een medewerker van het COA die desgevraagd tegen ons zei dat een man zich zou hebben verschanst op kamer 010. Deze man zou een slachtoffer hebben gemaakt. Hij zou in kamer 010 het slachtoffer in de neus hebben gebeten. Wij zagen een man in de kamer staan. Wij zagen dat hij een grijs mes in zijn rechterhand vast had. Wij zagen een rode verkleuring op het mes.
[Slachtoffer]doet op 6 maart 2023 aangifte. Hij verklaarde -zakelijk weergegeven- het volgende:
Op 6 maart 2023 werd ik door een man met de naam [Verdachte] gebeten in mijn neus. Wij werden uitgenodigd bij kamernummer 113 van het asielzoekerscentrum aan de Pepinusbrug 2 te Echt. Omstreeks 21:00 uur stond ik samen met [Verdachte] , [Getuige 1] en [Getuige 2] buiten te roken. Wij werden uitgenodigd bij kamer 113. Op een gegeven moment wilde ik hier naar binnen lopen waarbij ik geblokkeerd werd in de deuropening door [Verdachte] van kamer 110. Hij heeft mij toen gelijk in mijn neus gebeten. Mijn neus ligt open en het doet veel pijn.
[Slachtoffer]wordt op 7 maart 2023 voor een tweede maal verhoord. Hij verklaarde -zakelijk weergegeven- het volgende:
[Verdachte] maakte de deur weer open en beet mij in mijn neus. Daarna gooide [Verdachte] weer de deur dicht. Ik maakt de deur open en ontstond er een vechtpartij. Daarbij stak [Verdachte] mij drie keer met een mes.
[Getuige 1]verklaarde -zakelijk weergegeven- het volgende:
Op 6 maart 2023 was ik samen met mijn kamergenoot [Verdachte] . Ik zag dat [Verdachte] en het slachtoffer met elkaar in gevecht gingen. Ik zag dat [Verdachte] een mes in zijn handen had.
[Getuige 2]verklaarde -zakelijk weergegeven- het volgende:
U wenst mij te horen naar aanleiding van het incident dat heeft plaatsgevonden op
maandag 6 maart 2023, omstreeks 21.00 uur in het asielzoekerscentrum gelegen aan de Pepinusbrug 2 in Echt. Ik kan u daar het volgende over verklaren. Ik zag dat [Slachtoffer] de kamer in wilde, maar hij werd door [Verdachte] tegengehouden. Ik zag dat [Verdachte] een voorwerp in zijn rechterhand vast had. Ik zag dat [Verdachte] en [Slachtoffer] elkaar over en weer duwden. Ik zag dat ze beiden hele snelle en korte bewegingen maken. Ik zag dat de kleding van [Slachtoffer] op meerdere plekken kapot was en dat er bloed op zijn kleding zat.
Verdachteverklaarde -zakelijk weergegeven- het volgende:
Ik duwde hem met de handen. Ik had in mijn rechterhand een open mes. (…) Toen ik hem wegduwde, kon ik hemraken met het mes. Toen ik hem wegduwde, had ik het mes in de hand. (…) Ja, ik heb hem gebeten. Omdat hij steeds binnen wilde komen. Ik kon er niets aan doen. De man die binnen wilde stromen, ja die heb ik in zijn neus gebeten. Het mes had ik in mijn hand.
De
geneeskundige verklaringomtrent [Slachtoffer] vermeldt dat sprake was van een bijtwond op zijn neus en steek- of snijverwondingen op de voorzijde van zijn linkerschouder, zijn bovenarm en op de buitenzijde van zijn linkerbil. Een deel van de verwondingen is gehecht. De verwachte duur van verdere genezing is zes weken
Bewijsoverweging
Vrijspraak poging doodslag, veroordeling poging zware mishandeling (feit 1)
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [Slachtoffer] van het leven te beroven. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [Slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Met een aanmerkelijke kans op de dood wordt een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand door de handeling komt te overlijden. Verdachte heeft [Slachtoffer] gestoken in onder andere de voorzijde van zijn linkerschouder. Hij heeft daarbij een mes gebruikt. Dat de verdachte heeft gestoken met een mes baseert de rechtbank op de verklaringen van de getuigen [Getuige 1] en [Getuige 2] . [Getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte een mes in zijn handen had en [Getuige 2] verklaarde dat verdachte een voorwerp in zijn handen had waarmee de verdachte snelle en korte bewegingen maken. [Getuige 2] constateerde vervolgens dat de kleding van [Slachtoffer] kapot was en onder het bloed zat.
In zijn algemeenheid zou een steek in de linkerschouder met een mes geschikt kunnen zijn om de dood van het slachtoffer te doen intreden, mede afhankelijk van de locatie van de steek, de diepte etc. In deze zaak kan de rechtbank echter niet vaststellen met welke kracht is gestoken en evenmin of er diep is gestoken. Het letsel van [Slachtoffer] leidt niet zonder meer tot de conclusie dat verdachte met grote kracht heeft gestoken. De geneeskundige verklaring geeft hierover ook geen uitsluitsel. Gelet hierop kan de rechtbank niet concluderen dat de kans dat [Slachtoffer] door de steek met het mes zou komen te overlijden, reëel en dus aanmerkelijk was. Ook ten aanzien van het steken in de bovenarm en de bil kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat hierdoor een aanmerkelijke kans bestond dat [Slachtoffer] zou komen te overlijden. Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel voldoende bewijsmiddelen aanwezig om vast te kunnen stellen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [Slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een scherp voorwerp, zoals een mes, in de richting van het lichaam kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. In het lichaam liggen dicht onder de huid kwetsbare organen, pezen en spieren. De kans op zwaar lichamelijk letsel is bij het steken met een mes in de richting van het lichaam dan ook aanmerkelijk. Door met een mes meerdere steekbewegingen te maken in de richting van het lichaam van [Slachtoffer] heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling door het steken met een mes (feit 1 subsidiair).
Op basis van de bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen of er ten aanzien van het bijten in de neus sprake was van vol opzet dan wel voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte hiervoor partieel vrijspreken.
Feit 2
Vast staat dat de verdachte [Slachtoffer] in zijn neus heeft gebeten. Dit heeft de verdachte bekend.
Noodweer?
De verdediging doet een beroep op noodweer en concludeert dat de verdachte om die reden moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende. De gestelde (dreigende) aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig concreet en zodanig bedreigend zijn voor een verdachte dat deze juridisch kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
Om een beroep op noodweer te kunnen beoordelen dient de rechtbank eerst vast te stellen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt.
De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte werd vastgehouden door [Getuige 3] en dat [Slachtoffer] zeer agressief was en op een bepaald moment zijn hoofd naar achteren deed waardoor het leek alsof hij een kopstoot aan de verdachte ging geven. Er was volgens de raadsman sprake van onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding van het lijf van de verdachte. De verdachte zou geen andere manier gezien hebben om zichzelf te verdedigen dan in de neus van [Slachtoffer] te bijten. De rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken geen enkele steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Geen van de getuigen heeft verklaard dat de verdachte werd vastgehouden of dat [Slachtoffer] een kopstoot heeft willen geven aan de verdachte dan wel een aanvang daarmee heeft gemaakt. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat de verdachte zich in een zodanig dreigende situatie bevond dat hij zichzelf noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Het noodweerverweer wordt verworpen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [Slachtoffer] heeft mishandeld door hem in zijn neus te bijten.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet bewezen dat [Slachtoffer] door deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit het dossier blijkt namelijk niet of [Slachtoffer] een blijvend (ontsierend) litteken heeft overgehouden aan het bijtincident en eventueel of sprake is van (langdurige) pijnklachten als gevolg van dat litteken. Het letsel kan daarom niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. De rechtbank zal verdachte voor dit onderdeel daarom vrijspreken.