In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verweerster]. De werknemer was op 1 mei 2021 in dienst getreden als chauffeur touringcar en had een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar, die stilzwijgend was verlengd. Op 1 december 2022 heeft de werknemer, na een incident waarbij hij onder een hoogtebeperking doorreed, een gesprek gehad met zijn werkgever, waarin hem een officiële waarschuwing werd aangekondigd. Later die dag ontving hij via WhatsApp het bericht dat de samenwerking per direct was beëindigd. De werknemer heeft vervolgens verzocht om een billijke vergoeding, een gefixeerde vergoeding en een transitievergoeding, stellende dat hij op staande voet was ontslagen zonder dringende reden.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer inderdaad op staande voet is ontslagen, ondanks het verweer van de werkgever dat dit niet het geval was. De rechter heeft vastgesteld dat de werkgever de arbeidsovereenkomst onverwijld heeft opgezegd zonder dat daar een geldige dringende reden voor was. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 3.500,00 en een gefixeerde vergoeding van € 5.580,63, alsook de proceskosten. De wettelijke rente over deze bedragen is toegewezen vanaf respectievelijk 31 januari 2023 en 1 december 2022. De kantonrechter heeft het subsidiaire verzoek van de werknemer, voor het geval er geen ontslag op staande voet zou zijn gegeven, niet beoordeeld, omdat hij van oordeel was dat er wel degelijk sprake was van ontslag op staande voet.