Wat vindt eiser
5. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij verzoekt de rechtbank om het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Hij stelt dat de terug- en invordering had moeten worden kwijtgescholden of gematigd. Het was hem geenszins duidelijk dat hij te veel WIA-uitkering ontving. De hoogte van de uitkering was sinds 2016 al vaak gewijzigd, stopgezet en weer voortgezet. Eiser dacht dat alles was geregeld door de beslissing van 25 september 2018. Eiser is niet goed met het verrichten van zijn boekhouding en krijgt hier sinds kort hulp bij. Nog belangrijker vindt eiser dat de jarenlange fout aan het UWV te wijten is. Dat eiser het bedrag uiteindelijk ineens heeft voldaan was niet omdat hij het eens was met de terug- en invordering, maar omdat het hem door toedoen van het UWV niet lukte om een betalingsregeling te sluiten met het UWV.
6. Eiser vindt dat hij onevenredige en onaanvaardbare nadelen op sociaal of financieel gebied heeft ervaren door de terug- en invordering. Hij heeft een lening bij derden moeten afsluiten en hij heeft kosten moeten maken om nieuwe belastingaangiften te doen over de jaren 2018, 2019 en 2020. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser een beroep doet op artikel 77, zesde lid van de Wet WIA, waarin staat dat het UWV vanwege dringende redenen af kan zien van terugvordering.
7. Daarnaast merkt eiser op dat het UWV in andere zaken, waarbij onnodige fouten zijn gemaakt, wel de vorderingen volledig kwijt heeft gescholden. Er was daarbij, net als bij eiser, sprake van grote complexiteit: het ging om een terugvordering over een periode in het verleden en de terugvordering heeft grote fiscale en financiële gevolgen gehad. Eiser vindt dat het UWV hem daarom ook tegemoet had moeten komen. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel. Eiser doet verder een beroep op het evenredigheidsbeginsel van artikel 4:94a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de knelpuntenbrief van het UWV van 3 juni 2021, waarin volgens eiser soortgelijke problemen worden aangestipt en waarin het UWV aangeeft dat maatwerk in individuele gevallen op z’n plek is.
8. Eiser verzoekt om nabetaling van de ten onrechte terugbetaalde WIA-uitkering plus de wettelijke rente.
Wat vindt de rechtbank
9. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser over de periode van 14 juni 2018 tot en met 31 juli 2021 € 15.090,38 bruto te veel WIA-uitkering heeft ontvangen. De vraag is of het UWV terecht heeft beslist dat eiser daarom een bedrag van € 14.704,85 moet terugbetalen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser het bedrag van € 14.704,85 moet terugbetalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
12. Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA verplicht het UWV terug te vorderen wat onverschuldigd is betaald. De bevoegdheid om daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien is op grond van het zesde lid naar de letter van die bepaling beperkt tot situaties waarin dringende redenen aanwezig zijn.
13. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen als hiervoor bedoeld slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en dat een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt. Dat hier sprake van is, heeft eiser onvoldoende onderbouwd en is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken. Uit de beschikbare gegevens en de toelichting van eiser is weliswaar gebleken dat de terug- en invordering voor hem een groot probleem heeft meegebracht omdat hij een lening bij familieleden heeft moeten afsluiten en extra kosten heeft gemaakt voor het opnieuw doen van belastingaangifte over de jaren 2018, 2019 en 2020, maar daarmee is niet aannemelijk geworden dat die gevolgen in objectieve zin onaanvaardbaar zijn in de mate als in de heersende rechtspraak wordt vereist. Ook het feit dat de fout door het UWV is gemaakt of dat het UWV niet zou hebben meegewerkt aan een betalingsregeling, zijn geen redenen om af te zien van terugvordering. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
14. Ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel baat eiser niet. Het gelijkheidsbeginsel schrijft voor dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. De rechtbank acht de door eiser aangehaalde zaken waarin sprake was van een samenloop van een WW-uitkering met een Ziektewet- of WAZO-uitkering dusdanig afwijkend dat er niet gesproken kan worden van gelijke gevallen. Er was immers geen sprake van een samenloop van verschillende uitkeringen, noch was sprake van een fout in de systemen waardoor de uitkeringen niet juist betaald konden worden. Eiser wist naar eigen zeggen niet dat het UWV te veel uitkering betaalde, maar dat had redelijkerwijs wel kunnen en moeten weten. In het besluit van 25 september 2018 is hij immers geïnformeerd over de hoogte van zijn uitkering vanaf 14 juni 2018: een bedrag van € 405,84 bruto per maand. Uit de betalingsspecificaties blijken steeds bedragen van rond de € 800,00 bruto per maand en werd een bedrag van rond de € 700,00 netto per maand uitbetaald. Dat hij desondanks niet zou hebben geweten dat hij te veel uitkering ontving, blijft volgens de rechtbank voor risico van eiser.
15. Voor het beroep op het evenredigheidsbeginsel, met een verwijzing naar de knelpuntenbrief van het UWV, geldt het volgende. De toepasselijke wetsbepalingen in de Wet WIA zijn dwingendrechtelijk van aard en bieden geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die nopen om hiervan af te wijken. In de knelpuntenbrief wordt weliswaar gesproken van maatwerk in individuele gevallen maar dat ziet, zo begrijpt de rechtbank, met name op de strikt voorgeschreven termijnen om terug te vorderen en de maximale aflossingscapaciteit en dus niet op het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvorderen. De wet heeft voor die gevallen voorzien in een hardheidsclausule in de vorm van het zesde lid van artikel 77 van de Wet WIA. De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 13 al geoordeeld dat in het geval van eiser er geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering.