ECLI:NL:RBLIM:2023:2889

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
C/03/302407 / HA ZA 22-100
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nietigverklaring van testament op grond van wilsgebreken

In deze zaak heeft eiseres, de zus van gedaagde sub 1, een vordering ingesteld tot nietigverklaring van het testament van hun overleden vader, dat op 14 juli 2021 is opgemaakt. Eiseres stelt dat haar vader ten tijde van het opmaken van het testament wilsonbekwaam was, en dat er sprake was van wilsgebreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader op 2 oktober 2021 is overleden en dat hij eerder onder bewind was gesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat de vader door zijn slechte gezondheid niet in staat was om zijn wil te bepalen en de inhoud van het testament te begrijpen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vader op het moment van het opmaken van het testament wilsbekwaam was, gebaseerd op een onderzoek door een geriater en de bevestiging van de notaris dat het testament de wil van de vader uitdrukte. De rechtbank heeft de vordering van eiseres afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen over de wilsbekwaamheid van de vader. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omstandigheden waaronder het testament is opgesteld niet verdacht zijn en dat de notaris en de geriater hun onderzoeksplicht hebben nageleefd. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de familiaire relatie tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/302407 / HA ZA 22-100
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.P. den Besten,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. M.K. Groothoff-de Bruin,

2.DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [vader] ,

wonend te [woonplaats 3] ,
gedaagde sub 2,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en (gedaagde sub 1:) [gedaagde sub 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 8 februari 2022,
  • de conclusie van antwoord,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 9 februari 2023 en de ten behoeve daarvan door [eiseres] op voorhand ingezonden nadere producties,
  • de reacties van partijen op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] zijn zus en broer. Hun vader, [vader] (hierna: de vader) is op 2 oktober 2021 overleden. Hun moeder, [moeder] , was reeds eerder overleden, te weten op 20 januari 2019.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 27 november 2019 is het vermogen van de vader met ingang van 1 december 2019 onder bewind gesteld met benoeming van een onafhankelijke derde als bewindvoerder. Met ingang van dezelfde datum is het mentorschap uitgesproken met [eiseres] en [gedaagde sub 1] als mentoren.
2.3.
De vader heeft op 14 juli 2021 een testament laten opmaken (hierna: het testament). In dit testament is – voor zover van belang – bepaald dat alle vorige testamenten worden herroepen, dat [eiseres] en [gedaagde sub 1] als erfgenamen worden benoemd, dat de twee kinderen van [gedaagde sub 1] een legaat verkrijgen dat gelijk is aan het maximale bedrag dat een kleinkind vrij van erfbelasting kan krijgen en dat [gedaagde sub 1] tot executeur/ afwikkelingsbewindvoerder wordt benoemd. [gedaagde sub 1] heeft die benoeming aanvaard.
2.4.
Het testament dat middels het testament d.d. 14 juli 2021 werd herroepen, was een testament d.d. 31 december 2013, opgemaakt toen beide ouders nog leefden. De vader liet in dit testament alle goederen uit zijn nalatenschap na aan de langstlevende echtgenote en bepaalde dat die ook als executeur zou optreden.
2.5.
Op verzoek van de notaris ten overstaan van wie het (nieuwe) testament is verleden, heeft [naam geriater] , specialist ouderengeneeskunde (hierna: de geriater), op 29 juni 2021 een onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van de vader. In zijn brief aan het notariskantoor heeft de geriater geschreven:
“In het kader van een beoordeling van de wilsbekwaamheid heb ik heden, 29 juni 2021, op uw verzoek onderzocht de heer [vader] , geboren op [geboortedatum] 1930, te [geboorteplaats] om te beoordelen of hij bekwaam is om zijn wil te bepalen met betrekking tot het opstellen van zijn testament en levenstestament.
Op het moment dat ik hem spreek heeft hij een helder bewustzijn. Hij werkt aan het onderzoek mee.
Bij het onderzoek constateer ik geen geheugenproblemen. Uit zijn reacties en antwoorden blijkt dat hij goed in staat is om de juiste zaken aan elkaar te verbinden en tot oordelen te komen. Hij kan goed verwoorden waarom hij de voorliggende keuze in zijn testament en zijn levenstestament maakt. Tevens begrijpt hij de betekenis en de gevolgen van het opstellen van zijn testament en zijn levenstestament.
Concluderend is mijn mening dat [vader] bekwaam is om zijn wil te bepalen ten aanzien van het opstellen van zijn testament en levenstestament.”
2.6.
In de werkaantekeningen van de geriater staat verder nog het volgende:
“(…)
Bij het onderzoek constateer ik geen geheugenproblemen. Blijkend uit: het feit dat hij zich het bezoek van de notaris kan herinneren en me kan benoemen wat hij wil regelen.
De keuze die dhr maakt A) is om zijn nalatenschap te regelen, hij benoemd [sic] zoon, dochter en 2 kleindochters als erfgenamen. B) om zijn zoon [gedaagde sub 1] te benoemen als wettelijk vertegenwoordiger in zijn levenstestament.
Uit zijn reacties en antwoorden blijkt echter dat hij goed in staat is om de juiste zaken aan elkaar te verbinden en tot oordelen te komen.
Hij kan goed verwoorden waarom hij deze keuzes maakt: A) testament eerlijk verdelen over de kinderen en de kleinkinderen ontvangen ook een gedeelte. B) vertrouwen in de zoon voor volle 100%.
(…)
De relevante medische voorgeschiedenis bestaat uit:
Geen relevante. Geen depressie, dementie of delier, geen andere psychiatrische of neurologische aandoeningen die van belang zijn.
De patiënt gebruikt geen medicatie die het cognitief vermogen kunnen beïnvloeden.”
2.7.
[naam] , medewerker van het notariskantoor dat het testament heeft opgesteld, heeft op 29 november 2021 in een e-mail aan de advocaat van [eiseres] het volgende geschreven:
“De afspraak voor de bespreking van de wijziging van het testament van [vader] is gemaakt door [gedaagde sub 1] junior.
Ik heb toen een afspraak gemaakt voor een bespreking bij meneer thuis omdat hij afhankelijk was van een rolstoel.
Deze bespreking heeft ook plaatsgevonden bij meneer thuis. Dat was de enige bespreking die ik met hem had gevoerd. Meer besprekingen hebben naar mijn weten niet plaatsgevonden.
[gedaagde sub 1] junior was bij de bespreking met mij aanwezig.
Daarna had ik voor [vader] een ontwerp van het testament opgemaakt, inclusief uitgebreide toelichting en deze persoonlijk aan huis bezorgd.
Daarna is alleen nog een afspraak met de notaris gemaakt, om het testament (wederom aan huis) te ondertekenen.
De notaris had iedereen verzocht om de kamer te verlaten en heeft met [vader] alleen, de inhoud van het testament (nogmaals) besproken, waarna de akte, na akkoordbevinding door [vader] senior en de notaris is ondertekend.”
2.8.
De vader heeft op 27 juli 2021 een herseninfarct gekregen. Op 21 september 2021 is hij opgenomen in een zorginstelling waar hij op 2 oktober 2021 is overleden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair: voor recht verklaart dat het testament dat de vader op 14 juli 2021 heeft laten opstellen, nietig is;
subsidiair: het testament dat de vader op 14 juli 2021 heeft laten opstellen, vernietigt;
II. a. [gedaagde sub 1] veroordeelt in de proceskosten, met inbegrip van de nakosten;
b. [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben opmerkingen gemaakt naar aanleiding van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 9 februari 2023. De (voorgestelde) aanvullingen en correcties zijn niet relevant voor de beoordeling van het geschil. De rechtbank laat de inhoud van de desbetreffende berichten (zie rov. 1.1.-slot) daarom buiten beschouwing.
Ten aanzien van de gedaagde partij onder 2
4.2.
Zoals reeds ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door de rechtbank is geconstateerd en toen door beide partijen is bevestigd, berust de dagvaarding voor zover die is uitgebracht tegen de gedaagde sub 2. “de gezamenlijke erfgenamen van [vader] ” op een misverstand. Alleen [eiseres] en [gedaagde sub 1] zijn immers de erfgenamen van de vader. De rechtbank beschouwt de vordering voor zover ingesteld jegens “de gezamenlijke erfgenamen” daarom als ingetrokken, zodat daarop niet behoeft te worden beslist. In het onderstaande zal ervan worden uitgegaan één eiseres, te weten [eiseres] , de hiervoor genoemde vordering heeft ingesteld jegens één gedaagde, te weten [gedaagde sub 1] .
De vordering onder I. primair
4.3.
[eiseres] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het testament nietig is, omdat de vader ten tijde van het opmaken van het testament wilsonbekwaam was omdat zijn geestvermogens blijvend of tijdelijk waren gestoord.
4.4.
Voor de beoordeling van dit standpunt is allereerst van belang dat de vader niet onder curatele was gesteld op het moment dat het testament is verleden. Hij was dus handelingsbekwaam. Of de vader ook wilsbekwaam was, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van artikel 3:34 lid 1 BW. Dit artikel volgt op artikel 3:33 BW, dat bepaalt dat een rechtshandeling een met de verklaring overeenstemmende wil vereist. Uit het bepaalde in artikel 3:34 lid 2 BW volgt dat een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was (zoals het opmaken van een testament) nietig is als de betrokkene niet in staat was zijn voor die rechtshandeling vereiste wil te bepalen.
Voor toepassing van dit artikel is allereerst vereist dat sprake is van een tijdelijke of blijvende geestelijke stoornis. Is die aanwezig, dan wordt de voor de rechtshandeling vereiste wil geacht te ontbreken indien (i) de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of (ii) indien de wilsverklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. Uitganspunt is dat degene die zich op artikel 3:34 BW beroept moet stellen en zo nodig bewijzen dat aan de vereisten voor het intreden van het beoogde rechtsgevolg, de nietigheid van het testament, is voldaan. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rusten deze stelplicht en bewijslast in deze zaak op [eiseres] .
4.5.
[eiseres] heeft aangevoerd dat haar vader door zijn slechte lichamelijke en geestelijke gezondheid niet is staat was zijn wil te bepalen en de inhoud van het testament te begrijpen, noch om de gevolgen daarvan te overzien. [eiseres] heeft daartoe in de eerste plaats verwezen naar de beschikking van de kantonrechter waarbij de vader onder bewind is gesteld. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat [gedaagde sub 1] de vader financieel heeft uitgebuit en mishandeld. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een e-mail overgelegd van de bewindvoerder van de vader d.d. 18 oktober 2021. Ook heeft [eiseres] een overzicht overgelegd van medische verslagen van de zorginstelling waar de vader sinds 21 september 2021 heeft verbleven. [eiseres] stelt voorts dat de vader “de laatste maanden van zijn leven” niet meer kon lezen of schrijven en onmogelijk de moeilijke woorden en bepalingen in het testament heeft kunnen begrijpen, ook niet als die in begrijpelijke taal zouden zijn uitgelegd. Zij stelt verder dat het testament onder verdachte omstandigheden tot stand is gekomen en dat de notaris en de geriater méér gesprekken met de vader hadden moeten voeren zonder de aanwezigheid van [gedaagde sub 1] .
4.6.
Bij de beoordeling van hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd, stelt de rechtbank het volgende voorop:
- de
fysiekegezondheid van de vader is niet van belang voor de beoordeling van het onderhavige geschil; de rechtbank zal dan ook niet ingaan op hetgeen daarover is aangevoerd;
- al hetgeen is aangevoerd over de geestelijke toestand van de vader ná 14 juli 2021 is voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet relevant, zodat ook daar niet op zal worden ingegaan;
- nu [gedaagde sub 1] heeft betwist dat hij aanwezig was bij het (via Microsoft Teams gevoerde) gesprek tussen de vader en de geriater, de geriater over diens aanwezigheid geen opmerking heeft gemaakt in zijn verslag en [eiseres] van haar stelling dat [gedaagde sub 1] bij dat gesprek aanwezig was geen bewijs heeft aangeboden, staat in deze procedure
nietvast dat [gedaagde sub 1] bij dit gesprek aanwezig is geweest.
4.7.
Voorts stelt de rechtbank voorop dat het testament niet beschouwd kan worden als “complex” of “verdacht”. Naast de twee wettelijke erfgenamen [eiseres] en [gedaagde sub 1] , zijn de twee kleinkinderen als legataris opgenomen, hetgeen niet ongebruikelijk is. Dat in een testament één van de kinderen van de erflater als executeur/afwikkelingsbewindvoerder wordt aangewezen, is evenmin een ongebruikelijke gang van zaken. Gegeven het feit dat het eerdere testament nog uit 2013 stamde en daarin de toen nog levende echtgenote als erfgename was aangewezen, is het evenmin vreemd of “verdacht” dat in 2021 een nieuw testament is opgesteld, uitgaande van de inmiddels gewijzigde situatie. [eiseres] heeft niets gesteld dat de rechtbank op een of meer van deze punten tot een ander oordeel kan leiden.
4.8.
Dat de vader in 2019 onder bewind is gesteld kán een aanwijzing zijn voor het bestaan van een geestelijke stoornis, maar vormt daarvan op zichzelf geen bewijs. De volgens [eiseres] verdachte schenkingen die de vader ten tijde van het beschermingsbewind heeft gedaan aan zijn kleinkinderen en die volgens [eiseres] een bewijs zijn van het bestaan van een geestelijke stoornis, zijn volgens haar eigen stellingen en door haar overgelegde stukken goedgekeurd door de kantonrechter. Ook de bewindvoerder schrijft in zijn door [eiseres] overgelegde e-mail (prod. 21) dat de vader ten tijde van het doen van deze schenkingen - en ten tijde van het wijzigen van zijn testament - wilsbekwaam was.
4.9.
Dat de notaris ervoor heeft gekozen om de wilsbekwaamheid van de vader door de geriater te laten beoordelen is evenmin een aanwijzing dat de geestvermogens van de vader gestoord zouden zijn geweest. Alleen al het feit dat iemand onder bewind is gesteld en een hoge leeftijd heeft, kan een notaris aanleiding geven om extra onderzoek naar diens wilsbekwaamheid te laten doen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook in deze zaak het geval is geweest. [eiseres] heeft niet gesteld dat - en waarom - de notaris in deze zaak specifieke redenen had om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de vader. Het kan dan niet zo zijn dat de - kennelijk - door de notaris betrachte extra zorgvuldigheid later een argument vormt om af te doen aan de geldigheid van het testament.
4.10.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat [eiseres] er niet in is geslaagd om voldoende te onderbouwen dat bij de vader ten tijde van het opmaken en ondertekenen van het testament sprake was van een geestelijke stoornis. Integendeel, zowel de notaris, die een eigen onderzoeksplicht heeft, als de door hem ingeschakelde specialist, hebben beiden geoordeeld dat de vader wél in staat was zijn wil te bepalen. Daarbij is van belang dat [eiseres] niet heeft gesteld en onderbouwd dat de notaris op dit punt niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Daarbij is verder van belang dat de geriater zijn oordeel over de wilsbekwaamheid van de vader uitgebreid heeft onderbouwd, onder meer door de medische voorgeschiedenis van de vader te betrekken bij zijn oordeel. De geriater heeft ook geen geheugenstoornissen geconstateerd en heeft zich er verder van vergewist of de vader begreep wat hij in zijn testament wilde regelen en waarom. Hij heeft de vader op grond van dit een en ander wilsbekwaam geoordeeld. De door [eiseres] gestelde feiten en omstandigheden geven de rechtbank geen aanleiding om aan de genoemde oordelen, van de geriater en de notaris, te twijfelen.
4.11.
[eiseres] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nog verzocht om een deskundige te benoemen die op basis van alle beschikbare materiaal (waaronder, onder meer, te begrijpen: medische gegevens) een uitspraak doet over de wilsbekwaamheid van de vader. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank daarvoor geen aanleiding.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering onder I, primair wordt afgewezen.
De vordering onder I, subsidiair
4.13.
De (subsidiaire) stelling van [eiseres] dat het testament vernietigbaar is omdat dit tot stand is gekomen onder invloed van bedrog of bedreiging door [gedaagde sub 1] is onvoldoende onderbouwd. Vast staat dat de notaris voorafgaand aan de ondertekening van het testament alle aanwezigen heeft verzocht om de kamer te verlaten en met de vader alleen de inhoud van het testament nogmaals heeft besproken (zie rov. 2.7.-slot). De rechtbank gaat ervan uit dat deze bespreking heeft plaatsgevonden om de notaris in staat te stellen om na te gaan of het testament zoals in concept opgemaakt de wil van de vader uitdrukte; iets anders is gesteld noch gebleken. Uit de daarop volgende ondertekening door, onder meer, de notaris kan worden afgeleid dat de notaris geen reden heeft gezien om te betwijfelen dat het testament de wil van vader uitdrukte. De rechtbank neemt dit oordeel over; [eiseres] heeft niets gesteld dat de rechtbank tot een andere beslissing kan leiden.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat ook de vordering onder I, subsidiair wordt afgewezen.
Conclusie
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] integraal zullen worden afgewezen.
4.16.
De rechtbank zal, gelet op de familiaire verhouding tussen partijen, de proceskosten compenseren als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.