In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 april 2023 een beschikking gegeven in een verzoek tot het verlenen van een machtiging voor het verstrekken van een lening. De verzoeker, die als bewindvoerder is aangesteld voor de rechthebbende, vroeg toestemming om een lening van € 50.000,- te verstrekken aan zichzelf, met als doel zijn woning te verduurzamen. De rechthebbende had in 2022 een erfenis van € 126.551,61 ontvangen van zijn grootvader. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het verstrekken van de lening niet in het belang van de rechthebbende is. De verzoeker stelde voor om de lening zonder enige vorm van zekerheid te verstrekken, wat de kantonrechter als onwenselijk beschouwde. De kantonrechter wees het verzoek af, omdat de rechthebbende mogelijk in de toekomst behoefte zou kunnen hebben aan de geërfde som en het risico bestond dat de lening nadelig zou uitpakken. De kantonrechter benadrukte dat de financiële situatie van de rechthebbende in de toekomst onzeker is en dat het verstrekken van de lening zonder voorwaarden niet verantwoord is. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er werd aangegeven dat er binnen drie maanden hoger beroep kan worden ingesteld bij het Gerechtshof te Den Bosch.