3.3.De gronden van AEM en de reactie van de rechter daarop kunnen - hier en daar verkort - als volgt worden weergegeven:
a. AEM: de reactie van de [naam deskundige 2] op de vraag of hij bereid was het onderzoek te doen is met partijen wél gedeeld; de reactie van de door AEM voorgestelde deskundige, de [naam deskundige 1] , op diezelfde vraag, is niet met partijen gedeeld, zelfs niet nadat AEM daar meermaals om verzocht.
De rechter stelt daar tegenover dat de [naam deskundige 1] heeft meegedeeld dat hij niet bereid was om zonder wijziging van de opdracht (die ter zitting in overleg met partijen was vastgesteld) op te treden als deskundige. Dat heeft hij zelf ook aan mr. Littooij laten weten (zie e-mailbericht van 15 december 2022). Toezending aan partijen van de brief van de [naam deskundige 1] aan de rechtbank had, gelet daarop, geen meerwaarde. De rechtbank deelt in beginsel ook geen correspondentie die met derden is gevoerd zonder toestemming van die derde.
AEM: ten tijde van de mondelinge behandeling was er geen discussie over dat voorgestelde deskundigen waartegen AEM bezwaar had, niet benaderd zouden worden, maar nadat bij AEM alsnog bezwaren rezen tegen de [naam deskundige 2] (over feiten die pas na de mondelinge behandeling bekend konden zijn) bleef de rechter volharden in het benoemen van deze persoon, ondanks het door AEM hieromtrent gemaakte voorbehoud ter mondelinge behandeling.
De rechter stelt daar tegenover dat mr. Littooij in zijn e-mailbericht van 1 december 2022 in de voorlaatste alinea letterlijk schrijft: “(…) maken dat het voor AEM onacceptabel is als uitsluitend de [naam deskundige 2] als deskundige zou worden benoemd. (…).” Hij schrijft - aldus de rechter - niet dat AEM wenst dat de [naam deskundige 2] helemáál niet wordt benoemd. Daarop is vervolgens de beslissing genomen om iemand naast de [naam deskundige 2] te benoemen. Vervolgens heeft AEM op basis van dezelfde feiten en omstandigheden het standpunt ingenomen dat de [naam deskundige 2] helemaal niet meer benoemd diende te worden. De rechter licht toe dat zij dat bezwaar heeft gepasseerd, omdat niet was gemotiveerd waarom de [naam deskundige 2] helemaal niet meer benoemd diende te worden, terwijl AEM op 1 december 2022 een ander standpunt innam. Overigens betreft dit (nog steeds) een procesbeslissing, aldus de rechter, hetgeen geen grond voor wraking kan opleveren.
AEM: de rechter meent ten onrechte aan de gemotiveerde bedenkingen van AEM omtrent de onafhankelijkheid van de [naam deskundige 2] tegemoet te kunnen komen door een tweede deskundige te benoemen zonder dat de door AEM aangevoerde gronden voor haar bedenkingen zijn bestreden of ontkracht. Voorts klopt deze redenering niet omdat de op de mondelinge behandeling gemaakte afspraak om twee deskundigen te benoemen, samenhing met de door beide partijen noodzakelijk geachte expertise (waarover zij verschillend dachten), en niet om een soort evenwicht te creëren door feitelijk twee ‘partijdeskundigen’ te benoemen.
De rechter verwijst op dit punt naar haar reactie op punt b.
AEM: de rechter heeft geen enkele moeite gedaan om de door AEM primair gewenste deskundige, de [naam deskundige 1] , te benoemen (terwijl [naam 1] tegen deze persoon geen bezwaar had), terwijl de rechter alle mogelijke moeite heeft gedaan om de primair door [naam 1] gewenste deskundige, de [naam deskundige 2] , wel te benoemen, ondanks de bezwaren van AEM.
De rechter licht in reactie op dit punt toe dat zij de [naam deskundige 1] heeft laten benaderen maar dat deze niet zonder aanpassing van de opdracht /voorwaarden voor het optreden als gerechtelijk deskundige benoemd wenste te worden. Dat er geen enkele moeite is gedaan om de [naam deskundige 1] te benoemen, is dus onjuist. Overigens heeft de rechter vervolgens de [naam deskundige 3] laten benaderen, zoals voorgesteld door AEM. De [naam deskundige 3] heeft zich wel bereid en in staat verklaard om als deskundige op te treden. Verder merkt de rechter op dat het niet zo is dat zij alle mogelijke moeite heeft gedaan om deskundige [naam deskundige 2] te benoemen. De [naam deskundige 2] is gewoon benaderd en hij heeft zich - zonder discussie - bereid en in staat verklaard om als deskundige op te treden.
AEM: de rechter heeft nagelaten om te onderzoeken of een van de twee (resterende) door [naam 1] voorgestelde personen zou kunnen worden benoemd, ten aanzien van wie (nog) geen bezwaren waren gebleken.
De rechter merkt op dit punt op dat de [naam deskundige 2] reeds was benaderd en dat hij bereid en in staat was om als deskundige op te treden. Op dat moment heeft AEM volgens de rechter niet het standpunt ingenomen dat de [naam deskundige 2] in het geheel niet benoemd diende te worden. Dat heeft AEM eerst op 15 december 2022 gedaan. Daarmee was er geen grond meer voor het passeren van de [naam deskundige 2] . Naast de [naam deskundige 2] is eerst - zoals voorgesteld door AEM - de [naam deskundige 1] benaderd en vervolgens, na diens afmelding, de [naam deskundige 3] .
AEM: de rechter heeft nagelaten (kenbaar) te beoordelen of de schijn van partijdigheid van de [naam deskundige 2] objectief gerechtvaardigd is (regel 49 Leidraad deskundigen in civiele zaken) en omzeilt de discussie met het argument dat er nog een tweede deskundige zal worden benoemd.
De rechter licht toe dat deze beoordeling naar aanleiding van het e-mailbericht van 1 december 2022 heeft plaatsgevonden en dat zij de conclusie heeft getrokken dat van objectieve schijn van partijdigheid geen sprake is. Anders zou zij natuurlijk ook niet het voornemen hebben geuit om tot benoeming van de [naam deskundige 2] over te gaan, aldus de rechter.
AEM: de rechter heeft de argumenten van AEM verdraaid, of althans duidelijk zeer gekleurd weergegeven en ze is voorbijgegaan aan de evidente merites daarvan.
De rechter merkt op dit punt op dat eenvoudigweg aan de argumenten van AEM de gevolgen zijn verbonden, zoals weergegeven in de correspondentie met partijen. Van verdraaiing van argumenten is geen sprake. Op 1 december 2022 schrijft mr. Littooij letterlijk: “(…) maken dat het voor AEM onacceptabel is als uitsluitend de [naam deskundige 2] als deskundige zou worden benoemd. (…).” Daarmee kan volgens de rechter niet bedoeld zijn dat AEM op dat moment meedeelt dat zij de [naam deskundige 2] helemaal niet als deskundige benoemd wil hebben. Ten aanzien van de [naam deskundige 1] is uitvoerig toegelicht dat- en waarom niet tot zijn benoeming is overgegaan.