ECLI:NL:RBLIM:2023:3826

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
ROE 22/1929
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning voor een ambulancepost in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiser tegen de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning aan de GGD voor een ambulancepost. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem, ondanks dat de locatie niet in overeenstemming was met de geldende bestemmingsplannen. Eiser, eigenaar van een nabijgelegen bedrijfsverzamelgebouw, betwistte de vergunning op basis van de gevolgen voor zijn eigendom en de ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelt dat de relativiteitsvereiste, die stelt dat een beroep op een rechtsregel alleen kan worden gedaan als deze strekt tot bescherming van de belangen van de eiser, niet in de weg staat aan de beoordeling van eisers beroepsgronden. De rechtbank concludeert dat verweerder de belangen bij de tijdelijke huisvesting van de ambulancepost op goede gronden heeft afgewogen tegen de ruimtelijke gevolgen. De rechtbank oordeelt dat de vergunning in stand blijft, omdat de ruimtelijke effecten beperkt zijn en de noodzaak voor een goede huisvesting van de ambulancepost prevaleert. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning geldig blijft.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem

(gemachtigden: mr. E.M.G. Haagmans en E.P.G. Lemmen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: GGD Zuid-Limburg, uit Heerlen (de GGD)

(gemachtigde: G.P.J. Vernimmen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning aan de GGD voor een ambulancepost aan de [adres 1] te [woonplaats] .
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 25 januari 2022 de omgevingsvergunning verleend.
1.2.
Bij besluit van 11 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 25 januari 2022 ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De GGD heeft ook een reactie ingediend.
1.4.
Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting desgevraagd nadere informatie toegezonden.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van verweerder en de gemachtigde van de GGD.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Voorheen was de ambulancepost in [woonplaats] gehuisvest in het bedrijfsverzamelgebouw van eiser, aan de [adres 2] . Oorspronkelijk bestond de ambulancepost uit een verblijfsruimte voor het personeel en stonden de auto’s – waaronder een ambulance – op de parkeerplaatsen onder het gebouw. In de loop van de tijd is de bedrijfsvoering gewijzigd. Zo is de ambulancedienst overgegaan op 24-uursdiensten, waardoor de verblijfsruimte zo moest worden aangepast dat er twee slaapkamers voor het personeel kwamen. En omdat de ambulancedienst overging op een ander, hoger type auto dat niet meer onder het gebouw paste, stond de ambulance sindsdien naast het gebouw, in de open lucht.
2.1.
In afwachting van definitieve huisvesting voor de ambulancepost die beter voldoet aan de eisen, heeft de GGD op 1 oktober 2021 de vergunning gevraagd die in deze procedure aan de orde is. De aanvraag ziet op een tijdelijke ambulancepost op het terrein naast het bedrijfsverzamelgebouw, aan de [adres 1] , voor een periode van vijf jaar. Volgens de aanvraag omvat de ambulancepost een verblijfsruimte, twee slaapkamers voor het personeel en een garage voor de auto’s, waaronder de ambulance.
2.2.
De bestemmingsplannen die voor de geplande locatie gelden, staan niet toe dat daar een ambulancepost wordt gebouwd. In de geldende bestemmingsplannen ‘Natuurtransferium Gulpen’ en ‘Gulpen-Wittem Buitengebied’ hebben de gronden namelijk de enkelbestemmingen ‘Natuur’ en ‘Verkeer’, waarbij bebouwing is uitgesloten.
2.3.
Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van de twee bestemmingsplannen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang gelezen met bijlage II, artikel 4, aanhef en onder 11, van het Besluit omgevingsrecht. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk, het uitvoeren van werkzaamheden en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder respectievelijk a, b en c, van de Wabo.
2.4.
Eiser heeft tegen de omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. De Intergemeentelijke adviescommissie bezwaarschriften heeft daarover advies uitgebracht aan verweerder. In het advies is vermeld dat de locatie waar de ambulancepost is gepland, fungeert als een transferium. Concreet betekent dit dat er parkeerplaatsen zijn en dat wandel- en fietsroutes vanaf daar starten. Door de nieuwbouw verdwijnt een deel van de parkeerplaatsen, maar blijven er voldoende over, aldus het advies. Verder is in het advies vermeld dat de nieuwbouw deels ook is gepland op wat nu gras is, maar dat het maar om een klein deel gaat. In het advies is hieruit geconcludeerd dat de ruimtelijke effecten beperkt zijn.
2.5.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het advies van de adviescommissie overgenomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Inmiddels is de tijdelijke ambulancepost gerealiseerd.

Standpunten van partijen

3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder in dit geval niet mocht afwijken van het bestemmingsplan. Hij wijst erop dat de nieuwbouw tot gevolg heeft dat parkeerplaatsen en groen verdwijnen. Daarbij voert eiser aan dat verweerder het door hem voorgestelde alternatief had moeten onderzoeken. Verweerder heeft weliswaar een alternatieve locatie voor de ambulancepost onderzocht, namelijk de parkeerplaats van het klooster te Wittem. Maar eiser vindt dat verweerder ook had moeten onderzoeken of het personeel gevestigd kon blijven in zijn bedrijfspand. De nieuwbouw zou dan beperkt kunnen blijven tot een garage voor de auto’s, aldus eiser.
3.1.
Verweerder betoogt in reactie hierop in het verweerschrift primair dat de beroepsgronden die eiser aanvoert, niet zijn belang als exploitant van het bedrijfsverzamelgebouw betreffen. Volgens verweerder is er geen relatie tussen de aantasting van de natuur- en verkeersbestemming en de exploitatie van het bedrijfsverzamelgebouw, als bedoeld in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Subsidiair stelt verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt dat de aanvraag uitgangspunt is, dat de ruimtelijke gevolgen van de afwijking van de bestemmingsplannen beperkt zijn en dat aan het belang bij inwilliging van de aanvraag voor het bieden van tijdige medische hulp doorslaggevend gewicht toekomt.

Beoordeling door de rechtbank

Staat het relativiteitsvereiste in de weg aan beoordeling van het beroep?
4. De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept, aldus artikel 8:69a van de Awb. Eiser is – zoals hij op de zitting heeft bevestigd – in beroep gekomen als mede-eigenaar van het bedrijfsverzamelgebouw. Op de zitting heeft hij verduidelijkt dat de reden van zijn beroep niet alleen het mislopen van huurpenningen is. Het gaat hem ook om de gevolgen van de nieuwbouw voor de uitstraling van zijn eigen gebouw. Het betoog van eiser over de vermindering van parkeerplaatsen en groenvoorziening moet in dat kader worden gezien. Anders dan verweerder heeft betoogd, vormt het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb dus geen beletsel voor de beoordeling van eisers beroepsgronden.
Heeft verweerder een deugdelijke belangenafweging gemaakt?
5. Zoals hiervoor vermeld had verweerder de bevoegdheid om een vergunning te verlenen om af te wijken van de twee bestemmingsplannen. Bij de beslissing om gebruik te maken van die bevoegdheid diende verweerder te beoordelen of de tijdelijke ambulancepost zoals de GGD deze had aangevraagd, in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. Bij deze beslissing had verweerder beleidsruimte en moest hij de betrokken belangen tegen elkaar afwegen.
6. Hieruit volgt dat de rechtbank in deze procedure niet zelf beoordeelt of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Wat de rechtbank wel beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, is of het besluit in overeenstemming is met het recht. In dat kader kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
7. Op de zitting is besproken dat door de nieuwbouw van de tijdelijke ambulancepost en de herinrichting van de directe omgeving ervan, 6 parkeerplaatsen verdwijnen. Dit betekent dat er nog zo’n 27 parkeerplaatsen overblijven. Verder is op de zitting besproken dat ongeveer 42 m2 aan groenvoorziening verdwijnt. Hoewel dit een relatief groot deel is van het groen op het natuurtransferium, moet ook met verweerder worden vastgesteld dat in de directe omgeving nog veel groen overblijft. Gelet hierop mocht verweerder de ruimtelijke gevolgen van de nieuwbouw beperkt achten. Daarbij stelt de rechtbank vast dat het gaat om een tijdelijke omgevingsvergunning en dat in de voorschriften is opgenomen dat de ambulancepost inclusief fundatie na vijf jaar moet worden verwijderd.
8. Bij de belangenafweging heeft verweerder de beperkte ruimtelijke effecten afgewogen tegen het belang bij de nieuwbouw van de tijdelijke ambulancepost. Daarbij oordeelt de rechtbank dat in deze procedure geen betekenis toekomt aan de door verweerder genoemde aanrijtijd voor de ambulance; de nieuwbouw ligt immers naast het bedrijfsverzamelgebouw van eiser, zodat de aanrijtijd niet wijzigt. Waar in deze procedure wel betekenis aan toe komt, is het door verweerder op de zitting – in navolging van de GGD – genoemde belang van een goede huisvesting van zowel het personeel als de auto’s. Op de zitting heeft eiser bevestigd dat de huisvesting voor de stalling van de ambulance inderdaad niet meer voldoet; vandaar ook zijn voorstel om de nieuwbouw te beperken tot de bouw van een garage. De rechtbank volgt de GGD in zijn betoog dat huisvesting van het personeel apart van de auto’s niet praktisch is, alleen al omdat het personeel de auto’s bevoorraadt vanuit de ambulancepost. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarom op goede gronden is uitgegaan van de aanvraag zoals de GGD deze heeft ingediend, dus voor nieuwbouw voor de gehele ambulancepost. Het door eiser voorgestelde alternatief van gescheiden huisvesting voor personeel en auto’s hoefde verweerder dus niet nader te onderzoeken.
9. Voor zover eiser op de zitting heeft gesteld dat de gemeente hem vóór de bouw van het bedrijfsverzamelgebouw heeft verplicht om de ambulancedienst te huisvesten, overweegt de rechtbank als volgt. Daargelaten dat eiser dit pas op de zitting naar voren heeft gebracht en dat de gemachtigden van verweerder verklaarden hier niet van op de hoogte te zijn, moet worden vastgesteld dat de stelling geen betrekking heeft op de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw. Het kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
10. Mede gelet op de beperkte ruimtelijke gevolgen van de tijdelijke nieuwbouw van de ambulancepost oordeelt de rechtbank dat het niet onevenredig is dat verweerder de doorslag heeft gegeven aan de belangen bij een gezamenlijke huisvesting die voldoet aan de eisen die de GGD daaraan stelt. Verweerder mocht dus de omgevingsvergunning verlenen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft.
12. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen reden voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van E.M. Hendriks-van der Haar, griffier, en openbaar gemaakt op 30 juni 2023.
De griffier is verhinderd deze
rechter
uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 30 juni 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.