ECLI:NL:RBLIM:2023:3546

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/03/317141 / JE RK 23-742
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige ondanks verweer van ouders

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Limburg, uitgesproken op 12 juni 2023, wordt de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012, verlengd voor de duur van een jaar, tot 16 juni 2024. De kinderrechter oordeelt dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de stiefvader, en dat de opvoedingssituatie na de eerdere thuisplaatsing niet ten goede is gekeerd. De moeder heeft niet aangetoond dat zij bereid is om hulp in een vrijwillig kader te accepteren, en de aanhoudende strijd tussen de ouders vormt een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en om zicht te houden op de opvoedingssituatie. De kinderrechter wijst op de noodzaak van diagnostisch onderzoek en de rol van de gecertificeerde instelling in het proces. Ondanks de verweer van de moeder, die positieve ontwikkelingen in de thuissituatie aanvoert, is de kinderrechter van mening dat de zorgen over de opvoedingssituatie en de ontwikkeling van [minderjarige] niet zijn weggenomen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/317141 / JE RK 23-742
Datum uitspraak: 12 juni 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Roermond,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.P.F. Rober, kantoorhoudend in Hoensbroek, gemeente Heerlen,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. L.C.A. Diederen, kantoorhoudend in Landgraaf.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, binnengekomen bij de griffie op
  • de brief met bijlagen van de vader van 25 mei 2023, binnengekomen bij de griffie op 26 mei 2023;
  • het aanvullende stuk van de GI van mei 2023, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van 30 mei 2023.
1.2.
Op 30 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • twee vertegenwoordigsters van de GI;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
De vader en zijn advocaat hebben zich per e-mail van 26 mei 2023 afgemeld voor de voornoemde mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank in de zaken met zaaknummers C/03/304276 / JE RK 22-704 en C/03/304277 / JE RK 22-705 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 16 juni 2022 verlengd voor de duur van een jaar, aldus tot 16 juni 2023. Voorts is bij voornoemde beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd, met ingang van 16 juni 2022 voor de duur van een jaar, aldus tot 16 juni 2023.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 16 februari 2023 in de zaak met zaaknummer C/03/313671 / JE RK 23-106 is het verzoek van de moeder om te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] per direct wordt beëindigd dan wel de duur daarvan wordt beperkt, afgewezen.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De GI verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 16 juni 2023 te verlengen voor de duur van een jaar, aldus tot 16 juni 2024.
3.1.1.
Ter onderbouwing stelt de GI dat [minderjarige] nog ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders zijn reeds langdurig verwikkeld in een aanhoudende ex-partnerstrijd. Zij zijn niet in staat op een constructieve manier te communiceren in het belang van [minderjarige] en in onderling overleg afspraken te maken met betrekking tot [minderjarige] , waardoor zij het ouderschap niet gezamenlijk krijgen vormgegeven.
Er blijven daarnaast zorgen bestaan over de wijze waarop de moeder en de stiefvader handelen als hoofdopvoeders van [minderjarige] en hun mogelijkheden op passende wijze bij [minderjarige] aan te sluiten. Daarbij wordt gezien dat de moeder en de stiefvader [minderjarige] op een negatieve manier blijven bejegenen en de oorzaak voor de bestaande problematiek hoofdzakelijk bij haar leggen. Er bestaat bij de moeder en de stiefvader weinig veranderbereidheid en inzicht dat mogelijk ook een deel van de oorzaak is gelegen bij hun opvoedingsvaardigheden. Als gevolg van het voorgaande wordt [minderjarige] ernstig bedreigd in haar sociaal-emotionele ontwikkeling, waaronder haar verdere identiteitsontwikkeling. [minderjarige] zit klem tussen de ouders en kampt daardoor met een loyaliteitsconflict. Tussen maart 2022 en december 2022, toen [minderjarige] uit huis was geplaatst, was sprake van een opbouw van de contacten tussen [minderjarige] en de vader. Sinds [minderjarige] weer bij de moeder verblijft, heeft wederom een onderbreking plaatsgevonden in deze contactopbouw. [minderjarige] kampt daarnaast met gedragsproblemen, waaronder zelfbepalend gedrag en woede-uitbarstingen, en heeft weinig zelfvertrouwen. Er zijn tevens zorgen over de cognitieve ontwikkeling van [minderjarige] , nu zij op school moeite heeft zich te concentreren en een lage prikkelverwerking heeft.
3.1.2.
Hulpverlening is noodzakelijk, maar hulpverlening in het vrijwillige kader is niet toereikend. Gebleken is dat de moeder wisselend is in haar bereidheid tot medewerking en het nakomen van afspraken. Op dit moment is nog altijd geen passende behandeling of begeleiding opgestart, aangezien niet duidelijk is welke oorzaken ten grondslag liggen aan de zorgelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Ondanks de plaatsing van [minderjarige] in een observatie- en diagnostiekgroep heeft geen diagnostiek plaatsgevonden. Door de onrust op de groep waar [minderjarige] was geplaatst, is deze tijdelijk gesloten en heeft [minderjarige] in afwachting van de doorstart van de groep met veiligheidsafspraken bij de moeder verbleven. De moeder en de stiefvader hebben zich na de doorstart van de groep in december 2022 verzet tegen de plaatsing van [minderjarige] in deze groep en haar thuis gehouden. Dit maakt dat geen diagnostiek heeft kunnen plaatsvinden en nog onduidelijk is in hoeverre de zorgelijke ontwikkeling van [minderjarige] voortkomt uit kindfactoren en in hoeverre uit de omgevingsfactoren. Nu het enigszins beter lijkt te gaan met [minderjarige] is ervoor gekozen in te zetten op het voorkomen van een nieuwe uithuisplaatsing. Het was de bedoeling dat de komende periode met behulp van de inzet van multisysteemtherapie (hierna: MST) ten behoeve van de thuisplaatsing van broer [naam broer] ook zou worden onderzocht of de pedagogische vaardigheden van de moeder en de stiefvader in voldoende mate aansluiten bij de opvoedingsvragen van [minderjarige] en of dit toereikend is om duurzaam en adequaat het gezag over haar uit te kunnen oefenen. Doordat de thuisplaatsing van [naam broer] geen doorgang heeft gevonden, is de inzet van de MST echter gestopt. Hoewel Yvoor is ingezet om de onderlinge verstandhouding tussen de ouders te verbeteren, bevindt dit traject zich nog in de voorfase. Er is verder geen (ambulante) hulpverlening betrokken, waardoor nauwelijks zicht bestaat op de opvoedingssituatie van [minderjarige] en de gezinsdynamiek. Gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk om zicht te kunnen houden op [minderjarige] en het opstarten en continueren van diverse vormen van hulpverlening te waarborgen.
3.2.
De moeder voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek. Zij betwist op de eerste plaats dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging die zodanig ernstig is dat deze een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Er is sprake van positieve ontwikkelingen ten aanzien van [minderjarige] . Zij heeft een duidelijke dagstructuur en het gaat goed op school. Het gaat ook beter in de thuissituatie. De moeder heeft nog zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] , aangezien zij een achterstand heeft op mentaal en emotioneel gebied. Zij acht het daarom van groot belang dat diagnostiek zal plaatsvinden, zodat aan haar en de stiefvader de handvatten kunnen worden geboden om op een goede manier in te spelen op de problematiek van [minderjarige] . De moeder is in dit verband voornemens om naar de huisarts te gaan om een doorverwijzing te vragen voor Mondriaan Zorggroep. Er zijn daarnaast nog zorgen ten aanzien van de nakoming van de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader. Beide ouders laten in dit verband wel eens een steek vallen. De moeder ervaart emotionele weerstand tegen het contact tussen [minderjarige] en de vader, aangezien zij het moeilijk vindt dit contact los te zien van haar eigen ervaringen met de vader. Als [minderjarige] graag contact wil met de vader, zal de moeder dit stimuleren. Mocht dat niet langer het geval zijn, zal zij [minderjarige] echter niet dwingen om naar de vader te gaan. De moeder stelt verder dat hulpverlening in het vrijwillige kader toereikend is om de nog bestaande zorgen weg te nemen. Het traject bij Yvoor is aan de moeder opgedrongen, maar zij zal daaraan meewerken. Zij heeft immers ook meegewerkt aan de inzet van de MST.
3.3.
Uit de brief van 25 mei 2023 van de vader blijkt dat hij instemt met het verzoek. Hij heeft op basis van de overgelegde rapportages nog forse zorgen over [minderjarige] , zowel ten aanzien van haar kindeigen problematiek als haar opvoedingssituatie. [minderjarige] wordt daarbij door de moeder en de stiefvader ten onrechte verantwoordelijk gehouden voor de problematiek in het gezin. Het is van groot belang dat diagnostisch onderzoek plaatsvindt. Dit onderzoek had in januari 2023 of februari 2023 kunnen plaatsvinden indien de moeder [minderjarige] zoals afgesproken na de doorstart van de observatie- en diagnostiekgroep naar deze groep had teruggebracht. Door het handelen van de moeder loopt het plaatsvinden van diagnostiek wederom vertraging op, waarmee zij de belangen van [minderjarige] uit het oog verliest. De moeder heeft de thuisplaatsing van [minderjarige] in feite op ongeoorloofde wijze voor elkaar gekregen. Na deze thuisplaatsing is het contact met de vader aanvankelijk weer helemaal verbroken. Door de inzet van de GI vindt sinds korte tijd weer regelmatig contact plaats. Hoewel de vader graag zou zien dat deze contacten worden uitgebreid, is hij al lang blij dat hij [minderjarige] kan zien. Hoewel het nu beter lijkt te gaan met [minderjarige] bestaat geen enkele zekerheid dat de situatie ook op de langere termijn stabiel blijft. Door het wegvallen van de MST bestaat bovendien geen zicht op de opvoedingssituatie en ontwikkeling van [minderjarige] . De vader heeft er geen vertrouwen in dat ambulante begeleiding zal worden ingezet, aangezien de moeder heeft aangegeven deze vorm van hulpverlening buiten de deur te houden.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1:255 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling telkens verlengen indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouders of ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
4.2.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat aan de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. Gebleken is dat [minderjarige] nog ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De ontwikkelingsbedreiging is op de eerste plaats gelegen in de zorgen die tot op heden bestaan over de pedagogische mogelijkheden van de hoofdopvoeders van [minderjarige] , te weten de moeder en de stiefvader, om op een passende wijze tegemoet te komen aan de specifieke opvoedings- en ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] . De kinderrechter verwijst naar de beschikking van 16 februari 2023, waarbij de kinderrechter het verzoek van de moeder om te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] per direct wordt beëindigd dan wel dat de duur daarvan wordt beperkt, heeft afgewezen. De kinderrechter heeft daarbij overwogen dat een van de grootste doelen van de uithuisplaatsing van [minderjarige] was dat diagnostiek zou plaatsvinden. [minderjarige] stond in december 2022 bovenaan de wachtlijst, waardoor deze diagnostiek in januari 2023 of februari 2023 zou kunnen plaatsvinden. De moeder heeft er vervolgens voor gekozen om [minderjarige] na doorstart van de groep in december 2022 niet terug te brengen naar de groep, zodat de diagnostiek niet heeft kunnen plaatsvinden. De kinderrechter overweegt dat door de handelswijze van de moeder tot op heden niet duidelijk is in hoeverre de oorzaken van de zorgelijke ontwikkeling van [minderjarige] zijn gelegen in kindfactoren en in hoeverre uit omgevingsfactoren. De uithuisplaatsing van [minderjarige] is beëindigd zonder dat het beoogde doel is bereikt. Gelijktijdig kan niet worden gezegd dat de opvoedingssituatie inmiddels duurzaam ten goede is gekeerd ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Zo blijkt uit het door de GI ter zitting overgelegde eindverslag van de MST dat de zorgen over het handelen van de moeder en de stiefvader als opvoeder nog onverminderd aanwezig zijn. De thuissituatie van de moeder en de stiefvader is momenteel weliswaar rustiger, maar de oorzaken van de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] zijn niet aangepakt omdat die, vanwege het ontbreken van diagnostiek, niet duidelijk zijn. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar de noodzaak van het uitvoeren van diagnostiek erkend en heeft tevens erkend dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat op basis van de resultaten van deze diagnostiek hulpverlening wordt ingezet om haar handvatten te bieden bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , maar de kinderrechter is, gelet op de eigen richting die de moeder heeft laten zien, niet ervan overtuigd dat een en ander op vrijwillige basis kan gebeuren. Bovendien heeft de moeder te kennen gegeven niet open te staan voor de door de GI noodzakelijke geachte ambulante begeleiding die tot doel heeft om meer zicht te krijgen op de opvoedingssituatie van [minderjarige] bij de moeder en de stiefvader. Daarmee bevestigt de moeder de stelling van de GI dat de moeder niet bereid is te kijken naar haar eigen aandeel in de problemen binnen de opvoedingssituatie.
4.3.
De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is daarnaast gelegen in de aanhoudende strijd tussen de ouders, als gevolg waarvan [minderjarige] kampt met loyaliteitsproblemen en tot op heden geen bestendige contactregeling tussen [minderjarige] en de vader is bewerkstelligd. De opbouw van de contacten tussen [minderjarige] en de vader wordt steeds onderbroken en hoewel [minderjarige] aangeeft graag naar de vader te willen gaan, vindt zij het moeilijk om de contacten met de vader op een goede manier vorm te geven. Hoewel de moeder zegt dat zij het belangrijk vindt dat contact plaatsvindt tussen [minderjarige] en de vader, zegt zij tegelijkertijd ook dat zij het vanuit haar eigen ervaringen met de vader moeilijk vindt om [minderjarige] emotionele toestemming te bieden voor dit contact. Hoewel inmiddels de eerste stappen zijn gezet in het traject dat de ouders zullen doorlopen bij Yvoor ten behoeve van het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding, heeft de moeder meermaals te kennen gegeven dat dit traject aan haar is opgedrongen en dat zij dit liever niet zou volgen. Gelet op het voorgaande heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat het doorlopen van het traject bij Yvoor en de uitbreiding van de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] in het vrijwillige kader zal worden voortgezet. Het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling is daarom eveneens nog noodzakelijk.
4.4.
Vooralsnog is de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
4.5.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat is voldaan aan het wettelijk criterium en zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar, aangezien deze termijn, gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] , nodig wordt geacht.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] , met ingang van 16 juni 2023 voor de duur van een jaar, aldus tot 16 juni 2024;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2023 in aanwezigheid van mr. S.H.J.M. Jacobs als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.