ECLI:NL:RBLIM:2023:3569

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
03-700009-20 en V.i. 99-000364-24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van politieagenten en procesafspraken in strafzaak

Op 16 juni 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het mishandelen van twee politieagenten op 14 januari 2020 te Geleen. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, was eerder gedagvaard en er waren procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie en de verdachte. Tijdens de zitting op 9 juni 2023 werd de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren, maar de benadeelde partij en het slachtoffer niet. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijwillig had ingestemd met de procesafspraken en dat deze afspraken voldeden aan de eisen van artikel 6 van het EVRM. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde de verdachte een gevangenisstraf van 17 dagen op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 737,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd afgewezen, omdat de verdachte in de tussentijd niet met politie of justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03-700009-20
V.i.-zaaknummer: 99-000364-24 (herroeping v.i.)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

Voorafgaand aan de zitting van 9 juni 2023 heeft de rechtbank kennisgenomen van de tussen het openbaar ministerie en de verdachte gesloten overeenkomst inzake de door hen gemaakte procesafspraken over de afdoening van de onderhavige zaak (de strafzaak met parketnummer 03-700009-20 en de zaak met v.i.-zaaknummer 99-000364-24) en de strafzaak met parketnummer 03-015737-21.
Vervolgens is deze zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juni 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De benadeelde partij en het slachtoffer zijn uitgenodigd voor de zitting, maar hebben vooraf aangekondigd niet te zullen verschijnen. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen de verdachte met parketnummer 03-015737-21.
Tijdens de behandeling van de zaak is uitgebreid aandacht besteed aan voornoemde overeenkomst inzake de procesafspraken. Vervolgens heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:een politieagent heeft mishandeld door deze meermalen met kracht met gebalde vuist tegen zijn gelaat te slaan;
Feit 2:een politieagent heeft mishandeld door deze met gebalde vuist tegen zijn gezicht te slaan.

3.De overeenkomst inzake de procesafspraken over de afdoening van de strafzaak

3.1
De inleiding
Bij dagvaarding van 10 september 2022 is de verdachte onder parketnummer 03-700009-20 gedagvaard voor de zitting van 11 oktober 2022. Tevens is hij voor diezelfde zitting opgeroepen voor de behandeling van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder v.i.-zaaknummer 99-000364-24. De rechtbank heeft deze zaken op 11 oktober 2022 gelijktijdig behandeld, waarna zij het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd heeft geschorst. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om een viertal getuigen te horen. Daarnaast heeft zij de officier van justitie opdracht gegeven om een en ander uit te zoeken en het dossier aan te vullen met bepaalde stukken.
Op 11 oktober 2022 is de strafzaak tegen de verdachte met het parketnummer 03-015737-21 gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de andere zaken. Ook in die strafzaak is het onderzoek ter terechtzitting – om dezelfde redenen – voor onbepaalde tijd geschorst.
Op 16 mei 2023 heeft de officier van justitie de rechtbank laten weten dat gesprekken tussen de verdediging en het openbaar ministerie over procesafspraken in de drie zaken hadden geresulteerd in een conceptovereenkomst.
3.2
De afspraken tussen het openbaar ministerie en de verdachte
Bij e-mail van 7 juni 2023 heeft de officier van justitie de rechtbank de ondertekende overeenkomst van 5 juni 2023 doen toekomen, waarin het openbaar ministerie en de verdachte procesafspraken hebben gemaakt over de afdoening van de genoemde zaken. In deze overeenkomst is vermeld dat het openbaar ministerie en de verdediging door het maken van procesafspraken beogen de behandeling van deze strafzaken zo efficiënt mogelijk te maken. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van deze afspraken.
Het openbaar ministerie en de verdediging zijn (verkort weergegeven) overeengekomen dat:
de strafzaken met de parketnummers 03-700009-20 en 03-015737-21 gevoegd worden behandeld;
het openbaar ministerie een bewezenverklaring eist voor beide feiten in de zaak met parketnummer 03-700009-20;
het openbaar ministerie hiervoor uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 17 dagen met aftrek van voorarrest vordert;
e verdachte instemt met betaling (tegen finale kwijting) van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 737,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 januari 2020 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
het openbaar ministerie een integrale vrijspraak vordert voor het onder parketnummer 03-015737-21 tenlastegelegde feit;
het openbaar ministerie rekwireert tot afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i.-zaaknummer 99-000364-24;
de verdachte alle eerder gedane onderzoekswensen uiterlijk ter terechtzitting van de meervoudige kamer van 9 juni 2023 intrekt;
door de verdediging geen verweren worden gevoerd;
de verdachte niet verplicht is om in het kader van deze afspraken een verklaring af te leggen;
de verdachte door het tekenen van de overeenkomst geen schuld bekent en enkel een voorspoedige behandeling van de zaken beoogt;
het openbaar ministerie en de verdediging afstand zullen doen van hun recht op hoger beroep;
de verdachte deze overeenkomst vrijwillig is aangegaan en zich bewust is van de rechtsgevolgen daarvan;
de verdachte verklaart dat hij bij de totstandkoming van deze procesafspraken is bijgestaan door zijn advocaat.
3.3
De overwegingen van de rechtbank naar aanleiding van het afdoeningsvoorstel en het onderzoek ter terechtzitting
3.3.1
Artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
De rechter kan alleen acht slaan op een door het openbaar ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het EVRM stelt. Deze waarborg is in deze zaak in het bijzonder van belang omdat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
Op grond van het ondertekende afdoeningsvoorstel én van de bespreking hiervan met de verdachte ter zitting van 9 juni 2023, is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat de verdachte vrijwillig, op basis van duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust is van de rechtsgevolgen van de gemaakte afspraken, gekomen is tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Verdachte, de verdediging noch de officier van justitie zijn desgevraagd onder enige druk tot dit voorstel gekomen. De rechtbank concludeert dan ook dat is voldaan aan de eisen die artikel 6 van het EVRM stelt.
3.3.2
De afspraak omtrent het voegen van de zaken (onder a)
Ter terechtzitting heeft de rechtbank aan de officier van justitie en de verdediging kenbaar gemaakt dat het, hoewel wettelijk gezien mogelijk, systeemtechnisch onmogelijk is om de strafzaken met de parketnummers 03-700009-20 en 03-015737-21 te voegen.
Het niet kunnen voegen van de twee strafzaken brengt mee dat in beide zaken afzonderlijk vonnis zal worden gewezen. De beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden genomen in dit vonnis.
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft hierop naar voren gebracht dat dit geen gevolgen heeft voor de overige afspraken uit het afdoeningsvoorstel en dat die onverkort gelden.
3.3.3
De afspraak omtrent het doen van afstand van onderzoekswensen (onder g)
Ter terechtzitting heeft de verdediging afstand gedaan van alle door haar gedane onderzoekswensen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het nader onderzoek waartoe op de zitting van 11 oktober 2022 is beslist, niet langer noodzakelijk is en dat daarvan wordt afgezien.
3.3.4
De afspraak omtrent het doen van afstand van het recht om hoger beroep in te stellen (onder k)
Ten aanzien van de afspraak onder k. overweegt de rechtbank dat van het recht om hoger beroep in te stellen niet voorafgaand aan het wijzen van het vonnis afstand kan worden gedaan.
3.3.5
Tot slot
De rechtbank heeft tijdens de zitting benadrukt dat het bepaalde in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend is bij de beoordeling van deze zaak en dat zij niet zal meegaan met de procesafspraken als daarvoor op basis van het dossier onvoldoende grond bestaat.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in lijn met het afdoeningsvoorstel gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten. Hiertoe heeft hij verwezen naar de volgende bewijsmiddelen uit het proces-verbaal van politie met BVH-nummer PL2300-2020007424, gesloten d.d. 18 februari 2020 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 101:
Ten aanzien van feit 1
  • het proces-verbaal van bevindingen op de pagina’s 15 en 16;
  • het proces-verbaal van bevindingen op pagina 22;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] op pagina 58;
  • de medische verklaring met betrekking tot [slachtoffer 1] op pagina 61;
  • het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] op pagina 63;
Ten aanzien van feit 2
  • het proces-verbaal van bevindingen op pagina 15;
  • het proces-verbaal van bevindingen op pagina 22;
  • het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] op pagina 55.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, geen bewijsverweren gevoerd en zich verder ook niet over het bewijs uitgelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
op 14 januari 2020 te Geleen een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen met kracht met gebalde vuist tegen diens gelaat te slaan;
feit 2
op 14 januari 2020 te Geleen een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met gebalde vuist tegen diens gezicht te slaan.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feiten 1 en 2 (telkens)
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals overeengekomen in het afdoeningsvoorstel, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 17 dagen met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig het afdoeningsvoorstel geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft twee agenten mishandeld op het moment dat zij probeerden hem aan te houden voor zijn mogelijke betrokkenheid bij een hennepkwekerij. Aan een van de politieagenten is fors letsel toegebracht, te weten een gebroken neus en een lichte hersenschudding. Deze agent heeft veel pijn gehad; vooral van de gebroken neus, de operatie hieraan en de nasleep van de operatie. Ook de gevolgen van de hersenschudding waren erg vervelend: zo’n zes weken lang heeft hij last gehad van hoofdpijn, duizeligheid, druk op de ogen en last van geluiden. Door de gevolgen van de mishandeling was het slachtoffer wekenlang niet (volledig) inzetbaar op zijn werk. Ook werd hij hierdoor op privégebied belemmerd.
De door de verdachte gepleegde mishandelingen zijn ernstige strafbare feiten. Dat deze zijn gepleegd tegen twee agenten die eenvoudigweg hun werk deden, maakt het nog ernstiger. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden volstaan met een lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op de strafmaatoverwegingen uit het afdoeningsvoorstel. De daarin voorgestelde strafmaat, zoals ook door de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd, staat in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak, waarbij ook rekening wordt gehouden met de persoon van de verdachte en de ouderdom van de zaak (feiten gepleegd op 14 januari 2020 en de behandeling van deze feiten op 9 juni 2023). Daarbij overweegt de rechtbank tevens dat het voorstel niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak dient. De verdediging heeft al haar onderzoekswensen ingetrokken, waardoor het horen van getuigen – waaronder de aangevers – door de rechter-commissaris niet meer nodig is en waardoor de aan de officier van justitie ter zitting van 11 oktober jongstleden gegeven opdracht komt te vervallen. Daar de verdachte heeft aangegeven dat hij akkoord is met de gevorderde straf zal hij (naar verwachting) geen hoger beroep instellen. De rechtbank overweegt daarbij ook dat het afdoeningsvoorstel integraal is besproken met de slachtoffers die zich volgens de officier van justitie en verdediging ook kunnen vinden in de overeengekomen strafmaat. Daarnaast is er rekening mee gehouden dat verdachte na 14 januari 2020 niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat verdachte nu bezig is met zijn bedrijf.
De rechtbank zal dan ook op grond van de voornoemde overwegingen overeenkomstig het afdoeningsvoorstel beslissen en aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 17 dagen opleggen, met aftrek van voorarrest.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 950,00 aan immateriële schade ter zake van feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 737,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2020. Daarnaast heeft hij de oplegging gevorderd van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij. De verdachte heeft ingestemd met de betaling van € 737,00 en de wettelijke rente.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Aan de benadeelde partij is rechtstreeks schade toegebracht door het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de hoogte van de op te leggen schadevergoeding heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de vordering van de benadeelde partij, alsmede op de inhoud van het afdoeningsvoorstel.
Gelet op de omstandigheid dat:
  • de officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering en de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 737,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • de verdachte heeft ingestemd met de betaling hiervan;
  • het openbaar ministerie de benadeelde partij heeft geïnformeerd over de inhoud van het afdoeningsvoorstel en de benadeelde partij het openbaar ministerie heeft laten weten hiermee te kunnen instemmen;
zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij naar redelijkheid en billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 737,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2020. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Daarnaast legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op tot een bedrag van € 737,00, opdat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Het opleggen van deze maatregel is mogelijk, nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij vordering van het openbaar ministerie d.d. 8 maart 2022 met v.i.-zaaknummer 99000364-24, ter griffie van de rechtbank ingekomen op 14 september 2022, is gevorderd dat last zal worden gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte voor de periode van 1.217 dagen.
De officier van justitie heeft in lijn met het afdoeningsvoorstel gerekwireerd tot afwijzing van deze vordering. Ook de verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen.
Gelet op het feit dat de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling inmiddels geruime tijd is verlopen en dat de verdachte in de tussentijd niet met politie of justitie in aanraking is geweest, is de rechtbank van oordeel dat afwijzing van de vordering – mede gelet op het afdoeningsvoorstel dat, zoals hiervoor overwogen, een efficiënte en voortvarende behandeling, alsmede een effectieve afdoening van de zaak dient – passend is. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van 17 dagen;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van feit 1 gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 737,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 14 januari 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte ten aanzien van feit 1 de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 737,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 14 januari 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op 14 dagen en verstaat dat de toepassing van gijzeling, de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
- wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van het openbaar ministerie met v.i.-zaaknummer 99-000364-24 d.d. 8 maart 2022.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. L. Bastiaans en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2023.
Buiten staat
Mr. W. Loof is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen met kracht met gebalde vuist tegen diens gelaat althans hoofd te slaan;
feit 2
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met gebalde vuist tegen diens gezicht althans hoofd te slaan.