ECLI:NL:RBLIM:2023:3719

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
C/03/305486 / HA ZA 22-238
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in civiele zaak tussen eiser en Walram Exploitatie Maatschappij B.V. en Walram Holding B.V. over onduidelijke overeenkomst en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 18 april 2023, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Douwes, vorderingen ingesteld tegen Walram Exploitatie Maatschappij B.V. en Walram Holding B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. D.Y. Li. De zaak betreft een geschil over een handgeschreven document dat eiser beschouwt als een overeenkomst met de indirect bestuurder van Walram, de heer [naam bestuurder]. Eiser stelt dat Walram de gemaakte afspraken niet is nagekomen, terwijl Walram betwist dat eiser zijn verplichtingen is nagekomen.

De rechtbank heeft eerst beoordeeld of de zaak inhoudelijk behandeld kon worden, ondanks de bewering van Walram dat het herstelexploot te laat was betekend. De rechtbank concludeerde dat het herstelexploot tijdig was betekend en dat Walram zich inhoudelijk had kunnen verweren. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat het document waarop de vorderingen van eiser zijn gebaseerd, in verschillende versies is ingediend, maar dat de inhoud en ondertekening onduidelijk zijn gebleven. Hierdoor voldeed de dagvaarding niet aan de eisen van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiser onvoldoende onderbouwd zijn en dat er geen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. Eiser is in schuldeisersverzuim geraakt door het niet voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 10.719,00. De uitspraak is gedaan door mr. M. Driever en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/305486 / HA ZA 22-238
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 18 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Douwes,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WALRAM EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Sittard,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WALRAM HOLDING BV,
gevestigd te Sittard,
gedaagden,
advocaat mr. D.Y. Li.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk Walram genoemd worden en afzonderlijk WEM (gedaagde 1) en WH (gedaagde 2).
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ingevolge de dagbepaling van deze rechtbank van 7 september 2022.
Tegenwoordig zijn mr. M. Driever, rechter, en L. Klassen, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
 de heer [eiser] , bijgestaan door mr. Douwes en door de heer [naam broer] , zijn broer die optreedt als tolk,
 namens Walram krachtens schriftelijke volmacht de heer [naam] , bijgestaan door mr. Li.
De rechter gaat over tot de mondelinge behandeling en houdt de inhoud van het dossier voor. Het griffiedossier bestaat uit:
 de dagvaarding van 31 maart 2022 met producties 1-9, waarvan productie 9 ontbreekt en van productie 4 alleen het tabblad is bijgevoegd,
 de conclusie van antwoord met producties 1-6,
 de dagbepaling van de rechtbank van 7 september 2022,
 de nagezonden productie 7 van de zijde van Walram,
 de nagezonden producties 10-15 van de zijde van [eiser] .
Partijen verklaren dat zij elkaars stukken hebben ontvangen.
De rechter stelt vast dat beide partijen zijn verschenen en gaat over tot de mondelinge behandeling. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Zij hebben ook gereageerd op elkaars standpunten. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die zich in het dossier bevinden. De zitting is geschorst om te kijken of partijen een regeling treffen. Dat is niet het geval.
De rechter heeft daarna de mondelinge behandeling gesloten. Na de mondelinge behandeling heeft de rechter ter zitting de volgende mondelinge uitspraak gedaan met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

1.Waar gaat de zaak over?

[eiser] en de (indirect) bestuurder van Walram, de heer [naam bestuurder] (hierna: “ [naam bestuurder] ”), hebben in 2021 met elkaar gesproken over het vastgoedproject dat Walram aan het ontwikkelen was. [eiser] heeft een handgeschreven document gemaakt waarin afspraken tussen [eiser] en [naam bestuurder] zijn vastgelegd. [eiser] stelt zich op het standpunt dat dit document een overeenkomst is, die de BV’s van [naam bestuurder] niet is/zijn nagekomen. Walram zegt dat [eiser] de gemaakte afspraken niet is nagekomen.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
Als eerste zal de rechtbank moeten beoordelen of aan inhoudelijke behandeling van de zaak kan worden toegekomen. Walram zegt dat dat niet kan omdat het herstelexploot te laat is betekend. Het herstelexploot is echter wel tijdig betekend, omdat de termijn verstreek op een feestdag en de volgende dag wel juist is betekend. Er is daarom geen sprake van termijnoverschrijding. Walram heeft zich ook inhoudelijk kunnen verweren tegen de vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde feiten, zodat geen belang is geschaad. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] dan ook inhoudelijk beoordelen.
2.2.
Vast staat dat het door [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag gelegde document in twee verschillende versies met twee verschillende vertalingen in het geding is gebracht (als productie 2 bij dagvaarding en als nagezonden productie 10 van [eiser] ). Ondanks daarnaar gevraagd te zijn, is niet toegelicht wie de aanvulling op productie 2 ten opzichte van productie 10 op het schriftelijke stuk heeft gemaakt en onduidelijk is gebleven welke van die versies ondertekend zou zijn. [eiser] wil dat de rechtbank productie 2 in de beoordeling betrekt, waarvan de vertaling gebrekkig is. Ter zitting heeft [eiser] een uitgebreide, maar niet duidelijke verklaring gegeven over de contacten tussen hem en [naam bestuurder] . Gelet op de gegeven verklaring kan de rechtbank niet anders vaststellen dan dat de dagvaarding niet voldoet aan artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), de waarheids- en volledigheidsplicht. De rechtbank zal het daarom doen met wat evident uit de wel overeenstemmende stukken blijkt en daarbij desnoods ook de vertaling van het stuk in productie 10 van [eiser] betrekken. Ook waar het de terugbetaling van de door [eiser] betaalde som van € 40.000 betreft, is de dagvaarding in strijd met artikel 21 Rv, maar daar zullen geen consequenties aan verbonden worden, ook omdat dit bij herstelexploot is hersteld en de daarmee corresponderende vordering is ingetrokken.
2.3.
Vast staat wel dat tussen [eiser] (aangeduid als Partij B) en [naam bestuurder] een overeenkomst is gesloten. Onduidelijk is in welke hoedanigheid [naam bestuurder] bij die overeenkomst was betrokken: als natuurlijk persoon of als (indirect) bestuurder van Walram. In de overeenkomst (vertaald in productie 2 bij dagvaarding) wordt als Partij A aangeduid “
( vertegenwoordiger van Warram Explotatie Maatschappij b.v. en Warram Holding b.v. )”. In productie 10 bij dagvaarding is Partij A “
(verkoper): [naam bestuurder] (vertegenwoordiger project Walram Explotatie Maatschappij B.V.)”. In het origineel van de overeenkomst, dat [eiser] ter zitting heeft getoond, staat alleen “
Walram Exploitatie Maatschappij b.v”, zonder WH. Hooguit WEM kan dus partij zijn bij de overeenkomst.
2.4.
[eiser] had zich ertoe verbonden € 150.000 te betalen “
nadat Partij B deze contract heeft getekend” (productie 2 bij dagvaarding), althans “
Bij het tekenen van deze overeenkomst” (productie 10 bij dagvaarding). De overeenkomst is getekend op 27 april 2021 (Chinese tijd). Dat is door [eiser] ter zitting gesteld en door Walram niet (verder) betwist. Wanneer het bedrag uiterlijk moest worden betaald, is niet gebleken.
2.5.
Vast staat dat [eiser] op 30 april 2021 een bedrag van in totaal € 40.000 heeft betaald. [naam bestuurder] heeft [eiser] op 30 april 2021, na ontvangst van het eerste deelbedrag van € 10.000, een spraakbericht gestuurd via WeChat. De schriftelijke weergave daarvan in productie 2 bij conclusie van antwoord heeft [eiser] aanvankelijk aangeduid als vals, maar na kennisneming van de opname door alle partijen tijdens een schorsing van de zitting heeft [eiser] erkend dat de strekking van de schriftelijke weergave overeenstemt met de inhoud van het spraakbericht, zoals weergegeven in randnummer 6 bij conclusie van antwoord. Daarmee is komen vast te staan dat [eiser] wist dat hij op 30 april 2021 in totaal € 150.000 moest voldoen, omdat [naam bestuurder] er anders “mee zou stoppen”. [eiser] heeft echter niet meer dan € 40.000 betaald. Hij is in schuldeisersverzuim komen te verkeren. Daar doet niet aan af dat na het spraakbericht nog meer correspondentie is gevolgd. Het had op de weg van [eiser] gelegen om die correspondentie, als die de gemaakte afspraken anders zouden maken, bij dagvaarding uiteen te zetten. Dat is niet gebeurd.
2.6.
Anders dan door [eiser] bloot gesteld (en door Walram gemotiveerd betwist) is Walram in ieder geval niet van rechtswege in verzuim komen te verkeren. Daarop stranden de vorderingen voor zover deze tegen WEM zijn gericht.
2.7.
Zelfs als de vorderingen wegens schuldeisersverzuim van [eiser] niet zouden stranden, zouden ze dat wel doen omdat onvoldoende duidelijk is geworden wat partijen hebben beoogd met het sluiten van de overeenkomst. [eiser] stelt dat het gaat om overdracht van 50% van “het project”. Daarnaar gevraagd is tijdens de mondelinge behandeling van de zijde van [eiser] verklaard dat “het project” aandelenoverdracht of overdracht van onroerend goed zou kunnen zijn: “
Ik baseer me op de overeenkomst en die heb ik uitgelegd als aandelen, maar je zou ook kunnen zeggen 50% van het onroerend goed.” Daaruit volgt dat de overeenkomst onvoldoende bepaald is, reden waarom de vorderingen van [eiser] jegens WEM geen kans van slagen hebben.
2.8.
In het verlengde daarvan stranden ook de vorderingen jegens WH. WH is betrokken als bestuurder van WEM en WEM kan geen verwijt worden gemaakt. Bovendien is de grondslag onrechtmatige daad/bestuurdersaansprakelijkheid bij dagvaarding slechts uitgewerkt met de aanduiding “Hiervan is sprake”, zonder uitwerking of het stellen van feiten waar die aansprakelijkheid op wordt gegrond, wil de vordering kunnen worden toegewezen. Als onvoldoende onderbouwd stranden dus ook de vorderingen jegens WH op die grondslag.
2.9.
Daar komt nog bij dat de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd, zeker in het licht van de gemotiveerde betwisting van het bestaan van enig voordeel bij Walram door de verkoop van de aandelen aan MVJ.
2.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld2.10.1. De proceskosten aan de zijde van Walram worden tot op heden begroot op:
€ 5.737,- griffierecht en
€ 4.982aan salaris advocaat (2 punten maal € 2.491 per punt).
€ 10.719totaal.
2.10.2.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad over de proceskosten zal als niet weersproken worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Walram gevallen en tot op heden begroot op € 10.719,00.
3.3.
verklaart de veroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad,
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. M. Driever en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op
Waarvan proces-verbaal,
de rechter