ECLI:NL:RBLIM:2023:3088

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
ROE 21/334
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor openbare orde na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die een verzoek om naturalisatie had ingediend voor zichzelf en zijn minderjarige kinderen. Het verzoek werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde, gezien zijn eerdere veroordeling voor een misdrijf. Eiser was in 2018 veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de rehabilitatietermijn van vijf jaar nog niet was verstreken op het moment van de aanvraag, waardoor het verzoek om naturalisatie niet kon worden ingewilligd. Eiser voerde aan dat hij bijzondere omstandigheden had, zoals het feit dat hij een first offender was en geen schade aan anderen had veroorzaakt. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van het beleid af te wijken. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie terecht was en dat eiser en zijn kinderen in de toekomst opnieuw een verzoek konden indienen na afloop van de rehabilitatietermijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2023

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser, mede namens zijn minderjarige kinderen

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

Bij besluit van 17 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem (en zijn minderjarige kinderen) het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.K. Kasem (tolk) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser is van Syrische afkomst en is staatloos geworden. Eiser heeft een verblijfsvergunning asiel (bepaalde tijd), geldig (op het moment van aanvraag) tot 15 augustus 2020.
1.1.
Eiser is bij uitspraak van 30 januari 2018, eveneens onherroepelijk op 30 januari 2018, door de politierechter van deze rechtbank wegens het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het gebruik van een vals of vervalst rijbewijs), veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is begonnen op 13 februari 2018 en geëindigd op 12 februari 2020.
1.2.
Op 14 januari 2020 heeft eiser een verzoek om naturalisatie ingediend, ook voor zijn twee minderjarige kinderen.
1.3.
Verweerder heeft in het primaire besluit het verzoek afgewezen op grond van
artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Eiser is onherroepelijk veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Omdat er korter dan vijf jaren geleden sprake is geweest van een onherroepelijk geworden uitspraak, is de rehabilitatietermijn nog niet verstreken. Verder is niet gebleken van omstandigheden die moeten worden aangemerkt als zodanig bijzonder dat toch het Nederlanderschap aan eiser verleend moet worden. Het achteraf spijt hebben van wat is gebeurd, is niet een dergelijke bijzondere omstandigheid. De algemene hardheidsclausule in artikel 10 van de RWN biedt volgens verweerder geen mogelijkheid tot afwijking van deze voorwaarde(n). Tot slot wordt het verzoek tot naturalisatie van eisers kinderen ook afgewezen, omdat een kind alleen voor medeverlening in aanmerking kan komen als de ouder Nederlander wordt en daarvan is geen sprake.
1.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aangegeven dat de omstandigheden dat eiser nooit eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd en nu poogt ieder strafbaar feit te vermijden in jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) – en als zodanig ook specifiek zijn genoemd in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding) – niet als bijzonder worden aangemerkt. Dat de oorzaak van het strafbare feit ondertussen is vervallen, omdat eiser een Nederlands rijbewijs heeft behaald en hij geen schade aan anderen heeft veroorzaakt, is volgens verweerder geen bijzondere omstandigheid, die ertoe leidt dat er geen sprake is van een gevaar voor de openbare orde, omdat de rehabilitatietermijn als maatstaf dient, eiser veroordeeld is voor het plegen van een misdrijf en het behalen van zijn rijbewijs dat niet anders maakt.
1.5.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser voert als eerste aan dat al hetgeen hij eerder in de zienswijze en in bezwaar heeft aangevoerd als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Eiser is van mening dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat eiser:
- first offender is;
- tijdens de proeftijd niet opnieuw in contact is gekomen met politie en justitie;
- aard van het feit;
- een geheel voorwaardelijke straf is opgelegd;
- inmiddels zijn rijbewijs heeft behaald, waardoor het feit zich niet meer voor kan doen;
- geen schade aan anderen heeft verricht;
- volledig meewerkend is geweest tijdens het strafproces;
- inzicht heeft in strafbare gedrag;
- spijt heeft betuigd;
- staatloos is.
Met betrekking tot het laatste punt merkt eiser op dat hij als staatloze bijzondere belangen heeft bij het verkrijgen van de nationaliteit. Verder geldt volgens eiser dat de rehabilitatietermijn voor een stateloze drie jaar is in plaats van vijf, waardoor het naturalisatieverzoek wel voor inwilliging in aanmerking komt. Eiser merkt voorts nog op dat hij de ‘verklaring verblijf en gedrag’ destijds heeft ondertekend, omdat hij niet meer gedacht had aan de strafzaak, nu de proeftijd was verstreken.
Juridisch kader
2. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt het verzoek om naturalisatie van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 van de RWN niettemin afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
2.1.
In de Handleiding is het beleid van verweerder beschreven waarin staat wanneer sprake is van dergelijke ernstige vermoedens. In de Handleiding (zie paragraaf 1 op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN in deze handleiding) staat dat een naturalisatieverzoek wordt geweigerd indien in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. De periode van vijf jaar wordt de rehabilitatietermijn genoemd. Volgens vaste jurisprudentie dient het beleid neergelegd in de Handleiding als uitgangspunt bij de beoordeling of sprake is van ernstige vermoedens dat eiser gevaar oplevert voor de openbare orde. Dit beleid is door de Afdeling niet onredelijk bevonden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022 . [1]
2.2.
Voorts is het volgens paragraaf 6 van de Handleiding (op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN in deze handleiding) in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek dat op grond van bovenstaande regels moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht, aldus de Handleiding. Bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij volgens de Handleiding niet worden genaturaliseerd. Daarvan kan niet met toepassing van artikel 10 van de RWN worden afgeweken.
Inhoudelijk oordeel
3. Ten aanzien van het betoog van eiser dat al hetgeen hij eerder heeft aangevoerd als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat, nu verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd heeft gereageerd op de gronden van bezwaar en eiser in beroep met de enkele verwijzing naar zijn gronden van bezwaar niet heeft toegelicht waarom hij het met verweerders reactie niet eens is, de beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank bespreekt daarom alleen wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
3.1.
Eiser mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. De rehabilitatietermijn van vijf jaar wordt berekend vanaf de datum waarop de beslissing tot sanctionering onherroepelijk is geworden. [2] In eisers geval staat vast dat hij op 30 januari 2018 is veroordeeld (en op die datum is deze uitspraak ook onherroepelijk geworden) voor het plegen van een misdrijf tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dat betekent dat de rehabilitatietermijn eindigde op 30 januari 2023. Ten tijde van het verzoek om naturalisatie en de beslissing op dit verzoek was die termijn nog niet verstreken. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN aan naturalisatie in de weg staat.
Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de rehabilitatietermijn voor een staatloze drie jaar is, overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is waar eiser dit op baseert en – wat hier verder ook van zij – deze termijn van drie jaar op de datum van de aanvraag en van het bestreden besluit ook nog niet was verstreken.
3.2.
Eisers betoog dat verweerder artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN vanwege de door hem aangevoerde omstandigheden niet tegen kan werpen, kan niet slagen. Dat eiser first-offender is, de aard van het feit, geen schade aan anderen heeft veroorzaakt, volledig heeft meegewerkt aan het strafproces, inzicht heeft in zijn strafbaar gedrag en spijt heeft betuigd, kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden op grond waarvan van het beleid kan worden afgeweken. Deze omstandigheden zijn door de strafrechter al bij zijn oordeel betrokken. Daarvoor is dan ook geen ruimte bij de beoordeling van het verzoek om naturalisatie. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat de aard van het strafbare feit, waarvoor eiser is veroordeeld, niet van geringe ernst is, omdat dit feit is gekwalificeerd als misdrijf, zodat de ernst ervan gegeven is. Ook als een straf voorwaardelijk is opgelegd, zoals in eisers geval is gebeurd, is het misdrijf gepleegd en zijn daad en dader strafbaar bevonden. Voor naturalisatie is dus niet van belang of de straf voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd. Dat het strafbare feit niet opnieuw is gepleegd door eiser en dit feit zich ook niet meer kan voordoen (omdat hij inmiddels zijn rijbewijs heeft gehaald) heeft verweerder niet als zeer bijzondere omstandigheden hoeven aanmerken. Deze omstandigheden zijn onvoldoende om aan te nemen dat er gedurende de rehabilitatietermijn geen ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.
3.3.
Verder overweegt de rechtbank – onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022 [3] – dat staatloosheid niet maakt dat verweerder in afwijking van het beleid het Nederlanderschap moet verlenen, alleen al omdat het niet afdoet aan de ernstige vermoedens dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het bestreden besluit terecht heeft genomen. Dat betekent dat eiser en zijn minderjarige kinderen op grond van de aanvraag van 14 januari 2020 niet in aanmerking komen voor naturalisatie. Deze afwijzing betekent niet dat eiser en zijn kinderen in de toekomst niet het Nederlanderschap kunnen verkrijgen. Na afloop van de rehabilitatietermijn, dus na 30 januari 2023, kan eiser een nieuw verzoek om verlening van het Nederlanderschap indienen.
4.1.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 mei 2023.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.zie paragraaf 5 op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN in de Handleiding.