ECLI:NL:RBLIM:2023:3182

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
C/03/310629 / FA RK 22-3969
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige, verzoek tot raadsonderzoek

In deze zaak verzoekt de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, dat 9 jaar oud is. De moeder verzet zich hiertegen, omdat zij vreest dat de minderjarige psychische klachten zal ontwikkelen en opstandig gedrag zal vertonen als hij gedwongen wordt tot contact met de vader. De rechtbank heeft op 3 mei 2023, na behandeling van de zaak op 14 april 2023, besloten om een raadsonderzoek te gelasten. De vader heeft het kind erkend, maar de moeder heeft zich vanaf de geboorte verzet tegen contact tussen de vader en het kind. De huidige partner van de moeder vervult nu de vaderrol in het leven van de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat het recht op omgang tussen de vader en het kind bestaat, maar dat er meer informatie nodig is om een verantwoorde beslissing te nemen. De rechtbank verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor omgang en hoe deze vormgegeven kan worden in het belang van de minderjarige. De beslissing over de omgang wordt aangehouden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het rapport van de raad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 3 mei 2023
Zaaknummer: C/03/310629 / FA RK 22-3969
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de vader] ,
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.M. McKernan, kantoorhoudend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
en
[de moeder] ,
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J.L.M. Martens, kantoorhoudend te Heerlen.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, verder te noemen: de raad,
locatie Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader, ontvangen op 24 oktober 2022;
  • het verweerschrift, met bijlagen, ontvangen op 5 april 2023.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 april 2023, waar zijn verschenen:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de raad.
1.3.
De vader is (vanwege ziekte) telefonisch aangesloten bij de zitting. De verbinding is verbroken omdat de zitting voor de vader niet te verstaan is. Hij heeft nog aangegeven een brief te hebben gestuurd.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ) is geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] 2017 uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de vader.
2.2.
[minderjarige] is op 2 september 2022 erkend door de vader, zoals blijkt uit de latere vermelding erkenning op vervolgblad 3 van zijn geboorteakte met nummer 1A0199/2017.
2.3.
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft bij de moeder.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vader verzoekt een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen zoals door de vader voorgesteld onder punt 12 van het verzoekschrift.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de vader dat hij, nadat hij [minderjarige] erkend heeft, de moeder verzocht heeft mee te werken aan een omgangsregeling. De moeder acht dit niet in het belang van [minderjarige] . Zij is van mening dat [minderjarige] lijdt door het lijden dat de wens tot contact van de vader bij de moeder teweeg brengt. Dit lijden dient voorkomen te worden.
De vader begrijpt de situatie voor de moeder, maar hij is van mening dat het opbouwen van een band tussen de vader en [minderjarige] belangrijker is. Het niet hebben van een rol in het leven van [minderjarige] zal [minderjarige] meer schade toebrengen dan de eventuele trauma’s die bij de moeder aanwezig zijn.
3.2.
De moeder voert gemotiveerd verweer en concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair de vader het recht op omgang te ontzeggen.
De moeder is fel gekant tegen elk contact tussen de vader en [minderjarige] . Dit komt voort uit de gedragingen van de vader ten tijde van de zwangerschap van de moeder. De moeder heeft veel last van spanningen die erg van invloed zijn op haar functioneren. De moeder heeft wederom EMDR behandeling gehad en dit heeft een positief resultaat opgeleverd. Deze rechtszaak brengt echter wederom spanningen met zich mee en [minderjarige] voelt dat ook. De moeder vormt sinds 3 jaar een gezin met haar huidige partner. Zij heeft [minderjarige] inmiddels op de hoogte gebracht van het bestaan van zijn vader. Hij heeft aangegeven geen contact te willen hebben. Zij is bang dat indien er wel contact moet gaan komen, de moeder nog meer psychische en lichamelijke problemen krijgt en dat [minderjarige] dan in de negatieve spiraal wordt meegezogen. De vader weet dit en erkent dat ook maar hij vindt een band met [minderjarige] belangrijker. De moeder weet dat de vader in beginsel recht heeft op omgang met zijn kind maar het kan niet zover gaan dat [minderjarige] hier aan onderdoor gaat en dat gebeurt als het belang van de vader zwaarder wordt gewogen dan het belang van [minderjarige] . Dit geldt ook voor de moeder die de verzorgende en opvoedende ouder van [minderjarige] is waardoor haar rol zwaarder weegt dan dat de vader een rol in het leven van [minderjarige] krijgt. De vader meende eerder dat een begeleide omgang nodig was maar daar stapt hij nu overheen en daarmee negeert hij het belang van [minderjarige] .
De moeder is van mening dat omgang ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] en de vader ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] .

4.De standpunten ter zitting

4.1.
De advocaat heeft namens de vader aangegeven dat de vader meermaals om informatie heeft gevraagd bij de moeder over [minderjarige] , maar dat de moeder weigert de informatie te verstrekken. De vader weet niet hoe [minderjarige] uitziet. Nu de moeder blijft weigeren de vader te infomeren over [minderjarige] zal de vader nog een aanvullend verzoek indienen tot het vaststellen van een informatieregeling.
4.2.
De moeder verklaart dat [minderjarige] haar huidige partner ziet als zijn vader. [minderjarige] weet echter wie zijn juridisch vader is omdat de moeder hem dat vanaf het begin van haar relatie met de nieuwe partner heeft verteld. De moeder, maar ook [minderjarige] , willen geen contact met de vader. Zij is blij als een derde met [minderjarige] gaat praten zodat duidelijk is dat het zijn eigen mening is en niet een door de moeder opgelegde mening. [minderjarige] weet dat als hij contact met de vader wil de moeder daar achter staat. De moeder erkent dat [minderjarige] ziet dat de moeder veel last heeft van het voorliggende verzoek maar zij zal zich daar overheen zetten als [minderjarige] contact wil. Zij voorziet wel dat mocht [minderjarige] gedwongen worden in het contact met de vader, hij opstandig gedrag gaat vertonen en ongelukkig wordt. Daar maakt de moeder zich zorgen over. De vader heeft in de afgelopen jaren nooit een kaartje gestuurd terwijl hij dat wel had kunnen doen. Desgevraagd geeft de moeder aan dat zij de vader nooit informatie over [minderjarige] heeft gegeven omdat de moeder dat niet wil. Primair stelt de moeder zich op het standpunt dat het verzoek afgewezen dient de worden. Zij acht een raadsonderzoek noodzakelijk.
4.3.
De raad adviseert een raadsonderzoek te gelasten. De moeder heeft veel stress van het verzoek en dat merkt en ziet [minderjarige] ook. Het is goed als een derde met [minderjarige] gaat praten. De raad houdt voor dat dat niet betekent dat de wens van [minderjarige] dan gevolgd wordt. Er zal gekeken worden wat in zijn belang is. Uitgangspunt is dat de vader en [minderjarige] recht op contact met elkaar hebben.

5.De beoordeling

51. Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.2.
[minderjarige] en zijn vader hebben recht op omgang met elkaar. Dat is het uitgangspunt.
Uit de overgelegde stukken en uit de verklaringen ter zitting blijkt dat de moeder zich sinds de geboorte van [minderjarige] heeft verzet tegen enige rol van de vader in het leven van [minderjarige] . Zij heeft [minderjarige] laten erkennen door een derde, die een vaderrol heeft gespeeld in [minderjarige] leven. De erkenning is door de rechtbank vernietigd, waarna de vader [minderjarige] heeft erkend met vervangende toestemming van deze rechtbank. De moeder heeft, volgens eigen zeggen, wel aan [minderjarige] verteld dat [de vader] zijn biologische vader is, maar zij heeft inmiddels een nieuwe partner die thans de vaderrol vervult. Zo zijn in [minderjarige] leven 3 “vaders” betrokken (geweest). Dat [minderjarige] kennelijk aangeeft dat hij zijn vader [de vader] niet wil leren kenen, is in deze situatie, waarin de moeder haar weerstand tegen [de vader] duidelijk laat blijken, niet onbegrijpelijk. Echter, dat betekent niet dat om die reden geen omgang dient plaats te vinden. Immers, [minderjarige] ontleent een groot deel van zijn identiteit aan zijn vader. Voor zijn ontwikkeling is het belangrijk dat zijn vader wél een rol speelt in zijn leven. De vraag is welke rol dit moet zijn. De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te geven en daarom volgt de rechtbank het door de raad ter zitting gegeven advies dat een raadsonderzoek geïndiceerd is.
Gelet hierop zal de rechtbank de raad verzoeken een onderzoek in te stellen en de rechtbank te rapporteren en te adviseren over de vraag:
- zijn er mogelijkheden voor omgang tussen de vader en [minderjarige] en zo ja, hoe dient de omgang qua vorm en frequentie in het belang van [minderjarige] te worden vormgegeven.
In afwachting van de rapportage van de raad zal de rechtbank iedere verdere beslissing op het voorliggende verzoek betreffende de omgang aanhouden, pro forma voor de duur van zes maanden. Na de binnenkomst van de rapportage worden partijen (via het familiejournaal) in de gelegenheid gesteld binnen veertien dagen schriftelijk bij akte te reageren op het rapport en advies van de raad en met name of partijen het als ouders eens zijn over het advies, wat dit betekent voor het voorliggende verzoek en of de rechtbank in lijn met het advies van de raad kan beslissen. In beginsel volgt geen nadere mondelinge behandeling meer tenzij de rechtbank blijkt van de noodzaak van een nadere mondelinge behandeling. Het is aan de partij die dat stelt om die stelling gemotiveerd in zijn schriftelijke reactie te onderbouwen. Nadien zullen partijen op de hoogte worden gesteld van het verdere vervolg van de procedure.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek in te stellen en de rechtbank te rapporteren en te adviseren over de vraag:
- zijn er mogelijkheden voor omgang tussen de vader en [minderjarige] en zo ja, hoe dient de omgang qua vorm en frequentie in het belang van [minderjarige] te worden vormgegeven;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan, pro forma voor de duur van zes maanden, in afwachting van het rapport en advies van de raad en de eventuele reacties van partijen daarop.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters, griffier op
3 mei 2023.