ECLI:NL:RBLIM:2023:3002

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
ROE 23/592
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor rookafvoerkanalen in rijksmonument met voorlopige voorziening

Op 10 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een last onder dwangsom met betrekking tot twee rookafvoerkanalen van een rijksmonument. Verzoekers, waaronder [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5], hebben een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, dat hen een last onder dwangsom had opgelegd. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de gestelde overlast niet zodanig is dat uitspraak in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het maximale geluidsniveau op geen enkele dag het toegelaten niveau overschrijdt, en dat de verzoekers aanzienlijke bezwaren hebben tegen het intern verplaatsen van de rookafvoerkanalen naar het dak. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep in de hoofdzaak, en heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen die betrekking hebben op monumentale panden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23 / 592

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , wonend te [woonplaats 1] , verzoeker,

[naam 2], wonend te [woonplaats 1] , verzoekster,
[naam 3], wonend te [woonplaats 2] , verzoekster,
[naam 4], wonend te [woonplaats 3] verzoekster,
[naam 5], wonend te [woonplaats 3] verzoeker,
hierna ook te noemen: verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2021 heeft verweerder een door [naam 6] (hierna: [naam 6] ) ingediend verzoek om handhavend op te treden tegen geluids-, rook- en wateroverlast die hij stelt te ondervinden van twee rookafvoerkanalen in de linkerzijgevel van het pand [adres 1] , afgewezen.
Bij besluit van 1 februari 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder – voor zover hier van belang – het bezwaar van [naam 6] tegen het besluit van 5 augustus 2021 gegrond verklaard, dat besluit herroepen, het handhavingsverzoek toegewezen en – bij afzonderlijke besluiten van 1 februari 2023 (hierna ook, in enkelvoud: het dwangsombesluit) – aan [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (hierna: [naam 7] ) een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het dwangsombesluit en hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te treffen. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. E.H.E.J. Wijnen, advocaat te Tilburg.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
[naam 6] heeft een reactie op de gronden van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Als zijn gemachtigde heeft zich [Naam gemachtigde] , rechtsbijstandsverlener te [adres 2] , gesteld.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 maart 2023, waar verzoeker [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers, verweerder, vertegenwoordigd door [namen 2 gemachtigde] , beiden werkzaam bij de gemeente, en [naam 6] , bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen.

Overwegingen

Verweerders besluitvorming en de aanleiding daartoe
1. [naam 6] , die woonachtig is aan de [adres 3] , heeft op 19 maart 2021 een handhavingsverzoek ingediend omdat de rookafvoerkanalen in de zijgevel van het pand aan de [adres 1] volgens hem in strijd zijn met het Bouwbesluit 2012. De tuin (binnenplaats) van [naam 6] grenst aan die zijgevel. Hij stelt geluid-, rook- en wateroverlast (condens) van de twee afvoerkanalen in de gevel te ondervinden.
1.1.
Bij het besluit van 5 augustus 2021 heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen. Daartoe is overwogen dat, gelet op de vergunning voor het pand [adres 1] uit 1985 waarop de twee uitmondingen zijn ingetekend, geen sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit 2012, nu sprake is van het rechtens verkregen niveau (de uitmondingen zijn niet nieuw geïnstalleerd).
1.2.
Het hiertegen gemaakte bezwaar van [naam 6] heeft verweerder bij het bestreden besluit gegrond verklaard en (vervolgens) aan [naam 7] – de eigenaren van het pand Hofstraat 12 – een last onder dwangsom opgelegd om vóór 31 maart 2023 de overtredingen van artikel 3.51, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kan volgens verweerder bijvoorbeeld gedaan worden door de twee uitmondingen van de rookafvoerkanalen te verwijderen en de rookafvoerkanalen inpandig door te trekken naar het dak. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door het vergroten van de afvoervoorziening op de eerste verdieping en het verplaatsen van de afvoervoorziening van de tweede verdieping naar de zolderverdieping (wel) sprake is van het installeren van nieuwe afvoervoorzieningen voor rookgas die (daardoor) niet aan het Bouwbesluit 2012 voldoen. Met name de laatstgenoemde wijziging is niet miniem en niet van “zeer geringe aard of ernst”. De overtreding vormt een inbreuk op het eigendomsrecht van [naam 6] . Mede gelet op diens belangen bij de uitoefening van het eigendomsrecht kan niet worden geoordeeld dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van handhavend optreden dient te worden afgezien.
1.3.
Bij brief van 15 februari 2023 hebben verzoekers verzocht de begunstigingstermijn voor het beëindigen van de overtreding te verlengen tot zes weken nadat de rechtbank heeft beslist op het beroep. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 27 februari 2023 afgewezen, omdat de termijn van twee maanden meer dan redelijk is om te kunnen voldoen aan de lastgeving en de aangevoerde omstandigheden onvoldoende blijk geven van een actieve inspanning van verzoekers om aan de last te voldoen. Niet aangetoond is bijvoorbeeld dat het onmogelijk is om binnen de begunstigingstermijn aan de last te voldoen en niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een verlenging van de termijn.
Duiding van het dwangsombesluit
2. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het dwangsombesluit geen beslissing op bezwaar is, maar een primair besluit waartegen bezwaar gemaakt kan worden. Dit betekent dat het beroepschrift aangemerkt dient te worden als bezwaarschrift en doorgestuurd dient te worden naar verweerder.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat met het bestreden besluit is beslist op het bezwaar van [naam 6] . Dat bezwaar is gegrond verklaard en verweerder heeft vervolgens voor de aanvankelijke afwijzing van het handhavingsverzoek – na herroeping van die afwijzing – het dwangsombesluit in de plaats gesteld. Dit is in lijn met vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin is overwogen dat artikel 7:11 van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan dat op grond van de heroverweging alsnog tot het oordeel komt dat moet worden gehandhaafd, bij de beslissing op bezwaar een handhavingsbesluit voor de aanvankelijke afwijzing van het handhavingsverzoek in de plaats moet stellen. [1] Het dwangsombesluit is daarom onderdeel van de beslissing op bezwaar en geen (afzonderlijk) nieuw primair besluit. De omstandigheid dat het bestreden besluit – anders dan het dwangsombesluit zelf – kennelijk niet ook aan verzoekers is verzonden, maakt dit niet anders. Het dwangsombesluit vermeldt expliciet dat de last wordt opgelegd in het kader van de heroverweging conform artikel 7:11 van de Awb en dat tegen dat besluit geen bezwaar maar beroep openstaat.
3.1.
Dit betoog van verzoekers slaagt daarom niet. Hieruit volgt dat hun verzoek om een voorlopige voorziening is aan te merken als een verzoek dat wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank aanhangig is. Waar hieronder wordt gesproken over het bestreden besluit, wordt daar mede het dwangsombesluit onder begrepen.
Verzoek om een voorlopige voorziening; formele aspecten
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en deze rechtbank is bevoegd om van de hoofdzaak kennis te nemen. Gelet op de aan [naam 7] gegeven begunstigingstermijn, is voorts ook de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij, nu ook door [naam 6] beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit, niet tot kortsluiting kan overgaan en zich daarom moet beperken tot een beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. Die beoordeling vergt, als het spoedeisend belang niet (geheel) ontbreekt, in de regel een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en, voor zover aangewezen, een afweging van de betrokken belangen. Voor zover de daartoe in deze zaak uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
7. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat aan verzoekers [naam 4] en [naam 5] , zijnde de exploitanten van het in het pand [adres 1] gevestigde restaurant, geen last onder dwangsom is opgelegd. Nu zij daarom niet als belanghebbende zijn aan te merken, betekent dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat hun beroep door de rechtbank niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Reeds gelet hierop dient hun verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
Verzoek om een voorlopige voorziening; verdere beoordeling
8. De voorzieningenrechter zal niet treden in een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit gelet op het navolgende.
9. Verzoekers stellen zich (onder meer) op het standpunt dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is, vanwege de geringe aard en ernst van de overtreding. Het gaat om twee kleine kunststof uitmondingen waarvan evident vaststaat dat er geen hinder van wordt ondervonden. In de afgelopen 1,5 jaar hebben vijf controles plaatsgevonden en uit alle controles is gebleken dat er geen overlast is. Bovendien bevindt één uitmonding zich exact op de plek als aangegeven op de tekening behorend bij de vergunning uit 1985. Die uitmonding is gerepareerd, waarbij het materiaal ervan is vernieuwd. De andere uitmonding is slechts één tot 1,5 meter verplaatst naar boven, wat een positief effect heeft op de omgeving. Voorts is de begunstigingstermijn van twee maanden veel te kort, omdat onderzoek naar de praktische en technische mogelijkheden om aan de last te voldoen, tijd kost. Tevens zal de invloed op de monumentale waarde van het leien dak, als de uitmonding moet uitkomen op het dak, moeten worden onderzocht alvorens overgegaan kan worden tot realisatie.
9.1.
Bij brief van 24 maart 2023 hebben verzoekers een verklaring van [Naam ingenieur] van 17 maart 2023 overgelegd, die (onder meer) inhoudt dat verzoekers ten behoeve van de door verweerder vereiste wijziging van de rookgasafvoeren een omgevingsvergunning nodig hebben in verband met de monumentstatus van het pand [adres 1] . In verband met de te doorlopen vergunningaanvraagprocedure en het noodzakelijke advies van de monumentencommissie, is het onmogelijk om binnen twee maanden gevolg te geven aan de opgelegde last.
10. [naam 6] stelt in zijn reactie van 13 maart 2023 dat in de ruim twintig jaar dat hij naast het pand [adres 1] woont nimmer enige vorm van geluidsoverlast via de toe- en afvoeren heeft ervaren van de twee vroegere verwarmingsketels. De toe- en afvoeren zijn echter nu veel groter dan eerst, steken circa elf centimeter verder uit de gevel en hebben een hele andere constructie. Het belangrijkste verschil met de situatie voor de verbouwing is de nieuwe verwarmingsketel met mechanische ventilatie, die de geluidsoverlast veroorzaakt. Tevens is er condensvorming die de tuin indruppelt en is sprake van grote rookpluimen, zoals bij een stoomschip, afhankelijk van de weersomstandigheden. Verzoekers stellen zonder enige toelichting dat sprake is van een positief effect op de omgeving, terwijl de afvoervoorzieningen op de erfgrens zijn aangebracht. Het economisch belang hebben verzoekers zelf veroorzaakt. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat advies is gevraagd naar de mogelijkheden en waarom dit advies zoveel tijd gaat kosten. Tevens is niet gemotiveerd dat verzoekers alle moeite hebben gestoken om een aannemer te vinden en is het niet nodig om de afvoervoorziening naar het dak te trekken, aangezien het ook mogelijk is om de afvoervoorzieningen in zijn geheel af te koppelen.
11. De voorzieningenrechter ziet in het kader van de belangenafweging aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover ingediend door [naam 7] toe te wijzen omdat hun belang bij het schorsing van het bestreden besluit in dit geval zwaarder weegt dan het algemeen belang van verweerder om de gestelde overtreding te beëindigen. Hiertoe wordt overwogen dat niet is gebleken dat de (gestelde) overlast voor [naam 6] zodanig is dat uitspraak in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Zoals blijkt uit een continue geluidmeting van de RUD Limburg Noord over de periode van 14 maart 2022 tot en met zondag 27 maart 2022 overschrijdt het maximale geluidsniveau op geen enkele dag het maximaal toegelaten geluidsniveau zoals vastgelegd in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer in een betreffende tijdsperiode. Op het erf van [naam 6] zijn drie airco-units aangebracht, waarvan de RUD Limburg Noord vermoedt dat deze, als zij in werking zijn, meer dB zullen produceren dan de twee afvoerkanalen. Voorts komt het de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor dat het verplaatsen van de uitmonding naar de zolderverdieping een positief effect heeft op de ervaren overlast. Daartegenover staat dat het intern verplaatsen van het rookafvoerkanaal en laten uitmonden in een afvoer op het dak voor verzoekers erg bezwaarlijk is. Niet weersproken is namelijk dat dit een behoorlijk technische en kostbare investering betreft en de nodige tijd zal kosten. Verder acht de voorzieningenrechter in het kader van de belangenafweging ook van belang dat de begunstigingstermijn van twee maanden erg kort is om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om de rookafvoerkanalen door te trekken naar het dak en dit dan ook nog te realiseren in twee maanden, zeker ook vanwege het gegeven dat het een rijksmonument betreft en de suggestie van verweerder om de rookkanalen door te trekken naar het dak deswege voorgelegd zal moeten worden aan de monumentencommissie. Dit blijkt ook uit de brief van [Naam ingenieur] van 17 maart 2023, waarin de verwachting wordt uitgesproken dat de uitvoering van de omgevingsvergunning pas kan plaatsvinden in het late najaar, omdat pas nadat de monumentencommissie haar goedkeuring voor de voorgestelde wijziging heeft verleend de aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden ingediend die vanaf moment van aanvraag naar verwachting na twintig weken onherroepelijk is. Hierbij is mede van belang dat niet weersproken is dat de rookkanalen aan de voorkant van het dak zullen uitmonden, wat waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor het uiterlijk van het monument.
Conclusie en gevolgen
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep in de hoofdzaak. Verweerder dient het betaalde griffierecht en de proceskosten van [naam 7] te vergoeden. Deze kosten stelt hij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (één punt voor het indienen van het verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-, met wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af voor zover dat is ingediend door [naam 4] en [naam 5] ;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe voor zover dat is ingediend door [naam 7] en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam 7] te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,- (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan [naam 7]
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 mei 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 mei 2023.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2147, r.o. 4.2, en 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1695, r.o. 6.4.3.