ECLI:NL:RBLIM:2023:3533

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
ROE 21/2580
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het UWV. Eiser, die voor het laatst werkte als voorman groen, had zich op 13 mei 2015 ziekgemeld en ontving sinds 2 mei 2018 een WIA-uitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering per 20 mei 2021, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn, namelijk 14,41%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat het UWV onvoldoende medische informatie had opgevraagd om tot zijn conclusie te komen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser op de datum in geding niet meer recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek had verricht en dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op overtuigende wijze had gemotiveerd. Eiser had zijn stellingen niet onderbouwd met medische informatie, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om te twijfelen aan de conclusies van het UWV.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de WIA-uitkering te herzien. De proceskosten van eiser werden niet vergoed, aangezien hij in beroep geen gelijk kreeg. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en biedt inzicht in de zorgvuldigheid van besluitvorming door het UWV in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2580

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C. Breuls),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder.

Inleiding

Het UWV heeft de loonaanvullingsuitkering van eiser met ingang van 20 mei 2021 beëindigd, omdat eiser minder dan 35%, namelijk 14,41%, arbeidsongeschikt is. In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 12 augustus 2021.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Met stilzwijgende toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als voorman groen. Op 13 mei 2015 heeft eiser zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Het UWV heeft eiser per 2 mei 2018 een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
2. Het UWV heeft op verzoek van eiser een herbeoordeling van de arbeidsgeschiktheid van eiser gedaan en na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser 14,41% arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om de WIA-uitkering van eiser met ingang van 20 mei 2021 te beëindigen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 28 juli 2021. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 10 augustus 2021.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet correct door het UWV is vastgesteld en meer in het bijzonder dat hij in aanmerking zou dienen te komen voor een uitkering ingevolge de WIA aangezien hij volledig arbeidsongeschikt is. Eiser werd eerder arbeidsongeschikt geacht en thans oordeelt het UWV dat de arbeidsongeschiktheid zou zijn afgenomen. Dit is volgens eiser niet terecht. De klachten en de daarmee samenhangende beperkingen zijn enkel toegenomen. Aan eiser is met ingang van 1 november 2022 een IVA-uitkering toegekend en eiser ziet hierin een bevestiging dat hem ook op de datum in geding een IVA-uitkering, althans een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%, toegekend had moeten worden.
7. Eiser stelt ook dat het UWV onvoldoende motiveert waarom hij nu minder arbeidsongeschikt zou zijn dan voorheen. Daarnaast stelt eiser dat in het kader van zorgvuldige besluitvorming en motivering verwacht mocht worden dat medische informatie zou zijn opgevraagd. Het UWV is niet overgegaan tot het vooraf opvragen van relevante medische bescheiden, bijvoorbeeld bij de huisarts, terwijl die volledig op de hoogte is van de medische situatie. Eiser merkt in dit kader op dat hij een SW-indicatie heeft en dat het zelfs in een beschermde werkomgeving niet meer mogelijk was werkzaamheden te verrichten. Dit was voor hem zeer belastend en enkel bij gebruik van vele en zware pijnstillers bleef hij op de been, terwijl de werkzaamheden eigenlijk te zwaar waren.

Wat vindt de rechtbank

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser per 20 mei 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35%, namelijk 14,41%, arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 20 mei 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 20 mei 2021 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
10. De rechtbank begrijpt eiser zo, dat hij stelt dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat geen medische informatie is opgevraagd. Deze stelling is echter feitelijk onjuist. De rechtbank constateert dat uit het rapport van de verzekeringsarts B&B van 28 juli 2021 blijkt dat de verzekeringsarts B&B wel degelijk informatie heeft opgevraagd, onder andere bij de huisarts van eiser. Zij heeft deze informatie ook betrokken in haar beoordeling. De rechtbank ziet dus in wat eiser heeft aangevoerd geen reden te oordelen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is en ook overigens ziet de rechtbank geen reden het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.
De beoordeling van de belastbaarheid
11. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 20 mei 2021 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Eiser heeft aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Omdat eiser het standpunt niet met medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiser zoals de verzekeringsarts B&B die heeft vastgesteld.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat verzekeringsarts B&B in het nadere rapport van 30 maart 2023 voldoende heeft gemotiveerd dat het besluit van het UWV om aan eiser een IVA-uitkering toe te kennen per 1 november 2022 geen aanleiding geeft om de FML per 20 mei 2021 aan te passen. Zij heeft toegelicht dat uit de medische gegevens, in het bijzonder de rapportage van arts [naam arts] in het kader van de recente herbeoordeling en de medische informatie van de huisarts van 12 december 2022, blijkt dat na de datum in geding van 20 mei 2021 eind 2021 een verslechtering van de medische (met name de psychische) situatie plaats heeft gevonden. Hiervoor is uiteindelijk ook per 31 oktober 2021 een situatie van geen benutbare mogelijkheden aangenomen en is een WIA-uitkering per deze datum toegekend. Gezien de duidelijk veranderde medische situatie is de belastbaarheid zoals aangegeven per 1 november 2022 niet zonder meer van toepassing rond de datum in geding van 20 mei 2021. Zo wordt onder andere aangegeven dat in november een beperking in de duurbelastbaarheid is aangenomen vanwege dagbehandeling (hetgeen uit de rapportage 2x/week dagbesteding of vrijwilligerswerk blijkt te zijn). Dit speelde nog niet rond de datum in geding in mei 2021, waardoor hiervoor ook geen beperking in de duurbelastbaarheid is te motiveren volgens de verzekeringsarts B&B. De rechtbank kan deze motivering volgen.
13. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 20 mei 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
14. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
15. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 20 mei 2021 met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 85,59% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 14,41% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

16. Het UWV heeft terecht besloten om de WIA-uitkering van eiser per 20 mei 2021 te beëindigen, omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
17. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juni 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 8 juni 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.