Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met 4 producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 december 2022,
2.De feiten
€ 105.000,00.
3.Het geschil
€ 20.000,00 - met bepaling dat de netto-opbrengst aan partijen ieder voor de helft zal toekomen;
4.De beoordeling
mei 2012 in staat was om de woning volledig op haar naam te nemen, voor het onderling afgesproken bedrag, en dat zij, in verband daarmee, ook in staat was om de aan de woning verbonden hypotheekschuld volledig voor haar rekening te nemen, met ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake. Partijen zijn het er verder over eens dat [eiseres] hiertoe in april 2014 niet (meer) in staat was. Voor zover het de woning en de hypothecaire geldlening betreft, heeft het hof daarom terecht de beslissing van de rechtbank vernietigd en de verkoop aan een derde bevolen. [eiseres] kan zich daardoor thans niet (langer) beroepen op het genoemde vonnis uit mei 2012 en evenmin op de achterliggende onderlinge afspraken (die kennelijk al dateren uit 2006/2007).
Anderzijds staat vast dat beide partijen sedert april 2014 stil hebben gezeten waar het de verkoop van de woning aan een derde betreft. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] hiertoe op enig moment aanstalten heeft gemaakt, maar ook [gedaagde] heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door [eiseres] , onvoldoende onderbouwd dat hij in 2017 heeft geprobeerd ( [eiseres] te bewegen) de woning te verkopen. Daar komt bij dat [gedaagde] onvoldoende heeft betwist dat [eiseres] thans (weer) in staat is om de woning volledig op haar naam te nemen en om de bestaande hypotheekschuld als eigen schuld te voldoen, onder ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] onverkort vasthoudt aan de verkoop van de woning aan een derde.
€ 125.000,00.
In dit verband overweegt de rechtbank dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat zij de uitkoop van [gedaagde] kan financieren als de waarde van de woning € 125.000,00 bedraagt.