3.3.1Feit 1: medeplegen van poging tot doodslag of zware mishandeling?
[slachtoffer]heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 15 september 2018 had ik contact met [naam] uit Heerlen (de rechtbank begrijpt: [naam] ). Hij vroeg mij of ik wat wilde verdienen. Het zou gaan om verdovende middelen. Op enig moment heb ik [naam] opgehaald. Vervolgens zijn we naar mijn woning gegaan gelegen aan de [adres] te Maastricht. Hij vertelde me thuis dat er mensen kwamen aan wie we geld konden verdienen. [naam] werd gebeld door een van de mensen en is vervolgens weggegaan. Ongeveer vijf minuten later kwam hij terug met een blanke man en een donkere man.
Een van beide jongens had een zwarte koffer of een tas bij zich. [naam] vroeg of ik weed kon leveren. Hij was bemiddelaar. Het ging om 2 à 3 kilo weed. Ik had dat kunnen regelen maar niet meteen. Ik zei dat ik kon leveren maar niet nu. Daarna ging het allemaal heel snel. Ik zag dat de blanke man een pistool had getrokken. Hij richtte eerst op mij en vervolgens op [naam] . Ik keek naar de neger en dacht dat hij een knuppel vasthield maar dat bleek later een machete, een groot kapmes, te zijn. Het pistool werd meerdere keren afwisselend op mij en op [naam] gericht. [naam] werd naar de grond gedwongen. Ik was bang dat de blanke man ons dood ging schieten. Daarom heb ik de man met het vuurwapen aangevallen om hem het wapen afhandig te maken. Ik wilde het gevaar afwenden.
In mijn worsteling met de blanke man sloeg de neger mij meerdere malen met de
machete. Hij raakte mij op mijn schouder en sloeg de pezen van mijn hand toen ik mij wilde afweren. Ik werd geslagen en viel op de grond op mijn buik. Ik riep nog: ‘Stop! Stop!’. Toen ik op de grond lag sloeg hij mij met de machete achter op mijn hoofd. Ik had daarvoor al twee slagen met de machete op mijn hoofd gehad. Het ging allemaal zo snel. Ik kreeg de klap op mijn hoofd toen ik op mijn buik op de grond lag. De plek waar ik op mijn hoofd werd geraakt voelde meteen heel warm aan. Ik moest vechten voor mijn leven. Vervolgens ben ik KO (de rechtbank begrijpt: bewusteloos) geraakt.
Uit het
Forensisch geneeskundig onderzoekvan
GGD Zuid Limburgnaar aanleiding van het
letselonderzoekbij
[slachtoffer]volgt onder meer dat:
[slachtoffer] wordt gezien op de Spoedeisende Hulp van het Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC+) in de nacht van 16 september 2018. Er is sprake van fors bloedverlies. Hij heeft een wond over het achterhoofd met een afmeting van 20 x 8 cm. Er is een wond van 25 x7 cm van de linker schouderregio die zich uitbreidt in de linker bovenarm. Aan de binnenzijde van linker bovenarm bevindt zich een letsel met een lengte van 6 cm. Een verwonding over de linker handrug met een breedte van l0 cm ter hoogte van de gewrichtsknobbels (overgang middenhand naar vingers). Hierbij zijn de huid, de pezen die de vingers strekken en de gewrichts-kapsels geraakt.
Op beeldvormend onderzoek is een breuk van de linkerzijkant van de schedel zichtbaar. Ter plaatse van het defect wordt hersenweefsel ingeklemd. Aan de rechter zijkant van de schedel is ook een breuk zichtbaar met losliggende botfragmenten en er is lucht zichtbaar in de schedel. In verband met de letsels werd [slachtoffer] met spoed geopereerd om de verwondingen te exploreren en te sluiten. Vervolgens werd hij in verband met het schedel-hersenletsel opgenomen op de intensive care.
[slachtoffer] heeft letsels die passen bij snijverwondingen. De verwondingen van de huid van de schedel zijn scheurwonden. De verbrijzelde botstructuren van de schedel zijn botbreuken. De scheurwonden en de botbreuken op meerdere plaatsen van de schedel ontstaan door een stomp trauma onder invloed van druk of overstrekking van de huid.
Uit het
Forensisch Radiologisch onderzoekvan
Maastricht UMC+naar aanleiding van het
letselonderzoekbij
[slachtoffer]volgt onder meer dat:
Er zijn drie huiddefecten op het achterhoofd. Het grootste huiddefect (A) bevindt zich links op het hoofd vanaf het achterhoofd en verloopt kruinwaarts. Er is een grote onderhuidse wekedelen zwelling met hierin luchtcollecties en kleine botfragmenten. In deze onderhuidse zwelling bevindt zich een deel van het schedelbot. Kruinwaarts is dit botfragment circa 3 cm naar buiten verplaatst. Er bevindt zich bloed buiten de hersenen ter plaatste van het botdefect. Het tweede huiddefect (B) bevindt zich midden op het achterhoofd op de overgang van het achterhoofdsbeen en wandbeen. Onder dit huiddefect bevindt zich een langwerpige onderhuidse wekedelen zwelling met hierin onder meer kleine botfragmenten. Onder het huiddefect en de zwelling is er een langwerpige klieving van de schedel, deze klieving verloopt niet door in het binnenste deel van het schedelbot. Het derde huiddefect (C) bevindt zich op ongeveer 3 cm hoofdwaarts en parallel aan huiddefect B. Ook onder dit huiddefect is er een langwerpige onderhuidse wekedelen zwelling met hierin onder meer kleine botfragmenten. Er is een langwerpige klieving door de schedel, botdelen zijn
naar binnen verplaatst. Vanuit deze klieving verlopen er fracturen door het
wandbeen aan beide zijden naar voren en er loopt een fractuur naar de klieving
onder huiddefect B.
De letsels van het hoofd en op de linkerschouder zijn toegebracht met een smal en scherp voorwerp. De breuk in de 5e straal kan veroorzaakt zijn door stompe gewelds-inwerking of een smal en scherp voorwerp. De breuken in de 2e en 3e straal zijn veroorzaakt door een smal en scherp voorwerp. Alle letsels van de linkerhand kunnen veroorzaakt worden door één geweldsinwerking met een smal en scherp voorwerp.
De geweldsinwerking op het hoofd is potentieel dodelijk. Het botdefect onder huiddefect A (links op het hoofd vanaf het achterhoofd) verloopt tot nabij een groot bloedvat, wanneer dit geraakt zou zijn was dat potentieel dodelijk. Wanneer de hoek van geweldsinwerking iets anders was geweest was er ook potentieel dodelijk hersenletsel ontstaan. Onder de huiddefecten op de linkerschouder verlopen grote bloedvaten. Wanneer deze beschadigd zouden zijn, is dit ook potentieel dodelijk.
De verdachteheeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
In de woning van [slachtoffer] ontstond een discussie. Ik wist dat in de koffer de machete zat. Ik heb de machete uit de koffer gepakt. Ik was woedend en ik was kwaad. Ik heb [slachtoffer] met de machete verwond. Ik heb geslagen met de machete. Ik bleef maar gewoon om mij heen slaan. Ik bedoel daarmee dat ik richting [slachtoffer] heb geslagen. Ik heb de foto’s van de verwondingen op het hoofd van [slachtoffer] gezien. Ik heb deze verwondingen toegebracht met de machete. Ik heb vaker op hem ingeslagen. Ik heb willekeurig rondgeslagen.
Alternatieve scenario
De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] verschillende malen heeft geslagen met een machete. Hij heeft daarbij verklaard dat er een discussie ontstond over een drugsdeal in de woning van [slachtoffer] , dat hij vervolgens door [slachtoffer] werd bedreigd met een pistool en dat hij zich tegen deze bedreiging heeft moeten verdedigen.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste scenario van zelfverdediging – inhoudende dat [slachtoffer] een pistool op hem richtte – niet aannemelijk geworden. Het dossier bevat geen aanwijzingen die het door de verdachte naar voren gebrachte scenario onder-steunen. De verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor bij de politie en bij de rechter-commissaris geen verklaring afgelegd over de gang van zaken in de nacht van 15 op 16 september 2018. De verklaring die zou leiden tot een beroep op zelfverdediging heeft hij pas op 22 november 2022 tijdens zijn tweede verhoor bij de politie afgelegd, nadat hij bekend was geworden met het dossier, zodat hij zijn verklaring daarop heeft kunnen afstemmen. Dat is uiteraard zijn goed recht, maar kan, onder omstandigheden, wel afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van die verklaring. Hij heeft die verklaring ook verder geen handen en voeten gegeven, hetgeen wel had gekund, bijvoorbeeld door gegevens of andere informatie te verstrekken van/over degene die hem in de woning van [slachtoffer] begeleidde (‘de blanke man’).
Bij het voorgaande komt dat de verklaring van de verdachte op andere wezenlijke punten allerminst geloofwaardig is. De rechtbank doelt dan op zijn verklaring over het meenemen van een jerrycan benzine en aan elkaar verbonden tie-wraps in zijn koffer. De verdachte heeft verklaard dat hij deze spullen had meegenomen op verzoek van [naam] ; deze zou hem hebben verteld dat de benzine en tie-wraps nodig waren voor het versnijden van de drugs. De verdachte wist niet hoe dit proces in zijn werk ging. Nog ervan afgezien dat het weinig geloofwaardig is dat iemand die zich naar eigen zeggen bezig houdt met het kopen en verkopen van versneden drugs, niet weet hoe een en ander in zijn werk gaat, is het volstrekt onaannemelijk dat iemand die drugs versnijdt (en dus van de hoed en de rand weet) een ander zou vragen om met het oog hierop benzine en tie-raps mee te nemen. De rechtbank kan hiervoor geen enkele plausibele reden bedenken. De rechtbank vindt het bovendien opvallend dat de verdachte de machete al op voorhand in zijn koffer meedroeg, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij al vaker deals met [naam] in de woning van [slachtoffer] had gesloten en dat er eerder nooit problemen waren geweest. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het door verdachte geschetste scenario niet aannemelijk is geworden.
Voorwaardelijk opzet op de doodDe rechtbank stelt vast dat de verdachte in de nacht van 15 op 16 september 2018 in de woning van [slachtoffer] aan de [adres] te Maastricht, hem, [slachtoffer] , diverse malen met een machete op of tegen zijn schouder en hoofd heeft geslagen, met snijverwondingen, scheurverwondingen en botbreuken tot gevolg. Uit de bewijsmiddelen volgt dat deze gedragingen van de verdachte potentieel dodelijk waren. Door tegen het achterhoofd van deze [slachtoffer] met een machete (een bij uitstek dodelijk wapen) te slaan, onder meer toen [slachtoffer] al weerloos op zijn buik op de grond lag, heeft de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven geroepen en heeft hij deze aanmerkelijke kans ook minst genomen bewust aanvaard.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde – kort gezegd – medeplegen, nu onvoldoende duidelijk is geworden dat ‘de blanke man’ een voldoende wezenlijke bijdrage aan het feit heeft geleverd.