ECLI:NL:RBLIM:2023:3270

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
9519099 cv21-5459
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de waarheidsplicht in een geschil over de eigendom van een Mercedes C 180

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 31 mei 2023, staat de eigendom van een Mercedes C 180 centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.R.F.J. Palmen, stelt dat zij de auto heeft gekocht van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. C.R.T.M. van Ninhuijs, en dat zij hiervoor € 20.000,00 heeft betaald. Gedaagde betwist deze claim en stelt dat de auto slechts is uitgeleend. De kantonrechter heeft eerder een deskundige benoemd om de echtheid van een handgeschreven overeenkomst te onderzoeken, die door eiser als bewijs voor de koopovereenkomst is ingebracht. De deskundige concludeert dat het zeer waarschijnlijk is dat de handtekening niet van gedaagde is, wat leidt tot de conclusie dat de overeenkomst vals is.

De kantonrechter oordeelt dat eiser in strijd heeft gehandeld met de waarheidsplicht zoals vastgelegd in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter wijst de vorderingen van eiser af en kent gedaagde het recht toe om de auto terug te vorderen, met een dwangsom van € 1.000,00 per dag bij niet-naleving. Eiser wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief de kosten van het deskundigenonderzoek. De rechter benadrukt de ernst van de schending van de waarheidsplicht en de gevolgen daarvan voor de uitkomst van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9519099 \ CV EXPL 21-5459
Vonnis van de kantonrechter van 31 mei 2023
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ( [land] ),
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. R.R.F.J. Palmen,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. C.R.T.M. van Ninhuijs.
Partijen worden hierna verder [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de kantonrechter van 3 augustus 2022, waarbij een deskundige is benoemd,
- het deskundigenrapport, ontvangen door de rechtbank op 13 januari 2023,
- de akte van eiswijzing, houdende vermeerdering van eis van [gedaagde] ,
- de akte uitlating deskundigenrapport van [gedaagde] ,
- de akte uitlating deskundigenrapport van [eiser] .
Vervolgens is wederom vonnis bepaald.

2.De vermeerdering van eis

2.1.
Bij akte van eiswijziging heeft [eiser] haar eis vermeerderd in die zin dat zij tevens vraagt het vonnis te voorzien van een internationaal executiecertificaat, tegen welk verzoek [gedaagde] zich heeft verzet.
2.2.
De kantonrechter gaat aan dit verzet voorbij nu die afgifte het inhoudelijke geschil en de beoordeling daarvan te buiten gaat.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van deze rechtbank van 3 augustus 2022, waarbij wordt volhard. Zoals daarin is overwogen gaat het in deze zaak in de kern primair om de vraag of [eiser] een Mercedes C 180 heeft gekocht van [gedaagde] en daarvoor € 20.000,00 heeft betaald - terwijl deze auto nu niet blijkt te deugen - of dat [gedaagde] deze auto slechts aan [eiser] heeft uitgeleend, er geen € 20.000,00 is betaald, en [eiser] nu weigert de auto terug te geven aan de rechtmatige eigenaresse.
3.2.
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij de auto heeft gekocht wijst [eiser] op diverse omstandigheden (zij heeft de auto in bezit, ze heeft de sleutel, ze beschikt over (kopieën van) diverse autopapieren) die passen binnen haar stelling dat zij die auto heeft gekocht en geleverd gekregen. [gedaagde] heeft voor deze omstandigheden echter verklaringen gegeven (de auto is uitgeleend met (kopieën van) de papieren) die passen binnen haar stelling dat de auto slechts is uitgeleend.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel [eiser] als [gedaagde] hun standpunten met verve en overtuiging toegelicht. Geen van partijen heeft de kantonrechter aanleiding gegeven om met kracht van argumenten te kunnen twijfelen aan de juistheid en oprechtheid van die stellingen. Toch kunnen niet beide partijen gelijk hebben.
In dit dossier is echter sprake van één omstandigheid die, indien waar, niet zodanig valt te verklaren dat deze past binnen de verklaringen van beide partijen. En dat is de handgeschreven schriftelijke verklaring van 23 september 2019 - volgens [eiser] opgesteld door [gedaagde] - inhoudende dat de Mercedes met [chassisnummer] is verkocht aan [eiser] voor € 20.000,00. Deze verklaring is door haar in het geding gebracht als bewijs voor het bestaan van de koopovereenkomst.
3.4.
Met betrekking tot de totstandkoming van deze verklaring heeft [eiser] in de dagvaarding, bij de weergave van de feitelijke gang van zaken, als volgt verklaard:
“Eiseres is vervolgens mee teruggereden naar het woonadres van gedaagde omdat haar auto daar nog stond. Alstoen is door gedaagde een schriftelijke koopovereenkomst/ betalingskwitantie opgesteld ….”.
3.5.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] , dat de door [eiser] gestelde gang van zaken nimmer heeft plaatsgevonden en zij deze verklaring dus niet heeft opgesteld en/of ondertekend en evenmin kent, stelt [eiser] in de dagvaarding:
“Deze handgeschreven overeenkomst is opgemaakt door gedaagde. Gedaagde heeft zich gelegitimeerd en de handtekening op de overeenkomst is gelijk met de handtekening op de legitimatiebewijzen. Eiseres biedt bewijs aan van de stelling dat deze overeenkomst door gedaagde is opgemaakt en door haar is getekend”.
3.6.
Nu [eiser] zich beroept op deze verklaring en [gedaagde] ontkent dat deze verklaring van haar afkomstig is, ligt de bewijslast - en het bewijsrisico - van de echtheid van deze verklaring bij [eiser] .
3.7.
Om uitsluitsel te krijgen met betrekking tot de echtheid van deze verklaring heeft de kantonrechter drs. P.P. Zevenbergen, verbonden aan Justiniana Forensisch Schriftexperts, belast met een onderzoek. Aan de deskundige zijn navolgende vragen voorgelegd:
1. Is de handgeschreven overeenkomst, gedateerd 23 september 2019, geschreven door [gedaagde] ?
2. Is de op die overeenkomst geplaatste handtekening van [eiser] ?
3. Is de op die overeenkomst geplaatste handtekening van [gedaagde] ?
3.8.
De conclusies van de deskundige zijn dat:
1. Het extreem veel waarschijnlijker is dat het betwiste handschrift (deelonderzoek 1) is geschreven door een willekeurig andere persoon dan dat [gedaagde] dit heeft geschreven.
2. Geen uitspraak gedaan kan worden omtrent de betwiste handtekening (deelonderzoek 2) van [eiser] .
3. Het extreem veel waarschijnlijker is dat het betwiste handtekening (deelonderzoek 3) is geschreven door een willekeurig andere persoon dan dat [gedaagde] deze handtekening heeft gezet.
3.9.
Daarmee dringt zich onvermijdelijk de conclusie op dat de overeenkomst vals is en dat hetgeen door [eiser] is verklaard in strijd is met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv.
3.10.
[eiser] bestrijdt die conclusie en voert daartoe het navolgende aan.
In de eerste plaats stelt zij bij nadere conclusie dat de handgeschreven overeenkomst is opgesteld terwijl zij buiten stond te wachten en [gedaagde] en haar [familielid] binnen in de woning waren. Toen [gedaagde] naar buiten kwam overhandigde zij de overeenkomst. [eiser] is er van uit gegaan dat [gedaagde] de overeenkomst geschreven heeft maar dat kan dus ook iemand anders zijn geweest.
3.11.
De kantonrechter constateert dat [eiser] haar oorspronkelijke weergave van de feiten aanpast. In strijd met haar aanvankelijke stelling, en uitdrukkelijk bewijsaanbod, dat [gedaagde] de overeenkomst zou hebben opgesteld, zou dat nu buiten de aanwezigheid van [eiser] zijn gebeurd en blijkbaar door een derde. Gelet op die eerder ingenomen duidelijke stelling en expliciet gedaan bewijsaanbod is dat moeilijk te geloven.
Bovendien is het ook niet logisch dat [gedaagde] de overeenkomst niet zelf zou hebben geschreven, als deze van haar afkomstig zou zijn. Ter zitting heeft zij immers gesteld dat zij de Nederlandse taal uitstekend beheerst en daartoe prima in staat zou zijn geweest, zelfs beter dan de opsteller van de verklaring, gelet op de daarin aanwezige taalfouten. En zelfs als daaraan voorbij gegaan zou worden, dan is het evenmin logisch dat zij de verklaring niet zelf zou hebben ondertekend. Zij was volgens de gewijzigde verklaring van [eiser] immers wel in de woning aanwezig waar het stuk zou zijn opgesteld.
3.12.
Verder voert [eiser] aan dat het schriftonderzoek uitgebreid had moeten worden naar meer personen. De kantonrechter begrijpt dat zij op zichzelf doelt. Zij stelt de Nederlandse taal niet machtig te zijn en zou dus niet in staat zijn om de overeenkomst op te stellen. [eiser] ziet er dan echter aan voorbij dat het er niet om gaat of [eiser] die overeenkomst zelf opgesteld heeft maar of dat [gedaagde] is geweest, zoals zij (aanvankelijk) heeft gesteld. Overigens zou een onderzoek, waaruit blijkt dat [eiser] de overeenkomst niet zelf heeft opgesteld, geen toegevoegde waarde hebben nu daarmee nog niet wordt uitgesloten dat een derde dat heeft gedaan in haar opdracht.
3.13.
Tenslotte voert [eiser] aan dat als de echtheid van de overeenkomst niet komt vast te staan, dat dan het stuk buiten beschouwing moet worden gelaten en op grond van de overige feiten in dit dossier beoordeeld moet worden wat rechtens is. Die conclusie is voor de kantonrechter echter te gemakkelijk.
3.14.
De kantonrechter is van oordeel dat hij [eiser] mag houden aan haar oorspronkelijke verklaring, inhoudende dat [gedaagde] zelf de schriftelijke verklaring heeft opgesteld. Daar heeft zij nota bene expliciet bewijs van aangeboden. Na uitvoerig deskundigenonderzoek blijkt die stelling van [eiser] niet juist te zijn. Daarmee staat niet alleen de waardeloosheid van dit schriftelijk stuk voor de bewijslevering vast, maar ook dat [eiser] niet de waarheid heeft gesproken met betrekking tot de gang van zaken.
Enig bewijs dat deze verklaring afkomstig is van [gedaagde] ontbreekt, zodat de conclusie geen andere kan zijn dan dat [eiser] deze overeenkomst heeft opgesteld, of heeft laten opstellen. Vervolgens brengt zij het stuk in in de procedure en doet het in strijd met de waarheid voorkomen alsof het stuk van [gedaagde] afkomstig is. Dat is een bijzonder ernstige schending van de waarheidsplicht ex artikel 21 Rv.
3.15.
Indien een procespartij artikel 21 Rv schendt kan de rechter daaraan de gevolgen verbinden die hij passend acht. Daarbij is met name van belang waaruit de schending bestaat en wat de gevolgen daarvan hadden kunnen zijn voor de uitkomst van de procedure, als deze schending niet was ontzenuwd.
In dit geval bestaat de schending uit valsheid in geschrifte (het gebruik van een al dan niet zelf opgesteld valselijk stuk) en bedrog (een verhaal vertellen met betrekking tot de herkomst van het stuk dat niet waar is). Indien een en ander niet was ontzenuwd kwam de vordering van [eiser] op grond van deze verklaring in beginsel voor toewijzing in aanmerking. De schending van artikel 21 Rv raakt daarmee rechtstreeks, en in potentie op beslissende wijze, de uitkomst van de procedure. Zoals al overwogen betreft het dus een bijzonder ernstige en grove schending van de waarheidsplicht. Daarbij past een sanctie die een einde maakt aan deze procedure en waarvan, hopelijk, preventieve werking uitgaat.
3.16.
Op grond van de overige in het dossier beschikbare bescheiden kan de gegrondheid van de gepretendeerde vorderingen van [eiser] niet worden vastgesteld. [eiser] zal niet worden toegelaten tot het leveren van aanvullend bewijs. Haar vorderingen komen dus niet vast te staan en zullen worden afgewezen.
3.17.
Daarmee staat ook vast dat de auto (nog steeds) in eigendom toebehoort aan [gedaagde] . Haar vordering jegens [eiser] tot afgifte van de Mercedes binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, bij niet-voldoening waarvan [eiser] een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,00 per dag, zal worden toegewezen. Het totaal van de dwangsommen zal worden gemaximeerd op € 20.000,00.
3.18.
[eiser] wordt aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij, zodat zij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, waaronder de (in debet gestelde) kosten van het deskundigenonderzoek.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden ter zake van salaris gemachtigde begroot op een totaalbedrag van € 990,00 (2,5 x tarief € 396,00). De kosten voor het deskundigenonderzoek hebben € 4.356,00 bedragen, zodat [eiser] zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan de griffier.
3.19.
De kantonrechter ziet geen aanleiding voor afwijzing van het verzoek van [gedaagde] om het te wijzen vonnis te voorzien van het certificaat als bedoeld in art. 53 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012, zodat dit verzoek zal worden toegewezen.
4. De beslissing
De kantonrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
4.2.
veroordeelt [eiser] het voertuig, een Mercedes Benz type C 180 (VIN: [chassisnummer] ), binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis af te geven aan [gedaagde] ,
4.3.
bepaalt dat [eiser] een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 20.000,00,
in conventie en in reconventie
4.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 990,00,
4.5.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de (in debet gestelde) kosten van het deskundigenonderzoek, zijnde een bedrag van € 4.356,00, te voldoen aan de griffier van de rechtbank Limburg,
4.5.1.
voor het voldoen van dit bedrag zal het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak te Utrecht op korte termijn een nota verzenden, welke nota uiterlijk 4 weken na deze uitspraak dient te zijn voldaan,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: TC
coll: