Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
2.DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [vader] ,
1.De procedure
- de dagvaarding d.d. 8 februari 2022,
- de conclusie van antwoord,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 9 februari 2023 en de ten behoeve daarvan door [eiseres] op voorhand ingezonden nadere producties,
- de reacties van partijen op het proces-verbaal.
2.De feiten
“(…)
3.Het geschil
I.
primair: voor recht verklaart dat het testament dat de vader op 14 juli 2021 heeft laten opstellen, nietig is;
b. [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen.
4.De beoordeling
Voor toepassing van dit artikel is allereerst vereist dat sprake is van een tijdelijke of blijvende geestelijke stoornis. Is die aanwezig, dan wordt de voor de rechtshandeling vereiste wil geacht te ontbreken indien (i) de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of (ii) indien de wilsverklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. Uitganspunt is dat degene die zich op artikel 3:34 BW beroept moet stellen en zo nodig bewijzen dat aan de vereisten voor het intreden van het beoogde rechtsgevolg, de nietigheid van het testament, is voldaan. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rusten deze stelplicht en bewijslast in deze zaak op [eiseres] .
fysiekegezondheid van de vader is niet van belang voor de beoordeling van het onderhavige geschil; de rechtbank zal dan ook niet ingaan op hetgeen daarover is aangevoerd;
nietvast dat [gedaagde sub 1] bij dit gesprek aanwezig is geweest.