ECLI:NL:RBLIM:2023:389

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
C/03/303668 / HA ZA 22-163
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en verhaalsfrustratie in het kader van onrechtmatige daad en identiteitsverschil

In deze zaak vordert de besloten vennootschap naar Duits recht, Schloss Lieser GmbH & Co OHG, schadevergoeding van verschillende gedaagden, waaronder meerdere besloten vennootschappen en een vennootschap onder firma, op basis van bestuurdersaansprakelijkheid en misbruik van identiteitsverschil. De rechtbank Limburg heeft op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin de eiseres stelt dat de werkmaatschappij onrechtmatig heeft gehandeld door haar activa over te hevelen naar de vof, met als doel verhaal op de werkmaatschappij te voorkomen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van identiteitsverschil, omdat de stellingen van de eiseres niet voldoende onderbouwen dat er een vereenzelviging van rechtssubjecten is. De rechtbank concludeert dat de gedaagden, die de volledige zeggenschap hadden over zowel de werkmaatschappij als de vof, moeten aantonen dat de overheveling van activa niet met het oogmerk van benadeling is gebeurd, maar noodzakelijk was voor herstructurering. De rechtbank laat de gedaagden toe om tegenbewijs te leveren tegen de op voorhand bewezen geachte stelling van verhaalsfrustratie. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rolnummer: C/03/303668 / HA ZA 22-163
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap naar Duits recht
SCHLOSS LIESER GMBH & CO OHG,
gevestigd te Lieser (Duitsland),
eiseres,
advocaat: mr. J.A. Koster,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam X] BEHEER B.V.,
gevestigd te Reuver,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 6] HOLDING B.V.,
gevestigd te Reuver,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 9] HOLDING B.V.,
gevestigd te Reuver,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 8] HOLDING B.V.,
gevestigd te Reuver,
5. de vennootschap onder firma
[bedrijfsnaam Y] V.O.F.,
gevestigd te Reuver,
6.
[gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[gedaagde sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[gedaagde sub 8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[gedaagde sub 9],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. Y.J.P. Janssen.
Partijen worden hierna Schloss Lieser en [gedaagde] c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de nagezonden producties 22-25 van Schloss Lieser;
  • de nagezonden producties 15-18 van [gedaagde] c.s.;
  • de mondelinge behandeling van 2 november 2022 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen van de advocaten van partijen.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Schloss Lieser beheert een kasteel met de naam Schloss Lieser. Dit kasteel is gelegen in Duitsland, in het plaatsje Lieser, en doet dienst als hotel.
2.2.
Schloss Lieser diende groot onderhoud en vernieuwing te plegen aan het dak en koper- en zinkwerk van het kasteel. Op 9 september 2009 hebben Schloss Lieser en [bedrijfsnaam Z] BV (hierna: de werkmaatschappij) in dit verband een (eerste) overeenkomst van aanneming van werk gesloten, waarna nog vier overeenkomsten volgden.
2.3.
Na discussie over de uitgevoerde werkzaamheden en het verzenden van een brief d.d. 9 maart 2011 heeft Schloss Lieser de werkmaatschappij in Duitsland in rechte betrokken en schadevergoeding gevorderd wegens tekortkoming in de uitgevoerde werkzaamheden. Deze procedure is in 2012 aangevangen en er is op 17 december 2021 vonnis gewezen door het Landgericht Trier, waarbij de werkmaatschappij veroordeeld is tot betaling van een bedrag van € 486.462,34 aan Schloss Lieser.
2.4.
Voornoemde brief van Schloss Lieser van 9 maart 2011 heeft, voor zover relevant, de volgende inhoud:
“(…)
Op woensdag 2 maart ben ik gearriveerd in Lieser.
Ik ben geschrokken van wat ik hier aantrof en wat ik gehoord heb.
(…)
Verder ben ik geattendeerd op het kleine koperen dak aan de achterzijde. De zaken die daar spelen om nog af te werken zijn jou bekend en ik ga er van uit dat deze de komende week afgewerkt worden. Het is werkelijk een schandaal zoals je dit oplevert (…).
(…)
We wijzen op de afspraken die gemaakt zijn in de door ons beiden ondertekende overeenkomsten welke duidelijke termijnen aangeven voor het werk.
Er is geen enkel argument te noemen waarom dat dit werk niet in die voortvarendheid is opgepakt, buiten laksheid van de firma [gedaagde] B.V..
Ik heb tot op heden, weliswaar met veel protest, zaken getolereerd maar zal dit vanaf heden niet meer doen.
Mochten er enige vertragingen ontstaan dan zal ik deze zaak verder uit handen geven aan onze adviseurs in Duitsland. Dit vanwege het feit dat wij met elkaar een verdrag hebben getekend onder de Duitse wetgeving.
Ik verzoek je dan ook per heden zelf contact op te nemen met een Duitse adviseur zodat je verzekert bent van goede rechtsbijstand, indien je een schrijven van onze architecten en adviseurs zult ontvangen.
Ga er nu maar van uit dat wij rechtsmaatregelen zullen nemen die ertoe zullen leiden dat de werkzaamheden tijdig en correct worden voldaan, met of zonder [gedaagde] .
Ik wijs je nogmaals op de contractuele afspraken.
(…)”
2.5.
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd dat op 18 maart 2011 met terugwerkende kracht – per 1 januari 2011 – de vennootschap onder firma [bedrijfsnaam Y] v.o.f. (hierna: de vof, gedaagde sub 5) is ingeschreven in het handelsregister. Als datum oprichting van de vof is 1 januari 2011 geregistreerd. De activiteiten van de werkmaatschappij zijn per 1 januari 2011 feitelijk gestaakt, althans tot een minimum beperkt.
2.6.
De vof en de werkmaatschappij zijn op hetzelfde adres gevestigd en gebruiken hetzelfde telefoonnummer, faxnummer, e-mailadres en website. Daarnaast is de statutaire doelomschrijving identiek. De natuurlijke personen die (middellijk) bestuurder zijn van de werkmaatschappij zijn bij oprichting tevens vennoot in de vof geworden.
2.6.1.
Van de werkmaatschappij is [bedrijfsnaam X] Beheer BV (hierna: Beheer, gedaagde sub 1) enig bestuurder en aandeelhouder. Tot 11 december 2020 waren [gedaagde sub 9] Holding B.V., [gedaagde sub 6] Holding B.V. en [gedaagde sub 8] Holding B.V. de bestuurders en aandeelhouders van Beheer (hierna samen: de Holdings, gedaagden sub 2 tot en met 4). Per 11 december 2020 is [gedaagde sub 6] Holding B.V. als bestuurder van Beheer uitgeschreven.
2.6.2.
Van [gedaagde sub 9] Holding B.V. is [gedaagde sub 9] (hierna: [gedaagde sub 9] , gedaagde sub 9) enig aandeelhouder en bestuurder. Van [gedaagde sub 6] Holding B.V. zijn [gedaagde sub 6] (hierna: [gedaagde sub 6] , gedaagde sub 6) en [gedaagde sub 7] (hierna: [gedaagde sub 7] , gedaagde sub 7) de bestuurders. [gedaagde sub 6] is enig aandeelhouder. Van [gedaagde sub 8] Holding B.V. is [gedaagde sub 8] (hierna: [gedaagde sub 8] , gedaagde sub 8) enig aandeelhouder en bestuurder.
2.6.3.
Tot 31 december 2012 waren de werkmaatschappij, [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] de vennoten van de vof. Op 31 december 2012 is de werkmaatschappij als vennoot uitgeschreven. Op 31 december 2019 zijn [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] als vennoten uitgeschreven. Momenteel zijn dus [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] enig vennoten.
2.7.
Ten tijde van de aanvang van de gerechtelijke procedure tussen Schloss Lieser en de werkmaatschappij waren [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] zowel de enig (middellijk) bestuurders van de werkmaatschappij, alsmede de vennoten van de vof.

3.Het geschil

3.1.
Schloss Lieser vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] c.s. hoofdelijk, des de een betaalt de ander is bevrijd, althans ieder van [gedaagde] c.s. voor delen die de rechtbank in goede justitie bepaalt, te veroordelen om aan Schloss Lieser te voldoen het schadebedrag ad € 486.462,34, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie bepaalt, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2011, althans een door de rechtbank te bepalen datum tot de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] c.s. hoofdelijk, des de een betaalt de ander is bevrijd, althans ieder van [gedaagde] c.s. voor delen die de rechtbank in goede justitie bepaalt, te veroordelen aan Schloss Lieser te betalen de door Schloss Lieser gemaakte buitengerechtelijke incassokosten te begroten op € 4.207,00, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie bepaalt, te vermeerderen met wettelijk rente vanaf de datum der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] c.s. hoofdelijk, des de een betaalt de ander is bevrijd, althans ieder van [gedaagde] c.s. voor delen die de rechtbank in goede justitie bepaalt, te veroordelen aan Schloss Lieser te betalen de proceskosten, beslagkosten, nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
Schloss Lieser legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Vastgesteld is dat de werkmaatschappij onrechtmatig heeft gehandeld dan wel wanprestatie heeft gepleegd. Het Landgericht Trier heeft bij vonnis bepaald dat de werkmaatschappij een bedrag moet vergoeden van € 486.462,34. De werkmaatschappij biedt evenwel geen verhaal. Schloss Lieser vordert vergoeding van de door haar geleden schade van [gedaagde] c.s. Enerzijds is er sprake van bestuurdersaansprakelijkheid, op grond waarvan de (middellijk) bestuurders gehouden zijn de schade op persoonlijke titel te vergoeden. Anderzijds maakt de vof misbruik van identiteitsverschil, althans is er sprake van vereenzelviging, zodat de vof en haar vennoten op die grond schadeplichtig zijn. Nu de vennoten van de vof en de (middellijk) bestuurders dezelfde natuurlijke personen zijn, zijn zij via twee ‘routes’ aansprakelijk: via de werkmaatschappij en via de vof.
3.3.
[gedaagde] c.s. voeren verweer. Benadeling van schuldeisers is nimmer hun oogmerk geweest. De werkmaatschappij verkeerde in financieel zwaar weer en stond onder bijzonder beheer van haar bancaire financier. De wijziging van de bedrijfsstructuur is enkel ingegeven met het doel om faillissement van de werkmaatschappij te voorkomen en een rendabele bedrijfsvoering te realiseren. Oftewel een (naar achteraf blijkt geslaagde) poging om de kans op bestaanszekerheid van de onderneming te vergroten.
3.4.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

toepasselijk recht
4.1.
Op het geschil tussen partijen is Nederlands recht van toepassing op grond van (in ieder geval) artikel 14 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), nu partijen die keuze beiden uitdrukkelijk in hun processtukken naar voren hebben gebracht.
verjaring vordering ten aanzien van [gedaagde sub 7]
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] c.s. is dat de vordering ten aanzien van [gedaagde sub 7] is verjaard. De rechtbank volgt hen daarin niet en overweegt daartoe het volgende. [gedaagde] c.s. erkennen dat bij brief van 9 juni 2017 Schloss Lieser de verjaring heeft gestuit, maar voeren aan dat [gedaagde sub 7] niet is aangeschreven in haar hoedanigheid van medebestuurder van [gedaagde sub 6] Holding B.V. Ook [gedaagde sub 7] is echter bij brief van 9 juni 2017 aangeschreven en uit die brief volgt dat zij kan worden aangesproken als vennoot van de vof, op welke grond de vordering dus sowieso niet verjaard kan zijn, én eveneens als middellijk bestuurder van voornoemde vennootschap, zodat de vordering ook op die grond niet is verjaard.
de grondslagen van de vordering
4.3.
De vordering van Schloss Lieser is enerzijds gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid en anderzijds op misbruik van identiteitsverschil dan wel vereenzelviging. In alle gevallen dient de uitkomst volgens Schloss Lieser te luiden dat [gedaagde] c.s. hoofdelijk gehouden zijn een bedrag van € 486.462,34 te voldoen, althans – zo volgt uit het petitum – een in goede justitie te bepalen bedrag.
bestuurdersaansprakelijkheid
4.4.
Ten aanzien van Beheer, de Holdings, [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] doet Schloss Lieser een beroep op bestuurdersaansprakelijkheid in combinatie met het bepaalde in artikel 2:11 BW.
de Beklamel-norm
4.5.1.
Schloss Lieser heeft een beroep gedaan op de zogeheten Beklamel-norm. Deze norm houdt in dat indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder kan worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt (Hoge Raad, 6 oktober 1989, HR:1989:AB9521 Beklamel).
4.5.2.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat in dit geval sprake is van een dergelijk geval. Immers zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit kan volgen dat bij het aangaan van de aannemingsovereenkomsten duidelijk was dat (i) de werkmaatschappij niet aan haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomsten zou kunnen voldaan, (ii) de werkmaatschappij geen verhaal zou bieden en (iii) de bestuurders van de werkmaatschappij dit tijde van het aangaan van de aanneemovereenkomsten wisten of behoorden te begrijpen. Het verwijt dat Schloss Lieser aan [gedaagde] c.s. maakt komt er in de kern op neer dat zij de werkmaatschappij van verhaalsmiddelen heeft ontdaan door deze (om niet) over te dragen aan de vof. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is evenwel geregistreerd dat de vof per 1 januari 2011 is opgericht. Nu Schloss Lieser stelt dat zij de eerste opdracht aan de werkmaatschappij heeft verstrekt op 9 september 2009, de tweede opdracht op 14 december 2009, de derde en vierde opdrachten op 23 februari 2010 en de vijfde (en laatste) opdracht op 31 januari 2011, ligt reeds in haar eigen stellingen besloten dat het gewraakte handelen waarvan zij [gedaagde] c.s. een verwijt maakt – in ieder geval voor wat betreft de eerste vier opdrachten – is gelegen (ruim) na het moment waarop de overeenkomsten zijn aangegaan. Niet gesteld noch gebleken is dat bij het aangaan van die aannemingsovereenkomsten sprake is geweest van een situatie waarin de werkmaatschappij werd ontdaan van verhaalsmiddelen, zodat de vorderingen voor zover ze op deze grondslag zijn gebaseerd reeds voor afwijzing gereed liggen. Ten aanzien van de vijfde opdracht geldt dat gesteld noch gebleken is dat deze opdracht aan de door de Duitse rechter toegewezen schadevergoeding ten grondslag lag. De door [gedaagde] c.s. gegeven toelichting dat deze laatste opdracht zag op meerwerk, is door Schloss Lieser niet weersproken. Gelet daarop kan ook met betrekking tot deze vijfde opdracht niet worden aangenomen dat Beheer – als bestuurder van de werkmaatschappij – bij het aangaan van die vijfde verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden ter zake de verplichtingen voortvloeiende uit die specifieke verbintenis.
verhaalsfrustratie
4.6.1.
Schloss Lieser heeft voorts een beroep gedaan op verhaalsfrustratie. Deze norm houdt in dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. De betrokken bestuurder kan voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 8 december 2006, ECLI:NL:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen).
4.6.2.
De rechtbank stelt voorop dat de Holdings, [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] ex artikel 2:11 BW door Schloss Lieser kunnen worden aangesproken als middellijk bestuurders van de werkmaatschappij.
4.6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde feiten en de timing daarvan – bij gebreke van een andere aannemelijke verklaring – wijzen in de richting van overheveling van de activiteiten en activa van de werkmaatschappij naar de vof met oogmerk verhaal van Schloss Lieser op de werkmaatschappij te voorkomen, waarvan de bestuurders van de werkmaatschappij in beginsel een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. In het bijzonder wijst de rechtbank op de navolgende feiten en omstandigheden:
  • vanaf 28 maart 2010 heeft Schloss Lieser de werkmaatschappij meermaals aangeschreven in verband met klachten over en tekortkomingen in de door de werkmaatschappij uitgevoerde werkzaamheden;
  • op 9 maart 2011 heeft Schloss Lieser de werkmaatschappij aangeschreven en het nemen van rechtsmaatregelen aangekondigd;
  • op 18 maart 2011 is met terugwerkende kracht de vof ingeschreven in het handelsregister;
  • de werkmaatschappij heeft haar activa – naar de rechtbank uit de toelichting ter mondelinge behandeling begrijpt – zonder dat daarvoor een koopprijs is betaald overgedragen aan de vof;
  • alle schuldeisers van de werkmaatschappij zijn – zo is ter mondelinge behandeling door [gedaagde] c.s. toegelicht – voldaan met uitzondering van Schloss Lieser.
4.6.4.
Onder deze omstandigheden ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [gedaagde] c.s. als degenen die de volledige zeggenschap hadden over zowel de werkmaatschappij als de vof, om aannemelijk te maken dat bij het overhevelen van de activiteiten en activa van de werkmaatschappij naar de vof niet een oogmerk van benadeling voorop stond maar sprake was van een noodzakelijke herstructurering om faillissement van de onderneming te voorkomen. De rechtbank ziet in de genoemde omstandigheden van dit geval dan ook reden om de door Schloss Lieser gestelde verhaalsfrustratie op voorhand bewezen te achten en om Beheer, de Holdings, [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] toe te laten om dat vermoeden te ontkrachten door het leveren van tegenbewijs ter ontzenuwing daarvan (vgl. Hoge Raad van 3 april 1992 (ECLI:NL:HR:1992:ZC0564, Van Waning/Van der Vliet). Zij hebben immers aangevoerd dat het gewraakte handelen er niet op was gericht om verhaal door Schloss Lieser te voorkomen maar dat sprake was van een noodzaak tot herstructurering, nu de werkmaatschappij in 2010 onder bijzonder beheer kwam te staan van de bank en genoodzaakt was haar onderneming grondig te herstructureren wegens slechte economische resultaten als gevolg van de krediet- en bouwcrises én dat de werkmaatschappij bij gebreke van een herstructurering gegarandeerd zou zijn gefailleerd. Voldoende onderbouwing van deze stellingen of tegenbewijs ter ontzenuwing van de voorshands als bewezen verklaarde verhaalsfrustratie is vooralsnog niet gegeven. Daartoe zullen zij door de rechtbank in de gelegenheid worden gesteld.
4.6.5.
De rechtbank overweegt dat hetgeen Schloss Lieser heeft aangevoerd omtrent paulianeus handelen geen bespreking behoeft. Schloss Lieser heeft op die grondslag immers geen vordering ingesteld, noch daaraan enige conclusie verbonden, anders dan haar stelling dat sprake is van paulianeus handelen dat (in algemene zin) tot bestuurdersaansprakelijkheid zou kunnen leiden.
zorgplicht moedermaatschappij (Beheer)
4.7.1.
Schloss Lieser stelt dat op Beheer als moedermaatschappij een zorgplicht rust tegenover Schloss Lieser als schuldeiser van de werkmaatschappij. In dit verband heeft Schloss Lieser een beroep gedaan op het Comsys-arrest (Hoge Raad 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4033). In r.o. 5.2.1. van dat arrest heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
“(…) De aldus door het hof vastgestelde feiten komen er, naar de kern genomen, op neer dat sinds 1999 een situatie heeft bestaan waarin Holding als houdstermaatschappij en bestuurder van Comsys en Services dit deel van haar concern aldus had opgezet dat in wezen Comsys en Services tezamen één onderneming voerden, waarbij de kostenkant bij Services lag en de inkomstenkant bij Comsys, terwijl de door Services ten behoeve van Holding en Comsys gemaakte kosten niet volledig werden doorbelast. Als gevolg hiervan was Services sinds 1999 verliesgevend en kon zij haar schuldeisers slechts volledig voldoen doordat Holding en Comsys de verliezen aanvulden door financiering in rekening-courant. Holding heeft de potentiële schuldeisers van Services niet gewaarschuwd voor de aan deze structuur inherente risico's, die nog vergroot werden doordat alle activa van Services aan de Rabobank waren verpand. Hierbij verdient aantekening dat Services in ieder geval tot eind 2001 haar opeisbare schulden steeds heeft voldaan, daartoe in staat gesteld door voornoemde financiering in rekening-courant door Holding en Comsys. Ultimo 2001 heeft Holding (met Comsys) ervoor gekozen om de activiteiten van Services, ondanks de (ook) in 2001 geleden aanzienlijke verliezen, niet te beëindigen, maar Services te laten doorgaan als 'going concern'. (…)”
4.7.2.
De rechtbank is van oordeel dat in het geheel niet gesteld of gebleken is dat in dit geval sprake is van een vergelijkbare – per definitie verliesgevende structuur en afhankelijke – verhouding tussen de werkmaatschappij en Beheer. Het beroep van Schloss Lieser op schending van een op Beheer rustende zorgplicht wordt dan ook als onvoldoende gemotiveerd gesteld afgewezen.
misbruik van identiteitsverschil dan wel vereenzelviging
4.8.1.
Ten aanzien van de vof en haar vennoten (in het kader van deze procedure: [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] ) doet Schloss Lieser primair een beroep op misbruik van identiteitsverschil en subsidiair op vereenzelviging.
misbruik van identiteitsverschil en vereenzelviging
4.8.2.
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van identiteitsverschil en beoordeling van het beroep op vereenzelviging – zoals door Schloss Lieser aangevoerd – neemt de rechtbank tot uitgangspunt (in lijn met het Rainbow-arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480) dat door degene die zeggenschap heeft over twee rechtspersonen misbruik kan worden gemaakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen en dat hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd, in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Het maken van zodanig misbruik zal in de regel moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, doch ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf. De rechtbank overweegt dat in het genoemde arrest door de Hoge Raad nogmaals wordt bevestigd dat vereenzelviging – het volledig wegdenken van het identiteitsverschil tussen twee (rechts)personen – slechts in zeer uitzonderlijke situaties aan de orde is.
4.8.3.
De rechtbank stelt voorop dat de vof geen rechtspersoon is. Van misbruik van het identiteitsverschil tussen twee rechtspersonen is dan ook geen sprake. Dat misbruik is gemaakt van het identiteitsverschil tussen de werkmaatschappij enerzijds en [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] anderzijds, is niet gesteld en de rechtbank ook anderszins niet gebleken, zodat de vorderingen voor zover gebaseerd op deze grondslag reeds voor afwijzing gereed liggen.
4.8.4.
De rechtbank begrijpt de stellingen van Schloss Lieser aldus dat de voorheen door de werkmaatschappij gedreven onderneming en de door de vof geëxploiteerde onderneming in feite één en dezelfde (voortgezette) onderneming zijn, en dat hieraan – mede gelet op de nauwe betrokkenheid van eerdergenoemde natuurlijke personen als (middellijk) bestuurders van de werkmaatschappij en vennoten van de vof – het rechtsgevolg dient te worden verbonden dat de vordering die Schloss Lieser houdt op de werkmaatschappij kan worden verhaald op de vof als nieuwe exploitant van de onderneming. Daarmee ligt aan die stellingen niet een vereenzelviging van rechtssubjecten (natuurlijke personen en/of rechtspersonen) ten grondslag maar feitelijk een vereenzelviging van ondernemingen en dat is een rechtsfiguur waarvoor het vigerende recht geen steun biedt (vgl. Hoge Raad 3 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1865 (Roco/De Staat)).
4.8.5.
Mocht Schloss Lieser tot uitdrukking hebben willen brengen dat op basis van voornoemde omstandigheden de handelingen van de werkmaatschappij rechtens moeten worden aangemerkt als handelingen van de vof, dan wel haar vennoten, omdat de vof de door de werkmaatschappij geëxploiteerde onderneming heeft voortgezet en de (middellijk) bestuurders van de werkmaatschappij als vennoten belang hebben bij haar onderneming, dan treft haar stelling evenmin doel nu ook in dat geval is uitgegaan van een opvatting die geen steun vindt in het vigerende recht. Daarbij wijst de rechtbank erop dat in deze situatie niet de vraag voorligt onder welke omstandigheden een onrechtmatig handelen of nalaten van natuurlijke personen als eigen onrechtmatig handelen aan een rechtspersoon kan worden toegerekend (HR 6 april 1979, NJ 1980/34 (Kleuterschool Knabbel & Babbel)) maar gesteld wordt dat handelingen van de werkmaatschappij aan de (vennoten van de) vof kunnen worden toegerekend. Uit het voorgaande volgt reeds dat deze stelling geen doel treft.
(tussen)conclusie
4.9.
Resumerend komt de rechtbank tot de slotsom dat de vordering jegens de vof (en jegens gedaagden in hun hoedanigheid als vennoten) dient te worden afgewezen, nu de jegens haar aangevoerde gronden – misbruik van identiteitsverschil dan wel vereenzelviging – niet slagen. De overige gedaagden worden (in hun hoedanigheid als bestuurders van de werkmaatschappij) in de gelegenheid gesteld om in het kader van de voorshands bewezen verklaarde verhaalsfrustratie tegenbewijs te leveren als hiervoor omschreven en hierna weergegeven in het dictum. De rechtbank wijst er in dit verband op dat indien zij daarin niet slagen weliswaar hun aansprakelijkheid voor de door Schloss Lieser geleden schade als gevolg van de verhaalsbenadeling vast staat, maar dat alsdan nog geoordeeld dient te worden over het bestaan en de omvang van die pretense schade waarbij – anders dan Schloss Lieser lijkt te stellen – de hoogte van de mogelijke schade als gevolg van de verhaalsbenadeling niet ipso facto de omvang van de oorspronkelijke vordering volgt.
4.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
laat Beheer, de Holdings, [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] toe tegenbewijs te leveren tegen de op voorhand bewezen geachte stelling van Schloss Lieser dat sprake is van verhaalsfrustratie door de overheveling van de activiteiten en activa van de werkmaatschappij naar de vof;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 februari 2023voor uitlating door Beheer, de Holdings, [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat Beheer, de Holdings, [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] , indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, zij die stukken direct in het geding moeten brengen;
5.4.
bepaalt dat Beheer, de Holdings, [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] , indien zij getuigen willen laten horen, zij via het roljournaal zullen vernemen op welke roldatum zij de getuigen en over welke periode zij de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. R.J.M.G. Rulkens in het gerechtsgebouw te Roermond aan Willem II Singel 67;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op
18 januari 2023.