ECLI:NL:RBLIM:2023:3081

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
ROE 23/824
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke invorderingszaak

Op 15 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (L) waarin een bedrag van € 2.100,- wegens verbeurde dwangsommen bij hem werd ingevorderd. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, maar de voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen.

De voorzieningenrechter overwoog dat, volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval had verweerder medegedeeld dat er geen feitelijke invorderingsmaatregelen zouden worden genomen totdat de uitspraak op het beroep was gedaan. Dit betekende dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Daarnaast werd opgemerkt dat verzoeker in een eerder stadium al beroep had ingesteld tegen een last onder dwangsom die aan hem was opgelegd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vragen omtrent de invordering en de termijn daarvan door de rechtbank in de hoofdzaak behandeld konden worden, zonder dat verzoeker in de tussentijd nadeel zou ondervinden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23 / 824

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 mei 2023

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (L) ,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder wegens verbeurde dwangsommen een bedrag van € 2.100,- bij verzoeker ingevorderd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bij verweerder bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Omdat het verzoek kennelijk moet worden afgewezen is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit beroep bij de bestuursrechter is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Het bestreden besluit volgt op een op 8 november 2022 aan verzoeker opgelegde last onder dwangsom. Ten aanzien van deze last onder dwangsom heeft verweerder een besluit op bezwaar genomen waartegen verzoeker beroep heeft ingesteld (zaaknummer ROE 23 / 621). Dat beroep heeft op grond van artikel 5:39 van de Awb mede betrekking op het bestreden besluit.
3. Verweerder heeft de rechtbank via e-mail van 13 april 2023 bericht dat verweerder de op basis van het bestreden besluit te treffen feitelijke invorderingsmaatregelen opschort tot nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan en de rechtbank op het beroep heeft beslist.
4. Verzoeker heeft bij aanvullend beroepschrift van 14 april 2023, kort gezegd, aangevoerd dat het stellen van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening in strijd is met het Europees recht.
5. De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb, alleen zolang de hoofdzaak, in dit geval de beroepsprocedure, loopt een voorlopige voorziening treffen. Dat kan aan de orde zijn als onverwijlde spoed dat vereist. Is die spoed er niet, dan kan gewoon de uitkomst van de beroepsprocedure worden afgewacht. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom het moeten wachten op de uitkomst van de beroepsprocedure, die binnen een redelijke termijn moet worden afgerond, [1] in strijd is met Europees recht als er geen aanleiding is om een spoedvoorziening te treffen.
6. Gelet op de mededeling van verweerder zal verweerder voorafgaand aan de uitspraak op het beroep nog niet tot feitelijke invordering van het ingevorderde bedrag van € 2.100,- overgaan. Dit betekent dat er geen reden is om, vooruitlopend op de uitspraak op het beroep, een voorziening te treffen. De vragen of kan worden ingevorderd en binnen welke termijn, kunnen door de toezegging van verweerder, zonder dat in de tussentijd nadeel voor verzoeker kan ontstaan, worden behandeld door de rechtbank bij de behandeling van het beroep. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie. Wat verzoeker wil bereiken, namelijk schorsing van het bestreden besluit, heeft hij met de toezegging van verweerder al bereikt. Meer dan verweerder uit zichzelf al gedaan heeft, kan de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening niet doen.
7. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelet op het voorgaande afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 mei 2023.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.