ECLI:NL:RBLIM:2023:3602

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
ROE 21/2024
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag geslachtsnaamswijziging van minderjarige dochter na bezwaar van derde-partij

Op 19 juni 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de minister voor Rechtsbescherming, waarbij de aanvraag van eiseres om de geslachtsnaam van haar minderjarige dochter te wijzigen, is afgewezen. De minister had de aanvraag eerder ingewilligd, maar na bezwaar van derde-partij, die aannemelijk maakte dat de gegevens in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) onjuist waren, werd de aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister op basis van de beschikbare informatie van de BRP mocht afwijken en dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 3, vierde lid, onder d van het Besluit geslachtsnaamswijziging. Hierdoor ontbrak de juridische grondslag voor de geslachtsnaamswijziging en was er geen aanleiding voor een belangenafweging. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de minister het verzoek kon afwijzen en eiseres geen griffierecht terugkreeg. De rechtbank heeft de uitspraak onmiddellijk na de zitting gedaan, waarbij alle betrokken partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft ook gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21/2024
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten),
en

de minister voor Rechtsbescherming

(gemachtigde: mr. J. den Ouden).

Als derde-partij neemt aan deze zaak deel: [naam derde-partij] uit [plaats]

(gemachtigde: mr. B.C.A. Reijnders).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de minister van
4 juni 2021 op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, derde-partij, de gemachtigde van derde-partij en de gemachtigde van de minister.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat de minister het verzoek van eiseres heeft kunnen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Motivering van de uitspraak

1. Eiseres en derde-partij hebben samen een dochter. Op 30 oktober 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend bij de minister om de geslachtsnaam van de dochter te wijzigen. Deze aanvraag heeft de minister bij besluit van 29 januari 2021 ingewilligd, omdat er sprake was van de uitzonderingsgrond benoemd in artikel 3, vierde lid, onder d, onderdeel 2 van het Besluit geslachtsnaamswijziging. Derde-partij is daartegen in bezwaar gegaan, waarbij hij door middel van het indienen van een processtuk, afkomstig van eiseres uit een zaak bij de civiele rechter, aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van de betreffende uitzonderingsgrond. De minister heeft bij besluit van 4 juni 2021 het verzoek van eiseres daarom alsnog afgewezen. Eiseres kan zich niet verenigen met deze afwijzing en heeft daartegen beroep ingesteld.
2. Op grond van artikel 3, vierde lid, onder d, van het Besluit wordt het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam afgewezen indien een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaren, tenzij er sprake is van een onherroepelijke veroordeling of dat de ouder en het kind niet meer dan gedurende ¼ deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn in gezinsverband heeft samengeleefd.
3. Tussen partijen is in geschil of er sprake is geweest van het samenleven in gezinsverband tussen juli 2015 en augustus 2017. Dat blijkt niet uit de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). Partijen stonden in de genoemde periode niet op hetzelfde adres ingeschreven. De minister mag van de gegevens uit de BRP uitgaan, tenzij een betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat derde-partij aannemelijk heeft gemaakt dat, in weerwil van de gegevens uit de BRP, wel sprake is geweest van samenwoning in de genoemde periode. In het genoemde processtuk van eiseres is het volgende opgenomen:
“Partijen hebben gedurende enige tijd een relatie gehad. Pas toen de dochter van partijen werd geboren hebben zij besloten om samen te gaan wonen. Vanaf het moment dat partijen zijn gaan samenwonen zijn de eerste irritaties en scheurtjes in de relatie ontstaan. Moeder stond er qua opvoeding veelal alleen voor en zij had niet het gevoel dat vader er voor haar en het gezin was. Uiteindelijk heeft moeder er in augustus 2017 voor gekozen om de relatie te beëindigen en is zij met [dochter] uit de gezamenlijke woning vertrokken.”
5. De rechtbank is van oordeel dat hieruit onmiskenbaar blijkt dat eiseres, derde-partij en de dochter in gezinsverband hebben samengeleefd van juli 2015 tot augustus 2017, en dus voor langer dan ¼ deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn. Dat staat er expliciet en bij herhaling. Omdat het er zo duidelijk staat, mocht de minister hiervan uitgaan en zijn er objectieve stukken nodig om te ontkrachten dat in genoemde periode sprake was van samenleving in gezinsverband. Eiseres heeft dergelijke objectieve stukken niet overgelegd. De enkele stelling van eiseres dat de geciteerde passage anders gelezen moet worden, namelijk als enkele bevestiging dat er omgang was tussen derde-partij en de dochter, volgt de rechtbank niet.
6. Gelet op het voorgaande ontbreekt de juridische grondslag voor de geslachtsnaamswijziging. Aan de voorwaarden van artikel 3, vierde lid, onder d, van het Besluit wordt immers niet voldaan. Omdat de juridische grondslag ontbreekt, komt de minister niet toe aan een belangenafweging. De door eiseres gestelde belangen kunnen op zichzelf voor de minister geen grondslag vormen om het verzoek om geslachtsnaamwijziging in te willigen.
Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 19 juni 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. De rechtbank heeft partijen op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep op de zitting gewezen.