ECLI:NL:RBLIM:2023:3104

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
C/03/314785 HA RK 23-32
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking ongegrond; beoordeling van tijdigheid en schending van hoor en wederhoor

Op 1 december 2022 diende verzoeker een wrakingsverzoek in tegen mr. F. Oelmeijer, rechter in de rechtbank Limburg, tijdens een mondelinge behandeling van een beroep in een zaak betreffende een klacht op basis van de Wet zorg en dwang. Dit verzoek werd op 23 januari 2023 afgewezen. Verzoeker diende op 21 februari 2023 een tweede wrakingsverzoek in, waarop de rechter op 6 maart 2023 schriftelijk reageerde en aangaf niet in de wraking te berusten. De behandeling van dit tweede verzoek vond plaats op 9 mei 2023, waarbij verzoeker niet aanwezig was vanwege ziekte, maar geen doktersverklaring kon overleggen. De wrakingskamer besloot de behandeling door te laten gaan.

De wrakingskamer beoordeelde de tijdigheid van het verzoek en gaf verzoeker het voordeel van de twijfel, aangezien niet kon worden vastgesteld of het verzoek tijdig was ingediend. De wrakingskamer merkte op dat argumenten die eerder waren aangevoerd, niet opnieuw konden worden ingediend. In de inhoudelijke beoordeling concludeerde de wrakingskamer dat verzoeker voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen tijdens de zitting van 1 december 2022. De rechter had geen blijk gegeven van vooringenomenheid en er was geen schending van het recht op hoor en wederhoor. Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek ongegrond.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/314785 HA RK 23-32
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
dat strekt tot wraking van mr. F. Oelmeijer, rechter in de rechtbank Limburg, hierna de rechter.

1.De procedure

Op 1 december 2022 is tijdens de mondelinge behandeling van een beroep, ter zake van een klacht als bedoeld in artikel 56c Wet zorg en dwang (Wzd) in de zaak met nummer C/03/310067 / BZ RK 22/1986 tussen de stichting Zorggroep Noord- en Midden-Limburg als verzoekende en [verzoeker] als verwerende partij, door [verzoeker] een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter.
Dit verzoek tot wraking is door de wrakingskamer op 23 januari 2023 afgewezen.
Vervolgens is door verzoeker op 21 februari 2023 een tweede verzoek tot wraking ingediend in voornoemde zaak.
De rechter heeft op 6 maart 2023 schriftelijk zijn reactie op dit verzoek tot wraking gegeven en daarin bericht dat hij niet berust in de wraking.
De behandeling van het tweede verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 9 mei 2023, waar verzoeker niet is verschenen. Verzoeker heeft bericht dat hij door ziekte verhinderd is de zitting bij te wonen en om uitstel verzocht. Desgevraagd kan verzoeker geen doktersverklaring overleggen. Om die reden heeft de wrakingskamer beslist dat de behandeling van het verzoek doorgaat zoals gepland.
De rechter heeft mondeling bericht dat hij niet zou verschijnen.
De wrakingskamer heeft op 9 mei 2023 mondeling uitspraak gedaan. De schriftelijke uitwerking daarvan volgt hierna onder 3.

2.De beoordeling

Juridisch kader
Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Het verzoek wordt ingevolge artikel 37 Rv gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
Bij de beoordeling heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Tijdigheid
De beslissing op het eerste wrakingsverzoek is van 23 januari 2023. Het nieuwe wrakingsverzoek is van 21 februari 2023. De wrakingskamer stelt vast dat niet meer te achterhalen is op welke datum verzoeker en de advocaat van de Zorggroep Noord- en Midden-Limburg zijn geïnformeerd over het feit dat er geen zitting meer zou plaatsvinden en er een uitspraak zou volgen.
Nu daarom niet bepaald kan worden of het verzoek tot wraking tijdig is gedaan, dat wil zeggen zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden gaat, geeft zij verzoeker op dit punt het voordeel van de twijfel dat het verzoek tijdig is gedaan en gaat zij over tot de behandeling van het verzoek.
Daarbij merkt de wrakingkamer op dat voor zover in de toelichting op het nu te behandelen verzoek wordt ingegaan op de gang van zaken tot 23 januari 2023, de wrakingskamer daarop geen acht zal slaan nu die argumenten geacht worden te zijn betrokken bij de beslissing op het eerste wrakingsverzoek. Voor zover die argumenten daar niet zijn ingebracht, zijn ze te laat aangevoerd en laat de wrakingskamer die daarom buiten beschouwing.
Inhoudelijke beoordeling
Verzoeker voert aan dat de zitting door de rechter na het wrakingsverzoek is ‘afgebroken’ en dat hij - nu er geen vervolgzitting meer komt - niet meer de gelegenheid krijgt om zijn standpunt verder nader toe te lichten.
De wrakingskamer begrijpt dat verzoeker daarmee bedoelt dat zijn recht op ‘hoor en wederhoor’ is geschonden nu de zitting na het ongegronde eerste wrakingsverzoek niet is of wordt voortgezet.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de rechter, door na afhandeling van het wrakingsverzoek de zitting op enig moment niet meer te hervatten, geen blijk gegeven van vooringenomenheid noch heeft hij de schijn van vooringenomenheid gewekt.
Van het verloop van de zitting van 1 december 2022 is een proces-verbaal opgemaakt. Daaruit blijkt dat verzoeker tijdens die zitting verschillende keren aan het woord is geweest en voldoende de gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen en toe te lichten. Nadat partijen zijn gehoord heeft de rechter gevraagd: ‘heeft iemand nog iets afsluitends te zeggen?’ waarop verzoeker zijn eerste wrakingsverzoek heeft gedaan. De vraag van de rechter vlak voor het einde van de zitting is een afrondende opmerking, bijvoorbeeld om partijen in de gelegenheid te stellen om te vragen wanneer zij een uitspraak mogen verwachten. Dit is gebruikelijk aan het einde van de zitting, dit is geen uitnodiging om het inhoudelijk debat voort te zetten; dat debat heeft eerder tijdens die zitting plaats gevonden. Van schending van het recht op ‘hoor en wederhoor’ is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.
Verzoeker heeft geen andere concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die het vermoeden van partijdigheid en het indienen van een wrakingsverzoek rechtvaardigen, de wrakingskamer is daarom van oordeel dat het verzoek ongegrond is.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. J. Schreurs-van de Langemheen, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.type: [concipiënt_initialen]