ECLI:NL:RBLIM:2023:3365

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
ROE 22/1124
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K.J.C. van Bekkum, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het UWV had deze aanvraag afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, maar het UWV handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser beoordeeld zonder zitting, met instemming van partijen, en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische situatie van eiser op 20 mei 2020 correct heeft beoordeeld. Eiser had zich op 23 mei 2018 ziek gemeld en na beëindiging van zijn dienstverband ontving hij een Ziektewet-uitkering. Het UWV concludeerde dat eiser op de datum van beoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en baseerde dit op rapporten van zowel een verzekeringsarts als een arbeidsdeskundige. Eiser voerde aan dat het UWV onvoldoende medische informatie had verzameld, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts alle relevante klachten had meegenomen in zijn beoordeling.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiser op 20 mei 2020 in staat was om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, wat betekent dat de afwijzing van zijn WIA-aanvraag standhield. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en besliste dat eiser geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1124

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Coenen).
Aan het geding heeft deelgenomen:
Randstad Uitzendbureau B.V., gevestigd in Diemen, derde partij (hierna: werkgever).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 7 april 2022.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De werkgever heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn werkgever. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiser.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser is werkzaam geweest als logistiek medewerker voor gemiddeld 38,59 uur per week. Op 23 mei 2018 meldde hij zich ziek voor dit werk. Na beëindiging van het dienstverband heeft eiser een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend gekregen.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 20 mei 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 28,15%, en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 4 april 2022
.De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 5 april 2022.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat het UWV de behandelaar had moeten raadplegen en dat het niet aan eiser zelf is om zelfstandig alle medische informatie aan te leveren. Eiser stelt dat het besluit dan ook in strijd met artikel 3:2, van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen. Verder verwijst eiser voor wat betreft de FML naar het bezwaarschrift. Eiser geeft aan dat de FML zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd moet zijn.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 20 mei 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
8. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar over de FML heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. De verzekeringsarts B&B heeft de gronden van bezwaar meegenomen in zijn beoordeling en daarop gereageerd in zijn rapport. Eiser zal moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van wat in bezwaar is aangevoerd.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
9. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting en aanvullend onderzocht. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist. Het opvragen van informatie bij behandelaren is voorgeschreven wanneer er sprake is van een (geplande) behandeling, waarbij een aanzienlijk effect op de belastbaarheid wordt verwacht of als de behandelaar een beredeneerd afwijkend oordeel heeft over de belastbaarheid. De rechtbank heeft in wat eiser heeft aangevoerd en in het dossier geen aanleiding gezien om aan te nemen dat er sprake is van een van deze twee situaties. De rechtbank ziet in het niet opvragen van informatie bij behandelaren door de verzekeringsarts B&B dan ook geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek.
De beoordeling van de belastbaarheid
10. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 20 mei 2020 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Hij heeft aangegeven dat met de van betekenis zijnde aandoeningen kenbaar rekening is gehouden met logisch daaruit voortvloeiende beperkingen die bij eigen onderzoek werden geobjectiveerd. De rechtbank kan deze motivering volgen.
11. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Als eiser het niet eens is met de medische beoordeling, dan dient hij dat te onderbouwen met medische informatie. Dit heeft hij niet gedaan. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 20 mei 2020.
12. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 20 mei 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die zijn vastgesteld in de FML van 9 september 2021.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
13. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
14. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 20 mei 2020 met de middelste van de drie geduide functies 71,85% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 28,15% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

15. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 20 mei 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
16. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juni 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 1 juni 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.