ECLI:NL:RBLIM:2023:3355

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
C/03/312214 / FA RK 22-4579
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en verjaring van vorderingen in familierechtelijke procedure

In deze zaak verzoekt de vader om een wijziging van de kinderalimentatie en een verklaring voor recht dat de vorderingen van de moeder met betrekking tot achterstallige kinderalimentatie zijn verjaard. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verjaring, omdat de moeder tijdig heeft gestuit. De vader heeft nooit bijgedragen aan de kosten van de verzorging van hun minderjarige kind, wat heeft geleid tot verschillende beslagen door de moeder. De rechtbank wijst het verzoek van de vader om verjaring af en stelt de kinderalimentatie vast op € 98,80 per maand van 1 januari 2023 tot 1 september 2023, en € 246,80 per maand vanaf 1 september 2023. De rechtbank overweegt dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat is om de alimentatie te betalen en dat hij zijn werkelijke woonlasten niet kan opvoeren als argument voor een lagere alimentatie. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familierecht
Zaaknummer: C/03/312214 / FA RK 22-4579
Kinderalimentatie
Beschikking van 21 april 2023
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.J.W. van Kesteren,
t e g e n
[de moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.H.L. van de Laar.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vader met bijlagen 1 tot en met 10, binnengekomen op 7 december 2022;
het verweerschrift van de moeder bijlage 1,
het F9-formulier van de moeder van 15 maart 2023, met ongenummerde bijlagen;
e aanvullende stukken van de vader van 17 maart 2023, met bijlagen 11 tot en met 16;
het F9-formulier van de moeder van 28 maart 2023, met ongenummerde bijlagen.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 31 maart 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008.
2.2.
[minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
Op 25 april 2012 heeft de rechtbank Maastricht in de echtscheidingsbeschikking beslist dat de vader een bedrag van € 280,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen.
2.4.
De vader heeft nimmer enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] betaald waardoor de moeder verschillende beslagen heeft gelegd.
Wat ligt voor?
2.5.
De vader verzoekt voor recht te verklaren dat de vorderingen van de moeder betreffende de achterstallige kinderalimentatie over de periode tot 2 september 2017 zijn verjaard. Volgens de vader is de incasso van de kinderalimentatie gestart op 2 september 2022. Vanwege een verjaringstermijn van 5 jaar kan de kinderalimentatie van voor 2 september 2017 niet meer geïncasseerd worden. Daarnaast verzoekt hij te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 15 april 2022 op nihil wordt gesteld. Hij stelt zich op het standpunt dat hij per 15 april 2022 geen draagkracht heeft omdat hij een WW-uitkering ontvangt door het faillissement van het bedrijf waar hij werkte en vanwege zijn hoge woonlast.
2.6.
De moeder is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de verzoeken worden afgewezen. Zij vindt dat er sprake is van verwijtbaar en vermijdbaar inkomensverlies omdat de vader niet heeft aangetoond dat het bedrijf waar hij werkte failliet is. Voor wat betreft de verjaring stelt de moeder dat zij de incasso van de achterstallige alimentatie al op 8 maart 2017 is gestart en dat het sindsdien ook is voortgezet. Van verjaring is dus geen sprake.

3.De beoordeling

verjaring
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de vader nimmer de bij beschikking van 25 april 2012 bepaalde kinderalimentatie van € 280,- (en evenmin de daar op van toepassing zijnde indexeringen) aan de moeder heeft betaald en ook niet om wijziging daarvan heeft verzocht. De vader heeft de rechtbank verzocht om voor recht te verklaren dat de achterstallige kinderalimentatie over de periode tot 2 september 2017 is verjaard, omdat de incasso door de deurwaarder op 2 september 2022 is gestart. De moeder heeft gesteld dat niet pas op 2 september 2022, maar reeds op 8 maart 2017 middels een deurwaarder is gestart met de incasso van de achterstallige alimentatie. De advocaat van de vader heeft ter zitting gesteld dat artikel 3:317 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is, waardoor de schriftelijke aanmaning binnen zes maanden had moeten worden gevolgd door een stuitingshandeling. Omdat niet na het bevel is gestuit, is de verjaring volgens hem wel van toepassing.
Artikel 3:317 BW luidt:
De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
De verjaring van andere rechtsvorderingen wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning, indien deze binnen zes maanden wordt gevolgd door een stuitingshandeling als in het vorige artikel omschreven.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval gaat om nakoming van een verbintenis tot het betalen van kinderalimentatie en dat lid 1 van art. 3:317 van toepassing is. De rechtbank gaat hiermee voorbij aan de stelling van de vader dat lid 2 van toepassing is.
3.3.
De vader heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat de moeder voor 2 september 2017 is gestart met incasso van de achterstallige kinderalimentatie door de deurwaarder. Daarmee heeft de moeder, naar het oordeel van de rechtbank, zich ondubbelzinnig op haar recht op nakomen voorbehouden en is de vordering van de moeder niet verjaard.
3.4.
De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader om voor recht te verklaren dat de vorderingen van de moeder betreffende de achterstallige kinderalimentatie over de periode tot 2 september 2017 zijn verjaard afwijzen.
wijziging van omstandigheden
conclusie
3.5.
De rechtbank zal bepalen dat de vader vanaf 1 januari 2023 tot 1 september 2023 een kinderalimentatie van € 98,80 per maand en vanaf 1 september 2023 een bedrag van € 246,80 per maand aan de moeder moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor wijziging
3.6.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [1] . Dat is hier het geval, want de vader ontvangt een WW-uitkering vanwege het faillissement van het bedrijf waar hij werkte.
ingangsdatum
3.7.
De rechtbank stelt voorop dat de vader pas op 7 december 2022 om wijziging van de kinderalimentatie heeft verzocht. Vanaf dat moment kon de moeder er pas rekening mee houden dat de alimentatie zou wijzigen.
3.8.
Ten aanzien van 2022 is de rechtbank van oordeel dat de vader voldoende draagkracht had de vastgestelde kinderalimentatie (geïndexeerd naar 2022: € 334,- per maand) te betalen. Uit de overgelegde jaaropgave van het UWV blijkt dat de vader in 2022 krachtens de Werkeloosheidswet en een uitkering wegens betalingsonmacht in totaal een bruto inkomen had van € 37.541,-. De rechtbank zal geen rekening houden met zijn werkelijke woonlast van € 1.035,- per maand. Enerzijds heeft de vader ter zitting verklaard dat hij die woonlast voor een deel van het jaar met zijn partner heeft kunnen delen, anderzijds is vast komen te staan dat de vader het huurcontract van de woning zelf heeft verlengd na het uiteengaan met zijn partner. Voor wat betreft zijn inkomen en draagkracht heeft de vader op geen enkele wijze aangetoond dat hij sinds zijn ontslag pogingen heeft ondernomen om weer werk te vinden. Ook heeft hij niet aangetoond dat niet van hem kon worden gevergd dat hij weer zou gaan werken. Voor zover de woonlast van de vader hoger was dan de forfaitaire woonlast moet dat, gelet op het voorgaande, voor zijn rekening komen. Niet gebleken is dat de vader met betaling van die woonlast en de kinderalimentatie onder het bestaansminimum zou komen.
1 januari 2023 tot 1 september 2023
3.9.
De rechtbank zal de kinderalimentatie berekenen over twee periodes. De eerste periode is van 1 januari 2023 tot 1 september 2023. Onder 3.20 zal de rechtbank uitleggen waarom zij eerst de kinderalimentatie tot 1 september 2023 vaststelt.
behoefte [minderjarige]
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen.
3.11.
De behoefte van [minderjarige] is in 2012 bepaald op € 510,- per maand. De vader en moeder zijn het erover eens dat van deze behoefte kan worden uitgegaan. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte dan € 628,- per maand.
draagkracht ouders
3.12.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [2] .
3.13.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1175)].
periode 1: vanaf 1 januari 2023 tot 1 september 2023
draagkracht vader
3.14.
Voor het bepalen van de draagkracht in deze periode rekent de rechtbank op basis van de overlegde beslissing van het UWV waarin de hoogte van de WW-uitkering van de vader is berekend (productie 12). Uit deze beslissing blijkt dat de hoogte van de uitkering vanaf januari 2023 is vastgesteld op € 1.367,- per maand. Voor de berekening van deze uitkering is het UWV er van uitgegaan dat de vader ook inkomsten uit werk heeft van € 1.417,97 per maand. Het NBI is dan € 2.286,-. [3] Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 298,- per maand.
3.15.
De rechtbank gaat hiermee voorbij aan het verzoek van de vader om rekening te houden met zijn werkelijke woonlast in plaats van met het forfait, om de hiervoor onder 3.8 vermelde reden.
draagkracht moeder
3.16.
Voor het bepalen van de draagkracht van de moeder rekent de rechtbank op basis van de overlegde jaaropgaaf 2022 met een belastbaar loon van € 39.321,- in 2022. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 401,- per maand. Het NBI is dan € 3.050,-. Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 672,- per maand. [4]
verdeling kosten en zorgkorting
3.17.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.18.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van € 970,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige] te betalen, want die zijn € 628,- per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (€ 298,- / € 970,- x € 628,- =) € 193,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (€ 672,- / € 970,- x € 628,- =) € 435,- per maand.
zorgkorting
3.19.
De vader en de moeder twisten over de omvang van het contact tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank zal daarom in redelijkheid uitgaan van een zorgkorting van 15% van de behoefte, dus € 94,20 per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (€ 193,- -/- € 94,20 =) € 98,80 per maand moet betalen.
periode 2: vanaf 1 september 2023
draagkracht vader
3.20.
Niet gebleken is dat de vader zich sinds zijn ontslag, afgezien van een beperkte baan bij een zorgboerderij, heeft ingespannen om werk te vinden waarmee hij zijn voormalige inkomen kan verwerven. Evenmin heeft hij aangetoond dat hij niet in staat is om dat inkomen te verwerven. Daargelaten dat niet is gebleken dat het UWV hem heeft vrijgesteld van de sollicitatieplicht, kan dat gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de nu nog minderjarige [minderjarige] zeker van hem worden gevergd. Gelet op het verzamelinkomen van de vader van € 50.718 in 2020 gaat de rechtbank uit van een verdiencapaciteit van € 55.000,- vanaf september 2023. De vader heeft tot die tijd de tijd om zijn inkomen op dat niveau te brengen. Aan de vader kan vanaf 1 september 2023 een draagkracht van € 799,- per maand worden toegekend. [5]
draagkracht moeder
3.21.
Voor het bepalen van de draagkracht van de moeder in de periode vanaf 1 september 2023 gaat de rechtbank uit van hetzelfde inkomen als onder 3.16 is besproken. De moeder heeft dan een draagkracht van € 672,- per maand. [6]
verdeling kosten
3.22.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van € 1.471,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige] te betalen, want die zijn € 628,- per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (€ 799,- / € 1.471,- x € 628,- =) € 341,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (€ 672,- / € 1.471,- x € 628,- =) € 287,- per maand.
zorgkorting
3.23.
De vader en de moeder twisten over de omvang van het contact tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank zal daarom in redelijkheid uitgaan van een zorgkorting van 15% van de behoefte, dus € 94,20 per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (€ 341,- -/- € 94,20 =) € 246,80 per maand moet betalen.
alimentatie terugbetalen
3.24.
Voor zover de moeder te veel kinderalimentatie heeft ontvangen, hoeft zij deze niet terug te betalen omdat die kinderalimentatie al is uitgegeven aan [minderjarige] .
alimentatie vooruitbetalen
3.25.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.26.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.27.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Maastricht van 25 april 2012, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 1 januari 2023 tot 1 september 2023 € 98,80 per maand bedraagt;
4.2.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Maastricht van 25 april 2012, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 1 september 2023 € 246,80 per maand bedraagt;
4.3.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. I. Timmermans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
Bijlage 1: draagkracht vader vanaf 1 januari 2023 tot 1 september 2023;
Bijlage 2: draagkracht moeder;
Bijlage 3: draagkracht vader vanaf 1 september 2023.
Bijlage 1: draagkracht vader vanaf 1 januari 2023 tot 1 september 2023
Bijlage 2: draagkracht moeder
Bijlage 3: draagkracht vader vanaf 1 september 2023

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: draagkracht van de vader vanaf 1 januari 2023 tot 1 september 2023
4.Bijlage 2: draagkracht van de moeder
5.Bijlage 3: draagkracht van de vader vanaf 1 september 2023
6.Bijlage 2: draagkracht van de moeder