ECLI:NL:RBLIM:2023:3259

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
C/03/204581 / HA ZA 15-204
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerders bij diefstal van goederen tijdens transport en opslag

In deze zaak hebben twee Duitse bedrijven, Golden Cashmere GmbH en Peter Hahn GmbH, een koopovereenkomst gesloten voor de levering van kasjmier. De verkoper, Golden Cashmere, heeft het Duitse vervoersbedrijf Rhenus Freight Logistics GmbH & Co. KG ingeschakeld voor het transport van de goederen naar de koper in Urbach. Rhenus heeft op zijn beurt het Nederlandse transportbedrijf T&S B.V. ingeschakeld voor het vervoer van Duisburg naar Urbach. Tijdens de opslag van de goederen op het terrein van T&S in Beringe is de lading gestolen.

In Duitsland is er een procedure gevoerd tussen Golden Cashmere en Rhenus, waarbij T&S als 'Streithelferin' betrokken was. Het Oberlandesgericht te Düsseldorf oordeelde dat Rhenus onbeperkt aansprakelijk was voor de schade aan Golden Cashmere. De Nederlandse rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze uitspraak niet automatisch betekent dat T&S ook onbeperkt aansprakelijk is jegens Rhenus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de CMR-regelgeving niet van toepassing is, omdat zowel de inontvangstneming als de aflevering in Duitsland plaatsvonden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat T&S aansprakelijk is, maar slechts tot de limiet zoals vastgelegd in § 431 HGB, wat overeenkomt met de CMR-limiet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat T&S niet in gebreke is gebleven, omdat zij niet op de hoogte was van de waarde van de lading en de instructies van Rhenus niet specifiek genoeg waren om bijzondere beveiligingsmaatregelen te vereisen. De rechtbank heeft de vorderingen van Rhenus in reconventie afgewezen, omdat Rhenus niet voldoende had onderbouwd waarom T&S aansprakelijk zou zijn voor de kosten die Rhenus aan Golden Cashmere moest betalen.

Het vonnis heeft geleid tot een veroordeling van T&S tot betaling van een schadevergoeding aan Rhenus, maar beperkt tot het bedrag van € 21.357,85, vermeerderd met rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/204581 / HA ZA 15-204
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[transportbedrijf] B.V.,
gevestigd te Beringe,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.A.M. Seck,
tegen
1. de vennootschap naar Duits recht
RHENUS FREIGHT LOGISTICS GMBH & CO. KG,
gevestigd te Duisburg, Duitsland,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg,
2. de vennootschap naar Duits recht
PETER HAHN GMBH,
gevestigd te Urbach, Duitsland
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J.A.M. Janssen LLM.
Partijen zullen hierna T&S en Rhenus en Hahn genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 november 2022
  • de akte overlegging vertaling van de uitspraak van het Oberlandesgericht te Düsseldorf van 10 november 2021 van Rhenus (productie 5)
  • de akte tevens overlegging producties 6 tot en met 9 van Rhenus
  • de akte tevens overlegging producties 12 en 13 van T&S
  • de akte overlegging productie 14 van T&S
  • antwoordakte van Rhenus
  • antwoordakte van T&S.
1.2.
Ter toelichting op voornoemde opsomming overweegt de rechtbank dat Rhenus een vertaling van de uitspraak van het Oberlandesgericht te Düsseldorf van 10 november 2021 heeft overgelegd als productie 5, conform de afspraak die met partijen is gemaakt op de mondelinge behandeling van 20 december 2017 en het verzoek van de rechtbank in het vonnis van 16 november 2022 om een Nederlandse vertaling over te leggen.
1.2.1.
Partijen hebben zich inmiddels beiden uitgelaten over de vraag welke invloed die uitspraak heeft op de beslissing in onderhavige zaak en meer in het bijzonder de vraag of T&S zich naar Duits recht jegens Rhenus wel kan beroepen op een beperking van aansprakelijkheid. Beide partijen hebben hun standpunten onderbouwd met een advies van een jurist gespecialiseerd in het Duitse vervoersrecht. Beëdigde vertalingen van die adviezen zijn overgelegd als productie 7 (advies van [adviseur 1] (hierna [adviseur 1] ) zijdens Rhenus) en productie 14 (advies van [adviseur 2] (hierna [adviseur 2] ) zijdens T&S).
1.2.2.
Beide partijen hebben vervolgens gebruik gemaakt van de gelegenheid om bij antwoordakte te reageren op elkaars standpunten. Beiden hebben hun standpunten nader onderbouwd door adviezen van hun adviseurs [adviseur 1] en [adviseur 2] (productie 11 van Rhenus en 16 van R&S).
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Golden Cashmere GmbH (hierna Golden Cashmere) heeft een partij textiel (kasjmier) verkocht aan het modebedrijf Peter Hahn. Tussen hen werd afgesproken dat de levering op kosten van Golden Cashmere (“frei haus”) zou plaatsvinden aan het adres van Peter Hahn te Urbach.
2.2.
Golden Cashmere heeft de logistiek dienstverlener Rhenus ingeschakeld voor het transport van de lading kasjmier.
2.3.
Rhenus heeft op haar beurt transportbedrijf T&S ingeschakeld voor een deel van het transport, namelijk voor het wegvervoer van een deel van de lading kasjmier van Duisburg naar Urbach.
2.4.
Op of omstreeks 16 oktober 2014 heeft Rhenus de volgende transportopdracht gegeven aan T&S (voor zover relevant):
“1. Ladestelle: RHENUS (..) Duisburg(…)
Ware: 5,2 ldm – 13 Europaletten – 3 to
(…)
Ladetermin: 17.10.14 – 8 bis 15 Uhr”
2.5.
Bij “Besondere Anweisung für Beladung” en bij “Bemerkung” heeft Rhenus niets ingevuld.
2.6.
Verder staat voor zover relevant in de transportopdracht vermeld:
“Entladestelle: Peter Hahn (…) Urbach
Termin: 20.10.14 bis 12 Uhr
(…)
Frachtvereinbarung: 400,-€ all in.”
2.7.
En verder staat onder het kopje “Bestandteile des transportauftrages”:
“(…)
2. Es besteht absolutes Umladeverbot.
(…)
8. Wir weisen darauf hin, dass das Parken des transportmittels nur auf bewachten Parkplätzen zulässig ist.
(…)”
2.8.
Kort daarna is de levertijd op 20 oktober 2014 nog gewijzigd van 12.00 uur naar 6.30 uur.
2.9.
Op vrijdag 17 oktober 2014 heeft T&S de 13 pallets opgehaald bij Rhenus te Duisburg. Bij inontvangstneming van de goederen kreeg de chauffeur een vrachtbrief mee, waarop nog een keer stond vermeld dat de lading op 20 oktober 2014 tot 12 uur in Urbach bij Peter Hahn afgeleverd moest worden. Onder het kopje
“REF. Rhenus Duisburg”stond in de ene kolom vermeld:
“Golden Cashmere”en in de andere:
“ex Luftfracht”.
2.10.
De chauffeur is op 17 oktober 2014 naar het vestigingsadres van T&S te Beringe gereden, waarna de goederen door de chauffeur en de heer Sijben met een heftruck werden overgeladen in een zeilentrailer. Deze werd met trekker tegen de loods van T&S aan geparkeerd, waarna het bedrijfsterrein van T&S op vrijdagavond werd afgesloten. Nadat op zaterdag op haar bedrijfsterrein is gewerkt, is dit opnieuw afgesloten. Op zondagochtend constateerde de heer Sijben dat de lading uit de zeilentrailer was gestolen. Naast de trailer met goederen stonden nog twee andere zeilentrailers op het terrein van T&S. In de zeilen van de andere twee trailers waren ook twee (kijk)gaten gesneden, maar uit die trailers is niets ontvreemd.
2.11.
T&S heeft de politie en haar aansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakeld. Laatstgenoemde heeft EMN Expertise ingeschakeld die een voorlopig rapport van expertise heeft uitgebracht.
2.12.
Op 20 oktober 2014 heeft Rhenus T&S aansprakelijk gesteld voor de ladingdiefstal voor een bedrag van € 239.391,41.
2.13.
Golden Cashmere heeft Rhenus aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van de diefstal op het bedrijfsterrein van T&S. Tussen deze partijen is in eerste aanleg en in hoger beroep in Duitsland geprocedeerd. Onderhavige zaak heeft een tijd op de parkeerrol gestaan omdat deze in afwachting van de uitkomst van die procedure is aangehouden.
2.14.
Het Landgericht te Düsseldorf heeft op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in de zaak tussen Rhenus en Golden Casmere. Inmiddels heeft het Oberlandesgericht te Düsseldorf (hierna OLG) op 10 november 2021 uitspraak gedaan. Het OLG heeft geoordeeld dat Rhenus jegens Golden Cashmere gekwalificeerd aansprakelijk is voor het verlies van de transportgoederen volgens §§ 425, 428, 435 HGB door eigen schuld c.q. de schuld van haar mensen. Zij kan zich, anders dan het Landgericht had geoordeeld, niet op de aansprakelijkheidsbeperkingen krachtens § 431 HGB beroepen (p. 11 onder 2 van de uitspraak van het OLG). Het OLG heeft Rhenus veroordeeld om
€ 267.069,69 vermeerderd met rente en kosten te betalen aan Golden Cashmere. Deze uitspraak is in kracht van gewijsde gegaan.

3.Het geschil

3.1.
T&S vordert in conventie - samengevat - verklaringen voor recht:
  • primair: dat Rhenus en/of Hahn in een eventuele schadevergoeding jegens haar niet ontvankelijk zijn,
  • subsidiair: dat T&S niet aansprakelijk is voor de door Rhenus en/of Hahn geleden schade,
  • meer subsidiair: dat T&S jegens Rhenus en/of Hahn niet verder aansprakelijk is dan tot de in artikel 23 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna: CMR) genoemde limiet ter zake van de bewezen transportschade en dat verdere schadevergoeding niet is verschuldigd,
en vordert verder in alle gevallen de proceskosten.
3.2.
Rhenus en Hahn voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – verder ingegaan.
3.3.
Rhenus vordert in reconventie een verklaring voor recht dat T&S gehouden is aan Rhenus te betalen al hetgeen Rhenus terzake het onderhavige schadegeval aan Golden Cashmere althans derden verschuldigd mocht blijken te zijn, althans een verwijzing naar een schadestaatprocedure, kosten rechtens.
3.4.
T&S voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – verder ingegaan.

4.De beoordeling van de vorderingen in conventie zoals ingesteld tegen Hahn

4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de vorderingen van T&S gericht tegen Hahn worden afgewezen, waartoe het volgende wordt overwogen. Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe (artikel 3:303 BW). Tussen T&S en Hahn staat als niet weersproken vast dat tussen hen geen contractuele relatie bestaat, laat staan een transportovereenkomst. Hahn was slechts koper van de lading textiel, die zij heeft gekocht van Golden Cashmere. De levering zou plaatsvinden “Frei Haus” zodat bij een gebrek aan een gevolgde levering, het risico van het verlies van de goederen nooit op Hahn is overgegaan. Hahn heeft als gevolg van de diefstal dan ook geen schade geleden, en zij heeft T&S dan ook niet aansprakelijk gesteld voor geleden schade. Gelet daarop had het op de weg van T&S gelegen om haar belang bij haar vorderingen op Hahn nader toe te lichten. Dat heeft zij nagelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet vast komen te staan dat T&S voldoende belang heeft bij haar vorderingen zoals ingesteld tegen Hahn, zodat deze zullen worden afgewezen.
4.2.
T&S zal als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van Hahn, welke worden begroot op € 598,00 (1 punt x tarief 598,00). Daarbij overweegt de rechtbank dat Hahn (in de hoofdzaak in conventie) slechts 1 proceshandeling heeft verricht (namelijk het indienen van een conclusie van antwoord op 3 september 2015). Zij is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2017.

5.De beoordeling van de aansprakelijkheid van T&S jegens Rhenus

5.1.
De beoordeling van de vorderingen van T&S in conventie is in feite hetzelfde als de beoordeling van de vorderingen van Rhenus in reconventie, zij het dat de vorderingen in conventie negatief zijn geformuleerd. Onderstaande overwegingen gelden dus voor zowel de vorderingen in conventie als voor de vorderingen in reconventie.
5.2.
De rechtbank blijft bij haar oordeel in het vonnis van 2 september 2015 (rechtsoverweging 4.7) dat de CMR niet van toepassing is, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de plaats van in ontvangstneming en de plaats van aflevering zijn gelegen in twee verschillende landen. T&S heeft nog betoogd dat sprake is van een CMR-laadopdracht, waaruit zou volgen dat partijen op hun verhouding de CMR van toepassing hebben verklaard. In dat kader verwijst T&S naar een juridisch advies van een Duitse advocaat ( [adviseur 2] , productie 11) waaruit zou volgen dat partijen naar Duits recht kunnen overeenkomen dat de CMR-bepalingen op hun contract van toepassing zijn. Echter, het advies is een algemene beschouwing over toepasselijk recht. In het advies wordt niet uitgewerkt dat partijen in deze specifieke zaak de bepalingen van de CMR van toepassing hebben verklaard. Het enkele feit dat boven de transportopdracht “CMR” staat vermeld, wil naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet zonder meer zeggen dat daarmee de CMR door beide partijen van toepassing is verklaard.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de vervoersovereenkomst tussen T&S en Rhenus (met als nevenverplichting om de goederen te bewaren/op te slaan in Beringe) Duits recht van toepassing is. Partijen zijn het erover eens dat het toepasselijke Duits materieel recht (dat is § 407 en verder HandelsGesetzBuch, hierna HGB) dezelfde systematiek volgt en op een groot aantal punten nagenoeg dezelfde inhoud heeft als de CMR.
5.4.
Op grond van § 425 HandelsGesetzBuch (HGB) is de vervoerder aansprakelijk voor de schade die in de periode tussen inontvangstneming van de goederen en aflevering van die goederen ontstaat, behoudens overmacht en andere de vervoerder van aansprakelijkheid bevrijdende omstandigheden als voorzien in bijvoorbeeld § 426 en 427 HGB. Ook naar Duits recht geldt als uitgangspunt dat de schade is gelimiteerd (§ 431 HGB, limiet is gelijk aan de CMR-limiet van artikel 23 lid 3 CMR, namelijk 8,33 SDR voor elk ontbrekend kilogram bruto-gewicht), tenzij sprake is van gekwalificeerde aansprakelijkheid in de zin van § 435 HGB.
5.5.
Vast staat dat de schade is opgetreden tussen het moment van inontvangstneming van de goederen door T&S en de aflevering van de goederen bij Hahn in Urbach. In beginsel is T&S dan ook aansprakelijk jegens Rhenus voor de door laatstgenoemde geleden schade. T&S heeft echter een beroep gedaan op vervoersrechtelijke aansprakelijkheidsbeperkingen. Of een dergelijk beroep slaagt is volgens Duits recht afhankelijk van de vraag of T&S gekwalificeerde schuld kan worden verweten. Daarom zal de rechtbank daar eerst op ingaan.
Het beroep op gekwalificeerde aansprakelijkheid door Rhenus
5.6.
Rhenus stelt dat het feit dat zij volgens het OLG jegens Golden Cashmere onbeperkt aansprakelijk is, tevens betekent dat T&S jegens haar onbeperkt aansprakelijk is, omdat hetzelfde rechtsregime van toepassing is. Verder stelt Rhenus dat T&S naar Duits recht jegens haar onbeperkt aansprakelijk is, omdat T&S twee instructies (instructie 2 en 8) uit de vrachtorder heeft geschonden.
Daarnaast stelt Rhenus dat T&S wist dat de lading bestond uit textiel/confectie hetgeen een aanzienlijk diefstalrisico oplevert, welke risico T&S bekend was althans moet zijn geweest. Dit kon T&S volgens Rhenus weten:
- door haar (verboden) omlaadactiviteiten,
- doordat dit kon worden afgeleid uit het feit dat er alleen op een bewaakte parkeerplaats geparkeerd mocht worden,
- doordat de lading vervoerd moest worden naar “Peter Hahn”, welke bedrijf een modezaak is.
5.7.
T&S stelt dat het OLG het gedrag van T&S niet heeft beoordeeld en haar beslissing uitsluitend heeft gebaseerd op de eigen gekwalificeerde schuld van Rhenus, zodat het gedrag van T&S zelfstandig beoordeeld dient te worden in deze procedure en dat de Nederlandse rechter niet gebonden is aan het oordeel van het OLG.
Samengevat stelt T&S dat haar geen gekwalificeerde schuld in de zin van § 435 HGB/artikel 29 CMR kan worden verweten. In de eerste plaats omdat T&S bij het aanvaarden van de transportopdracht van Rhenus niet op de hoogte was van het feit dat de lading bestond uit textiel en de zeer hoge waarde van de zending (ca. € 240.000,00). Zij kreeg alleen het aantal laadmeters, aantal pallets en het gewicht door. Op de dozen stonden alleen artikelnummers, waaruit T&S niets kon opmaken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft T&S nog aangegeven dat een opdrachtgever het normaal op de laadopdracht vermeld als het een waardevolle lading was geweest. Als dat was gebeurd had T&S de mogelijkheid gehad om de trailer binnen te zetten. De ontvanger (de Duitse firma Peter Hahn) kende zij niet en behoorde zij ook niet te kennen. Uit de informatie uit de opdracht kon zij niet afleiden dat het ging om waardevolle diefstalgevoelige lading. Verder stelt T&S nog dat de opdracht via het platform van Timocom bij haar was binnengekomen. De opdrachtgever kan daarbij aangeven of de lading met een huiftrailer/tautliner of kast vervoerd moet worden. Rhenus had aangegeven dat het allebei kon, ook daaruit kon dus niet worden afgeleid dat het om waardevolle lading ging.
5.7.1.
T&S erkent weliswaar dat er in de algemene voorwaarden van de vervoersopdracht een verbod op overladen staat, maar stelt – samengevat - dat dit ongeldig is wegens inbreuk op het algemene voorwaardenrecht en bovendien het overladen niet schadeveroorzakend is geweest (alleen al omdat bij de andere twee trailers die de betreffende nacht op het terrein van T&S ook kijkgaten in de zeilen waren gesneden). Verder wijst T&S er nog op dat het verbod op overladen op grond van artikel 6 lid 2a CMR had moeten worden opgenomen in de vrachtbrief.
5.7.2.
Ook erkent T&S dat in de transportopdracht staat: “het parkeren van het vervoermiddel alleen op bewaakte parkeerplaatsen toegestaan”, maar ook die bepaling is volgens T&S ongeldig wegens inbreuk op het algemene voorwaardenrecht. Bovendien wist Rhenus dat T&S de zending tussentijds zou opslaan op haar eigen bedrijfsterrein, welk terrein Rhenus veiliger vond dan het door haar gehuurde bedrijfsterrein van het transportbedrijf Gökbora in Duisburg. T&S licht toe dat het terrein van Gökbora een door Rhenus in Duisburg gehuurde en voor eigen vervoersdiensten gebruikt bedrijfsterrein is, waarnaar Rhenus de goederen na de overname vanaf de luchthaven van Düsseldorf naar toe had gebracht en alwaar T&S de goederen voor transport heeft opgehaald op 17 oktober 2014. T&S wijst op een verklaring van Rhenus zoals gedaan in de Duitse procedure tussen haar en Golden Cashmere:
“Na dit alles was de overbrenging van de zending naar de opslagplaats van interveniënte(toevoeging rechtbank: T&S)
absoluut noodzakelijk, omdat overeengekomen leveringstermijn na te komen. Het onderbrengen van de vrachtwagen op het terrein van derde, het transportbedrijf Gökbora, kwam om bovengenoemde redenen niet in aanmerking. Hierbij moet ook in aanmerking worden genomen dat het terrein vanwege de te allen tijde mogelijke toegang een veel minder veilige plek vormde dan het omheinde en afgesloten terrein van interveniënte.”
5.7.3.
Verder wijst T&S erop dat Rhenus zich ervan bewust moest zijn dat T&S haar eigen bedrijfsterrein in Beringe voor de opslag gedurende 2,5 dagen zou gebruiken, omdat opslag op een bewaakt parkeerterrein tot gevolg zou hebben dat het transport niet meer kostendekkend zou zijn (overeengekomen vrachtprijs was € 400,00 “all in” en de kosten voor bewaakt parkeren gedurende 2,5 dagen waren € 50,00).
5.8.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat Rhenus jegens Golden Cashmere aansprakelijk is, nog niet automatisch wil zeggen dat T&S dus jegens Rhenus aansprakelijk is. T&S was immers niet als gedaagde maar als ‘Streithelferin’ betrokken in de procedure tussen Rhenus en Golden Cashmere. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat T&S in een zogenaamde ‘Rückgriff’-procedure van Rhenus tegen ‘Streithelferin’ T&S weliswaar niet met vrucht kan aanvoeren dat de (onherroepelijke) beslissing in de hoofdprocedure onjuist was, maar dit neemt niet weg dat T&S verweren kan opwerpen die betrekking hebben op de verhouding tussen haar en Rhenus. Dat is ook hetgeen T&S in deze procedure doet. T&S stelt zich op het standpunt dat zij jegens Rhenus niet aansprakelijk is nu zij geen weet had van de inhoud van de lading en zij instructie had van Rhenus om de lading op 17 oktober 2014 op te halen en gedurende het daaropvolgende weekend ergens op te slaan. De rechtbank zal de verweren van T&S dan in deze procedure opzichzelfstaand en naar Duits recht beoordelen.
5.9.
Gekwalificeerde schuld is in §435 HGB gedefinieerd als:
“Die in diesem Unterabschnitt und im Frachtvertrag vorgesehenen Haftungsbefreiungen und Haftungsbegrenzungen gelten nicht, wenn der Schaden auf eine Handlung oder Unterlassung zurückzuführen ist, die der Frachtführer oder eine in § 428 genannte Person vorsätzlich oder leichtfertig und in dem Bewußtsein, daß ein Schaden mit Wahrscheinlichkeit eintreten werde, begangen hat.”
5.10.
Over de stelling dat het enkele feit dat T&S zich niet heeft gehouden aan de algemene instructies (2: overlaadverbod en 8: bewaakt parkeerterrein) zoals vermeld op het opdrachtformulier van Rhenus reeds ongelimiteerde aansprakelijkheid met zich meebrengt overweegt de rechtbank dat ook naar Duits recht gekeken moet worden naar alle omstandigheden van het geval, zo blijkt ook uit de uitspraken waarnaar partijen verwijzen.
Instructie 2: overlaadverbod
5.10.1.
Het feit dat T&S de lading op haar bedrijfsterrein heeft overgeladen is naar het oordeel van de rechtbank voor de beoordeling van de vorderingen niet relevant. De dieven hebben (via een zelfgemaakt kijkgat) de inhoud van alle drie de aanwezige trailers op het bedrijfsterrein van T&S bekeken en hebben alleen de trailer waarin het kasjmier zat leeggehaald. Niet gesteld of gebleken is dat het kasjmier niet was gestolen als het in de oorspronkelijke trailer was opgeslagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het overladen niet (mede)schadeveroorzakend geweest.
Instructie 8: bewaakt parkeren
5.10.2.
Het OLG heeft overwogen dat Rhenus er ook voor had kunnen kiezen om de goederen zelf op te slaan. Het OLG heeft samengevat geoordeeld dat Rhenus onvoldoende maatregelen heeft genomen om de transportgoederen te beveiligen en – hoewel Rhenus op de hoogte was van de hoge waarde van de goederen en de diefstalgevoeligheid - T&S geen specifieke instructies heeft gegeven over de wijze waarop tijdens het weekend de lading moest worden behandeld om deze tegen diefstal te beschermen,
“en aldus concreet vorm te geven aan de instructie onder punt 8 van de aan interveniënte gegeven transportopdracht (…) om het vervoermiddel slechts op bewaakte parkeerplaatsen te parkeren”(pagina 12 onderaan). Op pagina 14 bovenaan overweegt het OLG:
“De algemene instructie aan interveniënte in punt 8 van de verstrekte transportopdracht (…) om alleen bewaakte parkeerplaatsen te bezoeken, was daarbij onvoldoende.”
5.10.3.
De rechtbank is op basis van deze overwegingen van het OLG van oordeel dat het niet in acht nemen van een algemene (in alle transportopdrachten van Rhenus voorkomende) instructie niet door Rhenus tegen T&S kan worden gebruikt, in die zin dat een beroep op gekwalificeerde schuld (§ 435 HGB) daarop kan worden gebaseerd. Daartoe oordeelt de rechtbank dat voldoende vast staat dat T&S niet op de hoogte was van de diefstalgevoeligheid van de lading. Op alle transportopdrachten van Rhenus staat dat geparkeerd moet worden op een bewaakte parkeerplaats, zodat uit een dergelijke algemene instructie niet kan worden afgeleid dat het gaat om bijzondere waardevolle/diefstalgevoelige lading. Uit het feit dat de lading moest worden afgeleverd bij Peter Hahn, hoefde dat naar het oordeel van de rechtbank ook niet te worden afgeleid, nu uit die benaming nog niet volgt dat het gaat om een modezaak en diefstalgevoelige lading, laat staan dat dit voor een Nederlands bedrijf duidelijk had kunnen zijn. Rhenus heeft haar stelling dat T&S hiervan wel op de hoogte was door haar (verboden) omlaadactiviteiten, niet onderbouwd. Dat er op de dozen merken en nummers staan vermeld, wil nog niet zeggen dat T&S had moeten begrijpen dat het diefstalgevoelige lading ging.
5.10.4.
Over hoe en waar T&S de goederen gedurende 2,5 dag moest opslaan heeft T&S geen nadere instructie van Rhenus ontvangen. Rhenus heeft ook niet gekozen voor transport in een zogenaamde kasttrailer, terwijl zij bij het aanmaken van de opdracht op het platform Timocom wel de keuze had uit het vervoer met een zeilentrailer of in een (beter tegen diefstal beveiligde) kasttrailer. Rhenus heeft het geheel aan T&S overgelaten. Gelet op de overeengekomen transport- en opslagprijs van € 400,00 all in, is het begrijpelijk dat T&S ervoor heeft gekozen de lading op te slaan op haar eigen belichte en omheinde bedrijfsterrein in Nederland en had Rhenus dit ook kunnen verwachten. Er was voor T&S geen enkele aanleiding om bijzondere beveiligingsmaatregelen voor de lading te treffen. Kennelijk vond Rhenus dit, blijkens voornoemd citaat onder 5.7.2, ook veiliger dan opslag van de goederen op haar eigen (gehuurde) bedrijfsterrein in Duisburg. Dat T&S in het verleden al eens te maken zou hebben gehad met ladingdiefstallen is onvoldoende door Rhenus onderbouwd. Het blijkt niet uit het expertiserapport van EMN, waar alleen in staat dat er wel eens is ingebroken in de loods, maar dat nooit iets werd gestolen. Verder is niet onderbouwd dat T&S bekend was of had moeten zijn met bijzondere diefstalincidenten in het gebied rondom Beringe. In ieder geval is de rechtbank van oordeel dat T&S niet “leichtfertig und in dem Bewusstsein” heeft gehandeld, dat “ein Schaden mit Wahrscheinlichkeit eintreten werde”. Het beroep door Rhenus op gekwalificeerde schuld in de zin van § 435 HGB slaagt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet.
Het beroep op overmacht/andere bevrijdende omstandigheden door T&S
5.11.
T&S beroept zich op vervoerdersovermacht en/of eigen schuld van Rhenus (vlg § 427 HGB), maar dit beroep slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De lat voor het slagen van dergelijke aansprakelijkheidsbeperkende omstandigheden ligt gelet op het bepaalde in § 426 HGB hoog. De vervoerder moet aantonen dat hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om het verlies of de schade te voorkomen. T&S heeft in het licht van deze maatstaf onvoldoende gesteld, terwijl op haar wel de stelplicht (en bij voldoende betwisting de bewijslast) rust. T&S heeft een lading goederen in ontvangst genomen en opgeslagen op haar bedrijfsterrein, zonder over de inhoud van de lading en de voorwaarden waaronder de goederen moesten worden opgeslagen nadere vragen te stellen. Zij had de mogelijkheid om de lading in haar loods op te slaan, dan wel om de lading naar een bewaakte parkeerplaats te vervoeren (en eventueel een hogere prijs te bedingen). Daarmee heeft T&S niet alle maatregelen genomen die van haar gevergd hadden kunnen worden om de diefstal te voorkomen.
Conclusie
5.12.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat T&S weliswaar aansprakelijk is voor de door Rhenus geleden schade, doch niet verder dan het in § 431 HGB genoemde limiet
“von 8,33 Rechnungseinheiten für jedes Kilogramm des Rohgewichts des Gutes”. Deze limiet is gelijk aan de CMR-limiet van artikel 23 lid 3 CMR.
5.13.
Zoals tussen partijen vast staat heeft T&S slechts een deel van de door Hahn gekochte partij kasjmier getransporteerd en bewaard. Het brutogewicht van de gestolen lading betreft 2.200 kilogram. Dit gewicht blijkt uit productie 10 van T&S, zijnde stukken waaruit blijkt dat Golden Cashmere, Rhenus en T&S (als Streithelferin) in de Duitse procedure zijn overeengekomen dat 2.200 kilogram kasjmier is gestolen. Tevens blijkt dit uit de overweging op pagina 13 van de uitspraak van 28 oktober 2016 van het Landesgericht Düsseldorf. Peildatum voor het omrekenen van 8.33 SDR naar euro’s is volgens §431 lid 4 HGB: 17 oktober 2014, de dag van ontvangst van de goederen door T&S. Op die dag was de koers: € 1.165440. [1] 8,33 SDR x 2.200 kilogram per 17 oktober 2014 komt dan neer op een schade van € 21.357,85.
5.14.
In conventie zal dan ook voor recht worden verklaard dat T&S jegens Rhenus gelimiteerd aansprakelijk is. Hoewel T&S in haar vordering refereert aan de CMR-limiet zal de rechtbank beslissen dat T&S niet verder aansprakelijk is dan tot de in § 431 HGB genoemde limiet (€ 21.357,85) ter zake van de bewezen transportschade en dat verdere schadevergoeding (behoudens rente) niet is verschuldigd. De CMR-limiet en de § 431 HGB-limiet zijn immers gelijk.
5.15.
Rhenus zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van T&S in conventie worden veroordeeld. Aan de zijde van T&S worden deze kosten begroot op:
vast recht € 613,00
dagvaarding € 77,52
salaris advocaat
€ 2.298,00+ (3 punten x tarief € 766,00)
totaal € 2.988,52
Alle overige proceskosten (bijvoorbeeld vertalingskosten) worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.16.
In reconventie heeft Rhenus gevorderd een verklaring voor recht dat T&S gehouden is aan Rhenus te betalen al hetgeen Rhenus terzake het onderhavige schadegeval aan Golden Cashmere althans derden verschuldigd mocht blijken te zijn, althans een verwijzing naar een schadestaatprocedure, kosten rechtens. Niet alleen vordert Rhenus dus de schade als gevolg van de diefstal, ook de door haar aan Golden Cashmere te betalen rente, advocaat- en proceskosten. Het OLG heeft Rhenus veroordeelt om aan Golden Cashmere te betalen een bedrag van € 267.069,69, vermeerderd met rente van 5 procent boven het respectieve basisrentetarief over € 197.028,19 sinds 29 januari 2015 en over € 70.041,50 sinds 21 april 2015 alsmede € 3.694,83 aan voorgerechtelijke advocaatkosten, alsmede proceskosten.
5.17.
Rhenus heeft niet nader toegelicht laat staan onderbouwd op grond waarvan T&S gehouden zou zijn om de advocaat- en proceskosten die Rhenus aan Golden Cashmere heeft moeten betalen, aan Rhenus te vergoeden. In geval sprake is van beperkte aansprakelijkheid (tot aan de limiet) is ook naar Duits recht immers vergoeding van kosten die geen betrekking hebben op het vervoer van de goederen uitgesloten (zie § 432 HGB, gelijk aan artikel 23 lid 4 CMR).
5.18.
In reconventie zal daarom voor recht worden verklaard dat T&S gehouden is aan Rhenus te betalen een maximum schadebedrag van € 21.357,85, vermeerderd met de rente (naar Duits recht) van 5 procent boven het respectievelijke basisrentetarief vanaf 20 oktober 2014, de dag dat T&S door Rhenus aansprakelijk is gesteld. Aangezien geen veroordeling tot betaling is gevorderd, kan de rechtbank die ook niet uitspreken. Naar zijn aard kan een verklaring voor recht niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zodat ook dit achterwege zal worden gelaten.
5.19.
T&S zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Rhenus in reconventie worden veroordeeld. Aan de zijde van Rhenus worden deze kosten begroot op:
vast recht € 613,00
salaris advocaat
€ 1.340,50+ (0,5 x 3,5 punt x tarief € 766,00)
totaal € 1.953,50
Alle overige proceskosten (bijvoorbeeld vertalingskosten) worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie (T&S – Hahn)
6.1.
wijst de vorderingen van T&S zoals ingesteld tegen Hahn af,
6.2.
veroordeelt T&S in de proceskosten aan de zijde van Hahn, begroot op € 598,00,
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie (T&S – Rhenus)
6.4.
verklaart voor recht dat T&S jegens Rhenus niet verder aansprakelijk is dan tot de in § 431 HGB genoemde limiet (€ 21.357,85) ter zake van de bewezen transportschade en dat verdere schadevergoeding (behoudens rente) niet is verschuldigd,
6.5.
veroordeelt Rhenus in de proceskosten zoals gespecificeerd onder 5.15 en aan de zijde van T&S begroot op € 2.988,52 en compenseert de eventuele overige proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
verklaart de veroordeling onder 6.5. uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie (Rhenus - T&S)
6.8.
verklaart voor recht dat T&S gehouden is aan Rhenus te betalen een maximum schade bedrag van € 21.357,85, vermeerderd met rente van 5 procentpunten boven het respectieve basisrentetarief over voornoemd bedrag vanaf 20 oktober 2014 tot aan de dag van volledige betaling,
6.9.
veroordeelt T&S in de proceskosten zoals gespecificeerd onder 5.19 en aan de zijde van Rhenus begroot op € 1.953,50 en compenseert de eventuele overige proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.10.
verklaart de veroordeling onder 6.9. uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op
31 mei 2023 door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk. [2]

Voetnoten

1.https://www.imf.org/external/np/fin/data/rms_mth.aspx?SelectDate=2014-10-31&reportType=CVSDR
2.type: SS